Bestek en voorwaarden

wegens het bouwen van eene Kerk en Pastorie voor de Hervormden op het Eiland Schokland

Art. 1 - Maat en Peil
De maat is de nederlandsche elle. Het Peil is de bovenkant van den vloer der Kerk en Pastorie overeenkomende met drie ellen boven gewoon volzee.

Art. 2- Afmetingen van het Gebouw
De lengte of het Front van het huis is elf el en vier palm, en de breedte of diepte acht el zes palm buitenwerks.-de inwendige verdeeling: een gang breed een el vijftien duim in het midden, en twee vertrekken ter wederzijde, daarenboven nog twee uit of aanbouwsels achter aan het huis in de hoeken die het huis met de kerk maakt; het grootste dienende tot een was of pomphok voor de woning, en het kleinste tot een pomphok voor de armenbak, het eerste twee el drie palm en één el acht palm, en het tweede één el vijfendertig duim en één el vijf en twintig duim buitenwerks.
De lengte der kerk is twaalf el zes palm, gerekend van het huis waar tegen de kerk wordt aangebouwd tot de buitenzijde van het achtereind, alwaar dezelve drie achtkante zijden heeft van drie el achtien duim en de buitenwerksche breedte is zeven el zes palm, behalve de contreforten.
De hoogte van het muurwerk is vier ellen van het peil tot den onderkant der draagplaats van het dak.
De aanleg van het fondament moet zijn zoodanig dat de bovenkant der dennenvloer drie ellen beneden het peil komt te leggen, een en ander nader op de teekening te zien;zullende onder het werk, teekeningen van bijzondere deelen van het gebouw op ruimer schaal kunnen verkregen worden.

Art. 3 - Fondering
Op de uitgebakende plaats, nadat de Oude Kerk en Pastorie is weggeruimd en de afkomende bouwstoffen volgens ordonnantie zullen zijn opgeborgen of weggevoerd, de fonderingssleuven ter vereischte diepte te ontgraven en zoo breed dat daarin genoegzame ruimte zij, om de palen te kunnen in heijen;-wel zorgdragende dat de belendende woningen geen gevaar lijden van te kunnen inschieten of verzakken, waartegen de aannemer des noodig bevonden wordende, beschoeijing van palen en planken of andere securering zal verplicht zijn te stellen volgens ordonnantie -verder zij de aannemer bedacht dat deze sleuven van water ontlast worden bij het bewerken der fondering, het opmetselen en aanvullen van de eerste hoogte gronden.
Vervolgens naar de verdeeling op de teekening aangewezen,in den grond te heijen een honderd regte dennen palen, op den kop niet minder dan twee en twintig à drieentwintig duim zwaar lang zeven el vijf palmen of zooveel langer als onder de beheijing bevonden worden noodig te wezen, of dat men verzekerd zal zijn, dat dezelve vast en ongeschonden in het zand komen te staan; in welk geval voor iedere palm meerdere lengte, tien cents boven de aannemingssom zal worden te goed gedaan.-
Deze palen twee aan twee te koppelen met dennenkespen lang een el zwaar twintig en vierentwintig duim, met pen en gat waterpas op de borsten der palen met kielen op te sluiten;over welke kespen te leggen:dennen platen zwaar tien duim in eene of niet meer dan twee breedten, voor de kerk breed twee en zestig, en voor het huis breed vijf en veertig duim, ieder zijde respectivelijk uit eene lengte.
Tot de fondering van den kelder, die onder de keuken komt en buitenwerks lang is drie el vier palm en breed twee el en een palm, behalve de trap, zal de aannemer na gedane ontgraving in den grond doen heijen twee en twintig palen, gelijk de even genoemde,en daarover als voren leggen vier kespen lang drie el twee palm,en twee lang een el zeven palm onder de bemetseling van den trap, alle zwaar tweeentwintig en vierentwintig duim en over de dennenvloer zoo dik als de fondamentplaten,elk deze als ook die der fonderingsplanken, op ieder kesp met twee taaije twintig duimers vast te spijkeren,overal wel vlak,digt en waterpas.
De fondamenten van de uitbouwsels worden niet onderheid, maar de grond wel degelijk vast aangestampt zijnde met drie steenen breed aangelegd tot op één steen versneden,twintig lagen hoog.

Art. 4 - Opmetseling der fondamentmuren en kelder
De aanleg der fondamentmuren met de tien contreforten van één steen dik en twee en een half breed, die op de achtkante hoeken drie en een halve steen breed, volgens de teekening, te bepalen tusschen dennen of vuren riggels zwaar vijf en acht duim met taaije vijftien duimers op de fondering vastgespijkerd, die voor het huis van anderhalve en voor de kerk van twee steen dik, tot tien duimen onder het peil op te metselen, ter plaatse alwaar de kelder komt moet het muurwerk een steen buitenwaards springen, weshalve de fondering aldaar ook zooveel buitenwaards zal geplaatst worden.
Tot menagering van het metselwerk zal de aannemer bogen kunnen metselen volgens de tekening op daartoe te stellen formeelen tenzij de aannemer verkiezen mogt het muurwerk massief te maken; -die contreforten welke in de holte der bogen vallen zullen zoover,van twee steenen dik genomen worden.-Ingeval de aannemer mogt verkiezen het metselwerk der fondamenten massief temaken, zal hij voor eigen rekening het dubbel getal of twee honderd palen als in art:3 omschreven in den grond heijen en alle twee aan twee met kespen als voren beschreven aan elkander koppelen.
Het muurwerk dezer fondamenten op te metselen van onder graauwe ijsselsteen in basterd tras van vier deelen kalk, twee deelen tras,en anderhalf deel zand, voor zoover hetzelve boven den grond komt van beste graauwe, van buiten netjes opgevoegd en van binnen beraapt, zooals overigens het geheele muurwerk moet gedaan worden.
De keldermuren tegelijk met de fondamentmuren en dezelfde materialen op te metselen ter zwaarte van twee steen, doch de bemetseling der trap van ander halven steen;op zijn tijd vervolgens het steensgewulf en schilde, de vier platte lagen der vloer, de halve steens beklamping en de treeden der trap te bemetselen van vlakke klinkers en sterke tras van drie deelen kalk en twee deelen cement, de steenen behoorlijk schoongeboend, wel vol en zat in de tras aan te zetten, zooals goed cementwerk vereischt.
Op zijn tijd te plaatsen een lichtkozijntje van eiken rib zwaar tien en vijftien duim met een draairaampje, venstertje en acht ijzeren traliën zwaar een duim voorzien voor hetzelve te metselen een lichtputje van klinkers in tras,volgens aanwijzing.
Bij het opmetselen der fondamentmuren zal zoodra zulks bevolen wordt de aanvulling der grond telkens moeten plaatshebben en dezelve wel degelijk ter wederzijden worden aangestampt.

