Onderstaande
overwintering op Schokland tijdens de winter van 1927- 1928 is
geschetst door - of op aanwijzing van - mevrouw A. Jetses - van
Veen. Het is tweemaal gepubliceerd: in 2003 en 2007. Behalve
de naam van de schrijfster en de naam van het schip was er niets bekend
van de betreffende schippersfamilie. Het verhaal is exact overgenomen,
inclusief bijbehorende situatietekening. En ook inclusief de foutieve
opmerking over de twee broers Smit die in de bewuste winter op
Schokland werkzaam waren. In werkelijkheid woonden Harm Smit en Jan
Spit er met hun gezin. Het geheugen laat je nu eenmaal soms een beetje
in de steek.
Het
Algemeen Handelsblad van 7 december 1927.
Tegen de kerst duikt de gemiddelde temperatuur onder de 0 graden.
Hier begint de schrijfster haar verhaal. Aan het einde
daarvan staat: ,,Dit verhaal is waar gebeurd en geschreven
door mevrouw A. Jetses-van Veen.”
,,Een overwintering op het eiland Schokland - Belevenis van een
17-jarige schippersdochter in de winter van 1927-1928
Wij waren met ons lege schip – een zeilklipper van 154 ton
genaamd de Annigje – onderweg van Meppel naar Amsterdam. Mijn
vader wilde graag met de Kerst in Amsterdam liggen. Het begon al stevig
te vriezen. Tegen de avond waren wij bij het eiland Schokland, dat lag
nog in de toenmalige Zuiderzee. Mijn vader besloot die nacht voor anker
te gaan achter het eiland (in het zogenaamde gat van Ens) om de andere
morgen vroeg uit te gaan varen. Zodoende om te proberen de ijsgang voor
te zijn. Het vroor die nacht hard en ’s morgens was de
Zuiderzee bedekt met grondijs. En daar is met een zeilschip niet
doorheen te komen. Dus besloot mijn vader om de haven van Schokland
binnen te komen, wat met veel moeite is gelukt. Niet vermoedend dat wij
daar Kerst en Nieuwjaar zouden vieren. Wij waren het enige schip in de
haven, dus ligplaats genoeg. Maar gelukkig woonden er nog twee gezinnen
op Schokland, de Rijkshavenmeester en de lichtwachter, allebei genaamd
Smit; het waren broers. De lichtwachter verzorgde de verlichting op het
eiland. De verlichting was toen al electrisch. In het huisje van de
misthoorn stond een Kromhoutmotor voor stroomopwekking. Dit Kromhoutje
staat nu nog in de Marker vuurtoren. De havenmeester had een
dienstvaartuig tot zijn beschikking; een spierwitte stalen zeilbotter
(bijgenaamd het varken). Gelukkig waren er onder die gezinnen ook
jongelui van onze leeftijd en hadden mijn jongere broer en ik al gauw
contact. En mijn ouders waren goed bevriend met de ouderen en gingen
bij deze mensen buurten. Omdat het maar bleef vriezen, gingen wij al
gauw schaatsen op de Zuiderzee. Wij schaatsten van de haven aan de
Noordpunt naar de Middelbuurt waar nu het museum is in de kerk. In mijn
tijd werd de kerk gebruikt als onderkomen voor seizoenarbeiders, maar
zo langzamerhand raakte het eten op en het liep tegen Kerst.
Mededeling
in de Leeuwarder Courant van 27 december 1926.
Bij de familie Smit, de havenmeester, was een onderwijzeres in huis. De
kinderen op het eiland kregen daar op rijkskosten onderwijs thuis. De
onderwijzeres wilde graag naar huis met de Kerst. Ze woonde in
Groningen en omdat er toch eten gehaald moest worden in Kampen, ging ze
met de mannen mee naar Kampen. Op het eiland was een grote slee en die
werd klaargemaakt en ’s morgens bij het aanbreken van de dag
waren ze klaar voor vertrek. De onderwijzeres werd in dekens gewikkeld
op de slee gezet. Mijn broer mocht ook mee om te helpen. De mannen
trokken en duwden de slee zelf op de schaatsen over de Zuiderzee naar
het Kampereiland. Die tocht was niet zonder gevaar, wegens wakken en
scheuren in het ijs. Vanaf het Kampereiland werd er gelopen naar
Kampen. Een pittige wandeling van ongeveer 15 km. Om niet te verdwalen
bij mist en sneeuw op het ijs, hadden ze een kompas meegenomen. Voor de
achterblijvers was het ook een spannende dag, want het ijs kon zo gaan
scheuren.