Art. 5 - Opmetseling der muren van het gebouw en verbinding of koppeling derzelve
Op de voorschreven fondamenten de muren en contreforten wel vlak en te lood tot de bepaalde hoogte op te metselen, die voor de kerk van anderhalve en voor de pastorie van een steen en de uitbouwzels van een halve steen dik, ter hoogte van drie ellen van hard graauwe of beste moppen in kalkmortel, doch de eerste acht lagen in basterdtras; op zijn tijd en plaatsen de openingen voor de kozijnen menagerende, de binnenmuren op zijn plaats volgens de teekening van boeren of ondergraauwe moppen op te metselen daarin kassen latende om de schoorsteenboezems in te verbinden.
De contraforten opgetrokken zijnde tot den bovenkant der raamkozijnen dezelve af te dekken met Bentheimer steenen dekstukken breed als de contraforten dik van voren tien duim en van achteren twintig duim schietende een palm in het muurwerk.
Tot verband of koppeling van de wederzijdsche muren te plaatsen: twee greenen balken zwaar twintig en vijfentwintig duim, eene op het begin der kerk tegen het huis, en de ander op het begin der achtkante hoeken, deze ter wedereinden met ijzeren ankers van twee en een half duim vierkant, de stiften en schieters lang zeven palm aan het muurwerk op te sluiten; voorts nog drie ijzeren balken of koppelingen zwaar vier en vier duim in den muur met lood overtogen en met vier duimschieters lang zeven palm aan de muren gekoppeld en tegen de muurplaat gespijkerd.
Voorts nog op ieder zijde van het achtkant aan te brengen een koppelijzer zwaar drie duim vierkant,door de houten balk en het muurwerk met schieters als voren te verbinden.
In het huis te plaatsen tien grenen balken zwaar achttien en tweeentwintig duim ter weder einden gekoppeld met ijzeren ankers zwaar twee en een half duim lang zeven palm; die welke op de kozijnen vallen met ijzeren krukken, lang vier palm, zwaar één en vier duim, zoo ook op de drie kozijnen en de strijkbalken.
Op het muurwerk der aanbouwsels te plaatsen en mede met ijzeren ankertjes in koppelijzers te verbinden zes greenen balkjes zwaar tien en dertien duim van de vereischte lengte.

Art. 6 - Kapwerk
Op het beschreven muurwerk der kerk met een kalksleuf te plaatsen en op de einden der balken wel vast te bouten een greenen muur of draagplaat, zwaar dertien en zesendertig duimen,ieder zijde uit eene lengte; dezelve op de hoeken half en half over elkander te lippen, van vooren met eene lijst uit te schaven en daarop en onder aan te vullen, rondsom de geheele kerk volgens order..-de muurplaat van het huis moet zijn van greenen rib zwaar tien en twintig duim ieder zijde uit eene lengte, op de hoeken gelipt en met ijzers overhoeks gekoppeld,en op ieder blokkeel der kapgebinten met twee taaije twintig duimers bevestigd.
Tot de kap der kerk die in de kap van het huis valt, op de voornoemde muurplaat vast te stellen zes vuren kapgebinten van ieder de stijlen lang vijf el acht palm, de bintbalk lang vier el drie palm de kapbalk lang twee el drie palm, de carbeelen lang een el negen palm, alle zwaar dertien en achtien duim,alle met pen en gat en stooten in elkander te werken: deze gesteld zijnde over de bintbalken te keepen een ondergording van dito rib en een bovengording zwaar tien en dertien duimen, en tot de nok een rib van acht en tien duim van bovenin de gebinten te kepen.
Voorts nog op de einden der kerk, twee dito halve gebinten te stellen en de einden der halve balk in de geheele van het laatste gebint met pen en gat op te sluiten.
Tusschen ieder gebint in gelijke verdeeling nog te stellen vier dakribben, zwaar acht en vijftien duim op de draagplaten gordingen en nok met taaije spijkers van voldoende lengte vast te spijkeren alsmede op de achtkanten en tusschen het torentje en het huisdak de noodige dito ribben van de vereischte lengte wel passende te bevestigen. Deze gebinten en dakribben te bekleeden met drooge drie duims vuren deelen gekantregt en geploegd,ieder plank met twee taaije twintig ponds spijkers op ieder rib te spijkeren, waarna het geheele dak moet gedekt worden met beste Rijnsche leijen, vierkant of maasdak, zuiver en glad sluitende op het schot,en acht duimen over elkander glad en in behoorlijk verband, ieder bevestigd met vier taaije geoliede leinagels twee ponds, en verder behandeld zooals bij deugdelijk leijendak behoort,wel in achtnemende dat met de zwaarste leijen van onderen af begonnen wordt te dekken en zoo vervolgens tot boven toe.
Voorts zal de aannemer moeten zorgen zijne benoodigde leijen tot de uitvoering van het werk in voorraad te hebben, en zal dezelve moeten behakken kort langs het ijzer, zonder spanen of scherven,voorts dezelve verschieten, ten einde voor en aleer hij met het dekken van voorschreven kap een aanvang maakt, al de leijen gehakt en verschoten zijn, om daardoor in staat te geraken met gelijke maten en verdeelingen de leijen te kunnen dekken, zullende de maat der kleinste leijen niet minder mogen zijn dan een en twintig duimen,en tot de vorsten de grootste leijen sorteren, zorgende dat men nimmer een en dezelfde lei op twee planken spijkert.
De nok en de drie achtkante hoeken op ruiters van greenen rib zwaar acht à tien duim van boven afgerond te bekleden met plat lood van dertig pond de vierkante el, zoo mede de makelaar die lang moet zijn een el zwaar twintig duim eiken rib.
Tegen ieder kapgebint zal de aannemer moeten maken en vastspijkeren volgens de teekening, toogstukken van vijf duims greenen deelen voor zover de toog niet in de karbeelen en bintbalk valt,om tegen dezelve het gewulf der kerk te kunnen vast spijkeren van twee en een half duims vuren deelen,ieder even breed van tweeentwintig tot vijfentwintig duim, en op elk der gebinten met drie tien ponds vast gespijkerd. Op dezelfde wijze ook de einden van het gewulf digt te timmeren en twee luchtgaten te maken op aanwijzing. De onderste planken van dit plafond zoodanig in te rigten volgens ordonnantie dat dezelve kunnen worden uitgenomen om zoo doende de verzamelde stof en vuilnis te kunnen wegruimen.
Tot de kap van het huis te maken vijf kapgebinten, mede van vuren rib,zwaar tien en vijftien duim,ieder zamengesteld als volgt: de stijlen lang drie ellen, de bintbalk vijf el twee palm,en ieder carbeel een el zeven palm, de blokkeels acht palm.
Voorts nog vier halve gebinten waarvan de balk in die der eerstgenoemde te verbinden over de einden der bintbalken met een twee duims keep vast te spijkeren, de ondergording zwaar tien en vijftien duim,ieder zijde uit eene lengte; vervolgens nog te maken en vast te stellen acht vaste spanten van rib zwaar acht en twaalf duim met een kapbalk lang twee el zeven palm en karbeelen ieder lang een en een half el bewerkt; boven in te plaatsen de nok zwaar negen en negen duim door de schoorsteenpijpen met koppelijzers zwaar twee duim gekoppeld,en na op de einden der kapbalken de bovengording zwaar tien en dertien duim te hebben gekeept en gevast, in egale verdeeling van vier palm midden op midden van elkander; na alvorens de hoek en kilkepers zwaar tien en vijftien duim te hebben gesteld acht en twaalf duims dakribben,onder een egaal vlak op de muurplaatgording en nok vast te spijkeren.
De binnenzijde van de kap te belatten met twee en een half en vier en een half duims greenen latten op afstanden van vijf en dertig duimen en de buitenzijde met dito latten verdeeld naar de grootte der dakpannen, die alvorens gehangen te worden,nagezien en schoongemaakt moeten wezen en daarbij te leveren zes nieuwe dubbelde lichtpannen of ossekoppen.
Tusschen beide reijen latten moet droog dekriet, glad digt en stijf worden vastgeknepen en daarna acht schoren lang vijf el zwaar vier en tien duim gespijkerd.
Tot het bedekken der nok, krimpen en hoeken,na het plaatsen der ruiters en drie en zesentwintig duims ligplanken,zal de aannemer het oude lood der pastorie mogen bezigen doch indien er merkelijk gebrek aan ontdekt wierd nieuw moeten leveren,alles vlak geslagen, gesoldeerd en vast getongd.
In het front van de pastorie een daklicht te plaatsen volgens de tekening; hetzelve zoodanig in te rigten dat het draaijraam dezelfde grootte verkrijge als de onderramen der hierna te beschrijven lichtkozijnen; de zijwangen van een halven steen in basterd tras wel digt te bemetselen, het kapje, frontespiesje en lijstwerk etc. volgens de teekening en ordonnancie te bewerken, de krimpen van het kapjen en langs de zijwangen over de pannen van het dak met lood à dertig pond in de vierkante el te bekleeden en zuiver digt te maken

Art. 7 - Afmetingen van het Torentje en bewerking van hetzelve
Het torentje moet geplaatst worden op de nok der kerk volgens de teekening en is van de volgende afmetingen.
Het eerste gedeelte of vierkant is boven de nok hoog een el vijfentwintig duim. Het tweede gedeelte tot aan het begin van het koepelsgewijze kapje is een el vijtien duim breed en een el vier palm hoog. Eindelijk het derde gedeelte of het kapje hoog vijf en vijftig duim,diameter vijfenzeventig duim met vier frontespiesjes omgeven met een uurwerk, wijzerborden en de oude klok voorzien worden dit alles behoorlijk gangbaar te stellen en in te rigten naar den eisch van zoodanig werk en de aanwijzing der directie.
Tot het eerste of onderste gedeelte te leveren twee greenen ribben zwaar zestien en zestien duim, lang zes el een palm, komende met pen en gat in de balk der kerk, twee dito lang drie el van onder vast te stellen in kespen die over drie kapbalken strekken en daarop met zwaluwstaartskepen zijn vastgespijkerd; deze stijlen ter wederzijden nog te koppelen met greenen ribben zwaar tien en dertien duim om daarop de dakribben te kunnen spijkeren.
De gezegde vier stijlen van boven te koppelen met een tafelelement van dezelfde rib, en ter hoogte van de nok der kerk regels zwaar acht en tien duim in de stijlen te kepen om de bekleeding van greenen planken zwaar vier en acht en twintig duim daar tegen te kunnen spijkeren met taaije tien duims duikers.
Boven op het tafelelement te maken een schuins aflopend dek waarin een koker hoog twee palm voor het luidtouw der klok dewelke evenals het dek met lood à dertig pond de vierkante el moet digt gemaakt worden.
In de hoeken van dat vierkant en het leijendak zullen strooken lood breed vijf en twintig duim van voorschreven zwaarte worden aangebragt.
Tot het tweede gedeelte te leveren vier greenen ribben zwaar achtien en achtien duimen lang circa drie el,aan de buitenzijden met sponningen breed twee twee, diep een duim aan de onderste stijlen ieder met twee spijkerbouten op te sluiten en op dwarsribjes te doen rusten.
Deze vier stijlen gelijk eerst gemelden met een tafelelement te koppelen en daarop een eiken legger zwaar vijftien en vijftien duim inkepen en met twee, tweeduims spijbouten vast te spijkeren en daaraan de ijzeren pannen tot de klok die mede met een eiken as en het benoodigde suffisante ijzerwerk etc. volgens ordonnancie moet bewerkt worden, te kunnen hangen naar behooren.
Het derde gedeelte bestaande in het koepelsgewijze kapje heeft van onder eerst een regt opgaand gedeelte of cijlinder van vijftien en twintig duim hoog en daarop de halve bol dewelke met boogstukken in een eiken makelaar zwaar tien en tien duim en twee duims greenen bekleeding daarover naar den eisch moet bewerkt worden. Voorts met vier frontespiesjes te betimmeren waarna het geheele kapje en de makelaar waarop een pijnappel, bol,ijzeren kruis en weerhaan vast te stellen met lood à dertig pond de vierkante el moet overgedekt worden en gesoldeerd.
Een en ander alsmede de verdere aftimmering van lijstwerk etc. uit te voeren volgens aanduiding der teekening en te geven orders.