Maar gelukkig, in de namiddag kwamen de mannen er weer aan, met een
slee vol proviand, melk, spek, meel enz. Nadien is deze reis nog
tweemaal herhaald, met aldoor een goede afloop.
Mijn ouders gingen ’s avonds buurten bij de familie Smit. De
jongelui kwamen dan bij ons aan boord in de roef en dan werden er
spelletjes gedaan. Op een avond tussen Kerst en Nieuwjaar waren wij
weer met de hele club bij ons aan boord in de roef en zijn wij kaarten
gaan schrijven voor familie en kennissen, maar er waren alleen kaarten
met een afbeelding van Schokland er op.
Er kon wel post worden verstuurd en er werd ook post gebracht. Er was
een geul getrokken in het ijs van de Zuidpunt van het eiland naar
Kampen. Als het mogelijk was, bracht een botter de post. En als de
botter op de Zuidpunt was gearriveerd, moesten de mannen over een glad
dammetje naar de Zuidpunt lopen om de post op te halen. Het was
levensgevaarlijk en zo’n anderhalf uur lopen. Ze deden dan
sokken over de klompen om niet uit te glijden. Wij hebben ook nog een
kaart naar de Koningin gestuurd met de namen van alle eilandbewoners er
op. Later hoorden wij dat de Koningin een brief terug had gestuurd.
Omdat er weer meel genoeg was, gingen wij oliebollen en wafels bakken.
Je moest toch wat doen. Radio en TV waren er nog niet. Na Nieuwjaar
waren de mannen begonnen met grote ijszagen ons schip los te zagen,
maar dat ging erg langzaam en was bar zwaar werk. Dit werd gedaan omdat
het ondertussen was gaan dooien.
Op een avond zaten wij weer bij elkaar in de roef. Een van ons tuurde
door de ramen van de roef naar buiten naar de haveningang en zag ineens
boordlichten naar de haveningang komen. Het was een beurtmotor, die
wilde in de haven overnachten. De andere dag heeft de beurtmotor het
ijs om ons schip heen los gebroken en ons naar buiten gesleept. Vandaar
zijn we onder zeil gegaan richting Amsterdam. Het viel niet mee om op
de zeilen door dat losse ijs te varen, maar het is gelukt en zijn wij
veilig in Amsterdam aangekomen. Al met al hebben wij daar 5 weken
ingevroren gezeten in de haven van Schokland. Wij hebben ons daar best
vermaakt, maar waren toch ook weer blij dat we weer in de vaart waren.
Wie was wie ?
Het betrof hoogstwaarschijnlijk schipper Pieter van Veen die op 4
januari in Zwartsluis was geboren. Deze schipper trouwde op
25 augustus 1906 met Annigje Dekker (1883) uit Zuidwolde. De
schrijfster van het artikel was Aaltje van Veen die op 25 november in
Meppel werd geboren. Zij trouwde op 26 november 1931 in Haarlem met
motorschipper Reinder Jetses, wiens vader, Arend Jetses in Assen
geboren was, in Smilde dekknecht werd en in Zwolle – waar
zijn zoon Reinder op 25 maart 1908 geboren werd –
stoombootkapitein werd.
De zeilklipper Aaltje van Pieter van Veen zal genoemd zijn naar Aaltje
van Veen.<3>
Familie
J. Spit voor de lichtwachterswoning. Links het echtpaar Spit.
<2>
Gerrit van Hezel, Zwolle
Literatuur
Jetses-van Veen, Een overwintering op het eiland Schokland.
Binnenvaart 2003-7, 11-13.
Eveneens afgedrukt in: De Vriendenkring 2007-4, 30-32.
Landsman. D., Schokland eens een eiland. I.V.N. Afd.Noordoostpolder en
omstreken 1984.
Noten
<1> https://www.wintergek.nl/winter/1927/
<2> Afbeelding uit: Landsman 1984.
<3> https://www.wiewaswie.nl/