Art. 8 - Lichtkozijnen en deuren.
In de kerk te maken tien lichtramen van buiten breed een el vijf duim en in het midden hoog twee el vijf duim van greenen rib zwaar vijf en acht duim, de onderdrempels van eiken rib zwaar vijf en tien duimen van boven rond uit twee stukken gezaagd; de roeden zwaar twee en een half en drie en een half duim getuimeld in elkander te werken, de indeeling der ruiten volgens de teekening van half wit glas met taai bereide stopverf wel digt en vlak in de sponningen passende in te zetten:deze ramen te stellen in de daartoe wel vlak en zuiver gemetselde sponningen en aan twee ijzeren staven lang een el twee palm ter weder einden in de muur schietende,met schroeven vast te sluiten,het muurwerk rondsom deze lichtramen,behalve zes duimen dag,schuins naar binnen af te werken, zoo mede de rol en waterlaag naar buiten afwaterende; de boog boven de ramen te maken van een halven steen.
Boven het deurkozijn te maken een lichtkozijn van greenen rib,zwaar tien en vijftien duim en het raam te maken als de bovenste helft van de zoo even beschrevene hetwelk tot een luchtraam moet kunnen tuimelen, waar het noodig ijzerwerk etc. moet worden aangebragt.
Het deurkozijn te maken van greenen rib zwaar dertien en achtien duim, de bovendrumpel vijftien en achtien met een streksche boog er boven, de onderdrumpel eiken zwaar tien en vijfentwintig duim met een halve steens rollaag er onder.
De dubbele paneelen deur te maken van vijf duims greenen hout, en de paneelen van drie duims wagenschot, met bossingen volgens order;ieder deur af te hangen aan groote bogt scharnieren met dubbelde leden, en aan de eene deur een groot buitendeurslot met ijzeren krukken en twee sleutels voorzien en twee groote schuifknippen aan te brengen naar den eisch.
In het huis volgens de teekening te plaatsen zeven lichtkozijnen hoog twee el vijfendertig duim en breed een el vijftien duim in dendag of zooveel breeder of smaller als grootte der metselsteenen zal aan de hand geven, de stijlen en bovendrumpel van greenen rib,zwaar tien en vijftien duim en de onderdrumpel twaalf en drie en twintig duims eiken: de stijlen moeten van buiten worden uitgesponnigd voor de kantelaber steenen en de bovendrumpel van boven rond afgewerkt voor de anderhalve steens streksche toog,in de stijlen ook kokergaten maken.
De schuiframen tot alle deze kozijnen te maken van vier en een half duims wagenschot, de stijlen en bovendrumpels breed zes en de onderdrumpel breed acht en een haleve duim, het onderraam van vier en het bovenraam van twee ruiten, zooals de teekening aanwijst.
Deze ramen te beglazen met best halfwit glas en van het noodige te voorzien wat tot het gemakkelijk opschuiven en sluiten vereischt wordt;voorts aan deze schuifkozijnen te timmeren wellen,belegstukken en leilatten, mitsgaders voor ieder kozijn een stel luiken of blinden van welgedroogde en glad gereide drie duims vuren deelen,uit vier slagen,welke met suffisante scharnieren moeten afgehangen en met ijzeren sluithaken gesloten kunnen worden;ieder slag moet met twee eiken twintig en anderhalf duims eiken klampjes,halver dikte ingeschift en gespijkerd worden voorzien.
In den voorgevel te stellen een voordeurkozijn in den dag wijd zes en negentig duim en hoog drie ellen van greenen rib zwaar tien en vijftien duim, de eiken onderdrumpel zwaar dertien en drie en twintig duim,het kalf en het bovenraam te maken volgens ordonnancie en te beglazen met dito glas als de schuifkozijnen.
De vergaderingen der paneelen deur te maken zwaar vier en een half en twintig duim met pen en gat op te sluiten, met de paneelen van drie duims wagenschot en bossingen daarin;deze deur aan zware scharnieren af te hangen en met een voordeurslot met ijzeren krukken en twee schuifknippen sluitbaar te maken.
In de achterkamer te plaatsen een deurkozijn van greenen rib zwaar tien en vijftien duim met dito eiken onderdrumpel, hoog een el negen palm breed acht en tachtig duim in den dag,daarin een paneel en deur zooals de na te maken binnendeuren, dienen tot de toegang naar de kerk, voorts nog een dito deurkozijn en deur in de keuken om naar het pomphok te gaan,alsmede in ieder pomphok nog een buitendeurkozijn van greenen rib zwaar tien en dertien duim met opgeklampte deuren van twee en een halve duims vuren deelen, die aan hengsels en panduimen moeten afhangen en met deurslot,klink en grendels sluitbaar gemaakt worden en wat daar verder toebehoort.
Het buitendeurkozijn van even genoemde Pomphok moet zoo hoog genomen worden dat er een lichtraam van vier ruiten breed boven geplaatst kan worden tot verkrijging van licht ten welken einde het bovenpaneel der keukendeur ook van een raam met vier ruiten moet genomen worden.

Art. 9 - Vloer en zolder
Nadat de binnenruimte van het geheele gebouw ter deeg is aangestampt,zal de aannemer in de kerk bij de goed bevonden wordende leggers,waaraan de ontbrekende lengte moet aangelast worden,vier nieuwen zwaar zestien en twintig duimen boskant,doch van onderen en boven vlak, zonder spint moeten leggen, de einden op de fondament muur en het midden op steenen poeren rustende. Om den anderen moeten deze leggers ter wedereinden gekoppeld worden met ankers van twee en een half duims ijzer, de schieters en stiften lang zeven palmen.
Over deze leggers de vloer te leggen van de oude deelen onder bijlevering van de tekortkomende dito. In het huis tot de beide vertrekken aan de linkerzijde zeven eiken vloerleggers zwaar dertien en vijftien duim zoo lang dat dezelve op de fondamentmuur komen te rusten. Onder dezelve te metselen nadat de bodem der sleuf zeer vast is aangestampt, drie muurtjes van dezelfde steen en mortel als de fondamenten en poeren onder de leggers in de kerk, de aanleg dezer muurtjes van twee en een half en de bovenste laag van een halve steen, tien lagen hoog.
In de linker voorkamer zevendito leggers strekkende van de voormuur tot de binnenmuur,met een dito muurtje ondermetseld; aan deze leggers tot verband der muren aan te brengen,ankers of koppelijzers gezamenlijk ten gewigte van vijftig ponden: deze keggers zoo wel als die inde kerk zullen met droge schulpen,zand of fijne puin worden aangevuld en vast aangestampt en vervolgens over dezelve worden gelegd de vloer van drie duims vuren deelen,ieder even breed gestreken digt tegen den anderen gedreven en netjes vastgenageld.
De gangen de keuken te beleggen met blaauwe vloeren en een zandbed dik acht duimen op de wel vast aangestampte grond.
Het Pomp of Waschhok mede met zulk vloer te beleggen, maar het pomphok van de armenbak met klinkers op zijn kantOver de balken zal,nadat de noodige ravelingen voor de schoorsteenen met pen en gat daarin zijn opgesloten worden gelegd de zolder van drie duims vuren deelen, ieder op zichzelve even breed en niet smaller dan vijfentwintig duim,eerst voorloopig en op zijn tijd voor vast wel aangedreven te spijkeren en met zink ook over de rand heen bedekken.

tekening Bruno Klappe, EindhovenArt. 10 - Beschotten binnendeuren ,bedsteden trap (behangen etc.)
Nadat de vereischte stijlen met derzelver onder en bovendrumpels tot de zes binnendeuren en het noodige regelwerk daarin met pen en gat verbonden is, zullen daartegen gebragt worden volgens de teekening de navolgende schotten van twee en een half duims vuren deelen als twee tot formering van den gang,twee tot de bedsteden tusschen de voor en achterkamer,twee dwarsschotjes tusschen deze bedsteden een tot afscheiding van de achterkamer en een dito tot formering der keuken, een separatieschot tusschen de bedsteden van de keuken en van het slaapvertrek of achterkamer, twee tot formering der kasten in den gang en tot kastjes in dit vertrek en in de keuken etc.
Deze beschotten zullen zoodanige lengte en plaats moeten hebben als op de teekening is aangewezen en hoog drie el vijftien duim.
De planken der beschotten zullen wel gedroogd,glad geschaafd,digt geploegd en elk met drie vier ponds duikers op de regels en tegen latten op de vloer en zolder gespijkerd worden bevestigd.
Voor de vier bedsteden deurtjes te maken welke ieder met drie klampjes en spiegelklampjes moeten opgeklampt,aan scharnieren afgehangen en met wervel en krukken voorzien worden.
De bedsteden met vier duims vuren onderlagen en drie duims bedplanken te voorzien als mede deuren af te hangen en sluitbaar te maken voor de trap en voor de kast onder dezelve en deurtjes voor de kastjes in de keuken en achterkamer,waarin ook de noodige rimmen en kapstok te maken, volgens ordonnantie.
De trap naar den zolder te maken van vier duims vuren deelen, de stootborden van twee duims dito.
Voorts te maken en aan suffisante scharnieren in de voorschreven stijlen af te hangen zes binnendeuren in den dag hoog een el negen palm en breed vierentachtig duim, de vergaderingen der paneelen deur van greenen deel zwaar vier en twintig duim en de paneelen van twee en een half duims dito met bossingen uitgeschaafd, deze deuren met kamer deurslot en krukken sluitbaar te maken, met architraven te omgeven met neuten er onder; voorts onderlangs de vertrekken en gang,plinten aan te brengen van twee en tien duims schroot.
De beide voorkamers moeten behangen worden met hollandsch meubelpapier, naar verkiezing waartoe alvorens de noodige houten vulstukken en tengels,linnen en onderpapier moet worden aangebragt; een en zooals den aard van zulk werk komt te vorderen.

Art. 11 - Schoorsteenen Haardsteden en Fournuis
Tot de schoorsteenen in de voorkamer en keuken te maken en ieder aan twee ijzeren twee duims staven te hangen, de mantels van grenen rib zwaar tien en achtien duim daarop te metselen de boezems van vriesche bonte schoorsteen, steen de boezems tot aan de zolders te lood en vervolgens tot zes à zevenpalm boven den nok op te metselen met een houten kozijntjes en met blikbeslagen deurtje er in; de pijp tot boven toe met een tong te separeren en van binnen te berapen;bovenop te plaatsen een eikenrand van rib zwaar tien en vijftien duim en daarop een kapje van greenen hout,zwaar tien duim schuins afgewerkt tot op vijf duimen met vier steunijzers zwaar twee duim, lang vijf en twintig duim te bevestigen rondom de pijp lood te dekken over de pannen.
In het achterkamertje een nis te metselen volgens ordonnancie met een lijst er om en boven den zolder een schoorsteenpijp op een houten brug te plaatsen;op den anderen hoek van de nok in het daartoe,zoo ook voor de eerstgenoemde pijp te plaatsen raam en boven de nok de pijprand en tafeltje gelijk de even genoemde daar te stellen.
Onder de schoorsteen haardgaten te metselen van voldoende ruimte en daarover te plaatsen de haardplaten van de oude pastorij voorzien van nieuwe gesmeede roosters.Ook kan de aannemer de oude staande platen weder gebruiken en behoorlik vast stellen,de overschietende ruimte met witte tegeltjes tot aan de nieuw te maken pilasters in tras vol te zetten, zoo net mogelijk.
De schoorsteenmantel in de voorkamer met eiken hout, fatzoenlijk te versieren en langs die van de keuken een lijstje aan te brengen naar aanwijzing.
Het Fournuis volgens de teekening en ordonnancie daar te stellen, de plaat zwaar anderhalf duim voorzien met vijf gaten waarin de noodige potten en roosteren en daarnaast een turfbak en koker van twee en een half duims vuren deelen.

Art. 12 - Van de pomphokken en het Secreet
De pompoen zoo van de Put als van de Regenbak te verplaatsen op aanwijzing in het hiervoor genoemde pomp of washok, nadat dezelve met al hun toebehoren deugdelijk zullen zijn gerepareerd en het metselwerk nagezien -de gootsteen op aanwijzing te plaatsen en te ondermetselen met een kozijntje en deurtje daaronder;de ruimte tusschen de gootsteen en muur te betimmeren met een aanregtbank van voren met twee deurtjes.
Aan de andere zijde het secreet te maken.,waartoe binnen het doorgaand schot van twee en een half duims vuren deelen, een dito dwarsschotje te plaatsen tot formering van een kastje tegen het vereischte regelwerk en stijlen voor de deuren van het secreet en kast, die aan kruishengsels afgehangen en met sluitwerk voorzien moeten worden: de verdere betimmering der zitting voorschot en afleidkoker naar het riool van het secreet waarvan een gedeelte lang ongeveer twee el acht palm naar het oude moet worden bij gemetseld volgens ordonnancie uit te voeren en in het kastje rimmen te plaatsen alsmede een klein lichtraampje in het secreet.
De pomp van de armenbak moet verplaatst worden en ondermetseld in het nieuwe pomphok, de pijp zoo veel noodig te verlengen en de mond der regenbak met een kozijn zwaar tien en vijftien duimen deksel van drie duims deelen alles van eiken hout digt te maken en met een ijzeren overval en hangslot te voorzien.

Art. 13 - Dakgoten en Lijsten
Rondsom het dak der pastorie een lijstgoot te maken van beste grenen rib zwaar vijftien en twintig duimen, die langs het Front uit twee,maar de overige zijden uit eene lengte,deze goot van voren gelijk een kroonlijst uit te schaven, behalven het bovenste Ojief, dat er bijzonder moet worden aangespijkerd, zoowel als de drager.
Voorts onder de goot,tegen een in de muur gemetseld ribje, het fries en architraaf volgens order aan te brengen
De goot langs het kerkdak, van dezelfde rib te maken, van voren met een groot Ojief uit te schaven en onder dezelve met een halfrond met twee bandjes, gespijkerd tegen een met twee sponningen uitgeschaafd stuk, zwaar vier en breed zestien duim aan te brengen.
De gezegde goten en lijst op de hoeken zuiver te cornissen en de naden met lood digt te maken; de afwatering zal onder de bewerking worden bepaald en aangewezen, zoodanig dat de kerk of armenbak en die der pastorie naar evenredigheid watervang verkrijgen.
De noodige vergaarbakken en afleidpijpen van zink aan te brengen om op de platjes van de uitbouwsels het water te kunnen ontvangen en vervolgens naar de regenbakken te kunnen afvoeren en langs de gezegde uitbouwsels moeten ook lijsjes aangebragt worden volgens order.

Art. 14 - Inwendige betimmering der Kerk
Zooals de teekening zulks aanduidt zal de aannemer het Doophek en de banken met derzelver deurtjes en toebehoren moeten maken en plaatsen en de predikstoel wederom stellen, kennende daartoe van het tegenwoordige doophek en de banken zooveel mogelijk gebruik maken, alsmede van de ribben, planken en schotwerk van de oude kerk en pastorie afkomende mits alles even sterk en glad kan worden bewerkt alsof het van nieuw hout gemaakt wierd.
De lessenaars van den Predikstoel en die van den voorlezer zullen van koper moeten geleverd en geplaatst worden volgens gebruik. De stoelen voor de vrouwen moeten tweemaal bruin over geverfd genommerd en gemerkt worden, en eenige nieuwen er bij te leveren naar bevinding.

Art. 15 - Aanhooging van den grond klinker rabat Stoepen en Rasterwerk
De grond binnen de Fondamentmuren tot tien duim beneden het peil aan te brengen en tot aan denbovenkant der liggers toe, met droge schelpen dito zand of fijne puin aan te vullen.
Buiten het gebouw rondsom tot tien duim beneden het peil en vandaar naar het paalwerk der buurt af dragende met een vulling van dertig op één, de aanvulling te doen met grond te halen van de punt des Eilands buiten Emmeloord, of uit land achter de Molenbuurt mits een honderd ellen van het paalwerk verwijderd blijvende.
Langs het front en de zuidzijde van het huis een klinkert rabat te leggen van vriesche geele op zijn kant, vijf duim beneden het peil te beginnen en naar beloop der grond afdalende ter breedte van één elle: dit rabat te straten in een zandlaag van tien duim dik,wel vlak en digt sluitende tusschen een steens rollaag die gemetseld moet worden op een fondament van drie lagen à twee, anderhalf en een steen breed, zoomede de stoep voor de deur en voor de kerkdeur, die van Zweedsche plavuizen moet gemaakt worden en naast ieder twee ijzere voetschrappers te stellen zoo mede bij de achterdeur van het waschhok.
De plaats of ruimte tusschen het pomphok en de zuidwesthoek van het Huis van Hendrik Bakker te bestraten in voegen voorgeschreven met de klinkers van de oude plaats en rabat van voor de pastorie de afwatering dezer plaats te leiden en het riool van het secreet, waarin ook het water der gootsteen moet gebragt worden door een looden afleipijp.
In de voorschreven rollaag van de stoep of rabat der Pastorie te plaatsen veertien stuks eiken palen lang twee el vijfentwintig duim zwaar dertien en dertien duim,meskant zoover dezelve boven de rollaag komen, in dezelve twee dwarsregels drie duim diep in te keepen en vast te spijkeren, zwaar zes en negen duim en daartegen de latten zwaar drie en vier en een halven duim,ieder met vier dertig ponds vast te spijkeren. Het draaihek voor de stoep der voordeur en naar den tuin met derzelver toebehoren volgens ordonnancie daar te stellen.
Het oude rasterwerk te weten hetgeene daarvan goed is, zal de aannemer kunnen gebruiken en moeten plaatsen tusschen de pastorie en het huis van T. J. Bakker en tot afsluiting der plaats en anders het tekort schietend bij leveren en plaatsen.

Art. 16 - Het verwen van het Gebouw
Het geheel gebouw zoowel de Kerk als de Pastorie van buiten en vanbinnen te verwen met zoodanige kleuren als door de Directie zal worden opgegeven.
Het buitenwerk twee maal te gronden en daarna op te verwen; de kozijns vooraf eer dezelve geplaatst worden daarenboven te olijen zoo mede derzelver lichtramen al vorens het glas erin gezet wordt.
Het binnenwerk eenmaal te lijmen te schuren en te stoppen,daarna te gronden en vervolgens op te verwen, zullende er geene oververving mogen plaats vinden dan nadat de eerste is opgedroogd.
Alle spijkergaten scheuren of andere openingen die er nog mogten zijn na de eerste ontgronding met stopverf digt te stoppen en overigens al het verfwerk naar den aard van dit werk op het deugdelijkste uit te voeren. De beide voorkamers moeten behangen worden,zoo als hiervoor reeds bepaald is.

Art. 17 - Vergeten posten
Wanneer in dit bestek iets mogt zijn vergeten of eenige verandering waardoor meerdere kosten wierden gevorderd, noodig mogt worden geoordeeld zal de aannemer gehouden zijn dezelve echter op de eerste aanzegging te volbrengen mits het een en ander niet boven de tweehonderd guldens kome te bedragen
Deze som geheel of gedeeltelijk verwerkt wordende, zal in het eerste geval niets doch in het tweede geval het resterende der voorgaande som van zijne aanneemspenningen worden afgetrokken tot grondslag der berekening wordt vastgesteld het navolgende tarief:
de kubiek el hardgraauwe moppen in basterd tras…… f 18,00
idem hard- en boeregraauwe in gewone kalkmortel…f 15,00
de kub:el meskant gezaagd eiken of greenen hout……f 65,00
idem dennenhout ……………………………………..f 35,00
het pond gesmeed ijzer………………………………. f 0,50
het pond spijkers……………………………………...f 0,80
Zijnde de arbeidsloonen en het transport van het een en ander mede onder deze prijzen begrepen. De prijzen van zoodanige werkzaamheden of leverancien welke niet in dit tarief zijn genoemd zullen naar de bestaande prijzen in billijkheid worden genomen.

Art. 18 - Tijd van aanvang,oplevering en onderhoud
Zoodra de aannemer kennis zal hebben gekregen van de goedkeuring der aanbesteding is de geheele uitvoering van het werk voor zijne rekening en risico en zal hij verpligt zijn dadelijk toebereidsel te maken tot den aankoop en het in gereedheid brengen der materialen het maken der deuren ramen met derzelver kozijnen en wat dies meer zij=Met het afbreken der kerk en pastorij zal hij evenwel niet eerder mogen beginnen dan wanneer hem in het aanstaande voorjaar daartoe order zal worden gegeven,zullende hij vier maanden na de laatste order het geheele werk in kompleeten staat moeten opleveren, verbeurende hij voor iederen dag welke hij door verzuim of zonder wettige verhindering langer werkzaam is eene som van tien gulden om van de aanneemsom te korten.
Het werk voltooid zijnde zal de aannemer verpligt zijn hetzelve gedurende den tijd van acht maanden voor zijne rekening te onderhouden en al de schaden te herstellen welke in dien tijd daaraan mogten voorkomen, zoodat de gebouwen na het einde van het onderhoud andermaal in kompleeten staat worden opgeleverd.

Art. 19 - Melangie der Metselspecie
De metselspecie zal bestaan uit drie deelen schulpkalk en twee deelen zand.
De basterd tras uit vier deelen kalk twee deelen cement en een deel zand.
De sterke tras voor den kelder uit zes deelen gezifte kalk en vijf deelen dito cement, ieder deel droog te meten in gelijke volle maten.
Gezegde stoffen eerst droog elkander te mengen met zoo weinig water als mogelijk is te beslaan,te bouwen en te herbouwen zoo dat er volstrekt geen drooge kluitjes meer over blijven.
De aannemer zal ten dien einde voor een behoorlijke berg en werkplaats voor die specie moeten zorgen en afzonderlijke hokken daarin af te scheiden,waarvan de sleutel onder bewaring des opzigters blijft.

Art. 20 - Leverancie en keur der Materialen
Alle benoodigde materialen moeten zijn van de beste in hun soort.
De tras Amsterdamsche kunst cement uit de geoctroyeerde fabriek
De kalk inlandsche schulp kalk versch gebrand, droog en vettig.
Het zand zuiver scherp zonder ander vermengseld.
Het ijzer taaij, zonder scheuren,zuiver op de maat, goed gesmeed en geweld.
De leijen moeten zijn van de eerste kwaliteit,blaauw,welklinkende zonder de minste scheuren of gallen zuiver en effen te bewerken, naar den draad in het verband.
De metselsteenen van eenen vorm, hard doorbakken niet krom noch scheurig.
Het timmerhout gezond droog,zonder spint, wankant vuur scheuren nof andere gebreken, het greenen van het beste,Noordsche, Rigaas of Nervaas naar gelang van ieder afzonderlijk werk.
Van de verwstoffen wordt bepaald dat dezelve zoo wel droog als gemalen of gewreven en aangemengd aan de keur onderworpen zijn.
De olie zuiver belegen lijnolie en die gekookt behoort te wezen met de vereischte opdroogende stoffen als menie goudglit etc. te koken, de verwer is evenals de metselaar verpligt een geschikt lokaal of een der vertrekken van de nieuw gebouwde pastorie tot zijn verwstoffen in te rigten en de sleutel onder bewaring des opzigters te geven.
Van de afkomende materialen der oude kerk en pastorie dewelke overigens geheel ten voordeele des aannemers zijn,zal de aannemer mogen gebruiken de goede bruikbare metselsteen en klinkers tot de plaats, de dakpannen, het lood der hoeken en nokken alsmede uit de dakgoten, de haardplaten en van het hout al wat tot de banken der kerk in alle billijkheid kan gebezigd worden mits het eene zoowel als het ander door de Directie voldoende bevonden en niet zonder deszelfs goedkeuring verwerkt wordt.

schoonmaken van de kerkArt. 21 - Behandeling van het Werk
Het metselwerk,schoon en wel waterpas te bewerken met dunne en volle voegen langs den draad,de lagen iets naar buiten of hellende tegen het inwateren, de hoeken zuiver te lood;de berapingen, bepleistering vlak onder de rei zoo als zulks behoort en het invoegen zoo vol en met mogelijk met afgesneden baarden langs de reij te verrigten met wel bereide voegkalk van basterd tras waarvan het zand zoowel als de tras gezift moet zijn.
Het timmerwerk op de deugdzaamste wijze te bewerken volgens de regelen der kunst datgene wat geschaafd moet worden, wel glad te schaven, zoodat er geene geuten of gaten kunnen waargenomen worden, de afzonderlijke deelen wel sluitende in elkander te werken, de spijkers in voldoend aantal en lengte in te slaan en na te drijven, voor de kap niet anders dan taaijen te gebruiken.
Het Leijen dekkers en loodgieterswerk mede zoo net en deugdzaam te behandelen als immer mogelijk is;volgens het gebruik.
Het verwerswerk naar den eisch uit te voeren met de beste verwstoffen die wel fijn gemalen of gewreven moeten worden in zuiver ongekookte of gekookte lijnolie naar dat ieder verwstof zulks vordert.

Art. 22 - Verklaring omtrent de hiervoor gemaakte bepalingen
Al de bijzondere deelen van de tot dit gebouw behorende werkzaamheden tot dus verre bepaald en opgegeven zijnde zal de aannemer nogtans bedacht moeten zijn dat hij bij het maken zijner begrooting de stuksgewijze opgaven van dit bestek aan de algemeene bepalingen van lengten, breedten, hoogten of zwaaren der werken te toetsen ten einde hij aannemer daardoor voorkome alle misrekeningen door mogelijke abuizen in schrijf of drukfouten ontstaan, terwijl hier uitdrukkelijk bepaald wordt dat de aannemer in allen gevalle verpligt blijft, alles zonder de minste uitzondering te leveren, te maken en te verzorgen wat bij mogelijkheid behoort of kan noodig wezen tot het voltooijen van dit werk, met den aankleve van dien,volgens de algemeene bepalingen welke in dit bestek beschreven zijn, of bouwkundig daaruit opgemaakt en afgeleid kunnen worden.

Art. 23 - Werktuigen en Gereedschappen
Alle werktuigen en gereedschappen tot de uitvoering van dit werk behoorende gelijk mede alle transporten en arbeidsloonen zijn voor rekening van den aannemer, die mede zal gehouden zijn aan de Directie te leveren de noodige maatstokken,winkelhaken,schietlooden,waterpassen, dit tot uitvoering des werks vereischt worden.

Art. 24 - Kwaliteit van aannemer en borgen.
Niemand zal tot de aanneming van voormelde uitvoeringen toegelaten worden bij aldien het twijfelachtig zijn mogt of hij de vereischte bekwaamheden bezit om den besten uitslag te waarborgen van de leverancien, constructien en werken die er gemaakt moeten worden, weshalve elk gegadigde vóór de inschrijving of opbieding des gevorderd wordende een voldoend getuigschrift zal moeten vertoonen van bekende ingenieurs of zaakkundige directie gehad hebbende personen, hetzij van den waterstaat of andere onder wiens opsigt hij soortgelijke werken als deze in eigen persoon prijselijk bestuurd en uitgevoerd heeft.
Des onverminderd zal de aannemer nakoming en waarborging van al het hiervoren beschrevene, ten genoege van het Provinciaal Collegie van toezigt op de kerkelijke administratie der Hervormden in de Provincie Overijssel moeten stellen twee voldoende gegoede inlandsche borgen, waarvan hij de namen en woonplaatsen bij het inschrijvingsbiljet moet vermelden, met bijvoeging van een certificaat van het Gemeentebestuur waarin zij woonachtig zijn nopens hunne gegoedheid.
De ze borgen zullen ieder afzonderlijk als principale aannemer voor de uitvoering van alles wat in dit bestek vermeld is, hunne personen en goederen moeten verbinden als naar regten, zoo welke in het bijzonder als gezamenlijk onder afstand van alle voorregten van orde of verdeeling zonder enige uitvlugt hoegenaamd aanloopende tegen den waren zin en het oogmerk dezer voorwaarden, terwijl alle omstandigheden als nopdig, de aannemer en borgen zich onderwerpen moeten aan de judicature van ’s rijks regterlijke magt.

Art. 25 - Verpligting van den aannemer om bij het werk tegenwoordig te zijn
De aannemer is verpligt om zelf bij het werk tegenwoordig te zijn, of hij zal, ingeval van absentie zich moeten doen vervangen door een ander deskundig persoon, die de vereischten bezit om de onderscheidene orders welke hem, betrekkelijk dit werk zullen gegeven worden, ten uitvoer te brengen.

Art. 26 - Geemploijeerden van den aannemer
De directie heeft het regt om zoodanige arbeiders of door den aannemer geemployeerden die zich niet wel mogten gedragen of die geene genoegzame kennis van het werk hebben weg te zenden en van den aannemer andere te vorderen.

Art. 27 - Uitvoering van het bestek
De aannemer zal, onder welk voorwendsel ook, geene verandering maken in het bestek hetgeen hem dadelijk na bekomen approbatie zal worden ter hand gesteld, en indien hij daartegen mogte handelen, zal hem geene betaling voor zoodanige werken die tegen het bestek verrigt zijn, gedaan worden; in tegendeel zal zoodanig werk ten zijnen koste afgebroken en in orde gebragt worden.

Art. 28 - Tijd en wijze van betaling
De betaling zal geschieden in drie termijnen: de eerste ten bedrage van een derde der aanneemssom wanneer de muurwerken alle tot de volle hoogte zijn opgetrokken in de kerk en pastorij onder dak zijn gebragt.
de tweede termijn of de helft der aanneemssom na de kompleete oplevering van het werk en eindelijk de derde termijn of het resterende een zesde van den tijd van het onderhoud, wanneer het werk andermaal in kompleeten staat zal zijn opgeleverd.
De betaling zal bestaan in het afgeven van eene ordonnancie binnen den tijd van acht weken na het inzenden van het certificaat door den Hoofdingenieur van welke ordonnatie op een der landskantoren, de betaling zal kunnen geschieden voor de helft in kontanten en voor de helft in schatkistbiljetten.

Art. 29 - Wijze van besteding
De besteding zal geschieden bij inschrijving en opbod, zullende op geene der inschrijvingsbiljetten die op gezegeld papier moeten zijn geschreven, regard worden geslagen, tenzij de inschrijver bij de besteding tegenwoordig zal zijn, terwijl niemand zal mogen mijnen die niet op het werk zal hebben ingeschreven.
De minste inschrijver zal wanneer de aanbesteding wordt goedgekeurd zes gulden tot trekpenning genieten welke terstond na de goedkeuring door den aannemer zal moeten betaald worden.

Art. 30 - Betaling van onkosten
Alle onkosten van zegels, leges, ordonnantie en registratie gelden, de laatste gerekend tegen het proportioneele regt, zijn ten laste van den aannemer.

Art. 31 - Approbatie der aanbesteding
Het Collegie voornoemd behoudt in allen gevalle aan zich het regt dit werk al of niet aan den minst aannemenden te gunnen, dan wel hetzelve op te houden en er zoodanig mede te handelen als naar bevind van zaken noodig zal geoordeeld worden.

Opgemaakt door den ondergeteekenden Hoofdingenieur van den waterstaat in de Provincie Overijssel.

Zwolle den16 Julij 1833
D:J:Thomkins

Proces Verbaal 16 aug. 1833

Na opening der Inschrijvingsbiljetten bleek dat Everhard Philip Seidel wonende te Vollenhove voor ‘het minst ’had ingeschreven voor een bedrag van f 11.300
Hij verdiende de trekpenning van zes gulden.
Daarna begon de gunning van het werk bij opbod:en werd gestart met f 8.000 Er werd gemijnd door Jan Zwolsman te Kuinre voor f 11.100
Als borgen traden op: E. P. Seidel en Hendrik Zootjes, Blokzijl.
Het Proces Verbaal werd ondertekend door H. van der Sluis, Overijssels gedeputeerde en vertegenwoordiger van de gouverneur, D. J. Thomkins, Jan Zwolsman en de bovengenoemde borgen.

Maar het Provinciaal Kollegie van Toezigt op de Kerkelijke administratie der Hervormden in Overijssel heeft de overeenkomst geïmprobeerd . De aannemingsom met bijkomende kosten mocht niet hoger zijn dan f 10.000,00.

Dan begint het verhaal van aanbesteding opnieuw.

Proces Verbaal van Herbesteding (13 sept.1833)

Everhard Philip Seidel zet nu in voor f 9.850. Seidel verdient opnieuw de Trekpenning van zes gulden
De inzet begint bij f 7.000 en Jan Zwolsman mijnt nu bij f 8.900.
Als borgen:worden genoemd: Hendrik Zootjes, Blokzijl en Leendert Kivit HZ, Hardinxveld
Het Proces Verbaal wordt ondertekend door J. ter Pelkwijk als lid van gedeputeerde staten en vertegenwoordiger van de gouverneur. Verder D. J. Thomkins, Jan Zwolsman en de borgen.

Het Kollegie van Toezigt gaat op 25 sept.1833 akkoord.

www.schoklanddoordeeeuwenheen.nl