Een Amsterdamse expeditie tegen Schokland (1682)

Hoe de Schokkers hun katholieke priester beschermden

't Lijkt wel een roman, het verhaal van de gebeurtenissen van wat in 1682 het eiland Schokland in beroering bracht, toen een schout de priester van Emmeloord, een van de twee op dit eiland gelegen dorpjes, gewelddadig trachtte op te lichten om hem daarna gevankelijk weg te voeren naar de vaste wal. Doch deze poging mislukte door de trouw van de aan hun zielzorger verkleefde parochianen.

Het door de ambtelijke zorgen van de schout bewaarde rapport ter relatering van deze feiten berust in de gemeentelijke archieven van Amsterdam en levert een niet onwelkome bijdrage op de vervolgingsmethoden van onze Calvinistische voorvaderen, die maar niet konden gedogen en verdragen, dat de contrareformatie van de trouw gebleven katholieken rustig haar gang ging en beantwoordde aan de waarheid, in het Waldecksche devies vervat: De palmboom groeit door ondanks de verdrukking. Vandaar dat bedoeld relaas van de schout, natuurlijk "getrouwelyk in onze hedendaagse taal overgezet zijnde", wel de aandacht mag hebben van onze lezers. Het is een intiem stukje kerkelijke geschiedenis van Katholiek Nederland in de tijd van de vervolging.
Maar eerst moet ter inleiding van het Schokland van de Middeleeuwen even verteld worden, dat in die periode het op genoemd eiland gelegen zuidelijk dorpje Ens in het midden van de 13de eeuw nog een kapel van St. Odulf te Stavoren bezat, zijnde een voorwerk en filiaalstichting van het oudtijds beroemde Benedictijnerklooster van die naam in genoemde Friese stad. Maar in de 16de eeuw behoorde dit kerkje van Ens reeds aan het kapittel van Deventer. Door de hervorming van de 16de eeuw werd dit dorp Protestants in tegenstelling tot het aan de noordelijke kant van het eiland gelegen Emelwaert, later Emmeloort genoemd en ook gespeld als Em(m)eloord en andere varianten. Daar bestond eveneens in het midden van de 13de eeuw een kapel van St. Odulf te Stavoren, die in 1383 door de Utrechtse bisschop Floris van Wevelinkhoven ingeruild werd voor de Friese parochie Koudum, in de onmiddellijke nabijheid van de St. Odulfsabdij van Stavoren gelegen. Na de Hervorming werden beide parochies zeer tegen de zin van de Emmeloorders verenigd tot het einde van de 17de eeuw, toen door het kerkelijk tumult, dat we nu zullen beschrijven, de Katholiek gebleven Emmeloorders wat meer godsdienstige vrijheid kregen, maar zoals het ook in andere plaatsen hier te lande ging ...... vi coactus! Bij de ontruiming van het eiland in 1859 zijn natuurlijk de beide gemeenten opgeheven. De buurt Emmeloord had toen een RK kerk, Ens een Hervormde, en er waren 2 schooltjes voor de kinderen van de ruim 600 eilandbewoners gevestigd.

In de 17de eeuw behoorde het zuidelijk gedeelte van het eiland aan het Oversticht, anders gezegd in zake van bestuursaangelegenheden en rechtspleging gehoorzaamde dit deel van de eilandbewoners aan de Staten van Overijssel, terwijl het noordelijk deel door aankoop sedert 1660 een bezitting was geworden van de stad Amsterdam, die in dit deel een vluchtdam vond voor haar koopvaardij. Noordelijk Schokland stond daardoor onder de jurisdictie van Amsterdam, dat wil zeggen dat de plakkaten, behelzende het verbod van uitoefening van de RK godsdienst in het openbaar en binnen voor ieder toegankelijke kerken, ook uitvoerbaar werden verklaard voor het katholiek gebleven deel van genoemd eiland. Tot dusverre hadden de bewoners inzake hun geloof en vervulling van de kerkelijke plichten niet de minsten last ondervonden van hun Ambachtsheeren, doch toen Amsterdam er heer en meester was geworden bleek alras, dat zulks anders zou worden. De regering van Hollands machtige koopstad wenste niet te tolereren, dat daar op Schokland een aantal vissersgezinnen hun pastoor hielden en maar net deden, alsof er geen verbod van uitoefening van de RK religie bestond. Dat moet uit zijn en in plaats van de "paepsche superstitie" (!) moest de "ware Gereformeerde leer" van de Heidelberger en van Calvijn de "verstokte" bevolking worden opgedrongen.
Daartoe werden nu aanvankelijk de volgende middelen te baat genomen. Evenals de pastoor was er ook nog steeds een katholieke onderwijzer, die de kindertjes van de vissers de elementaire begrippen van de algemene ontwikkeling volgens de leer en inzettingen van de Katholieke Kerk bijbracht, en verder de pastoor hand- en spandiensten verleende bij diens kerkelijke en herderlijke werkzaamheden. Eerst moest nu de paepsche meester verdwijnen, althans het geven van onderwijs werd hem verboden en dan zou hij vanzelf wel eclipsee-ren, dachten de onnoozele Amsterdammertjes! Zij zonden alvast uit hun veste een "godzalige Gereformeerde schoolmeester", die de jonge Emmeloordertjes wel eens andere leringen zou verkondigen, meer in overeenstemming met de dwangmiddelen van de heersende kerk.

Vervolgens moest de geliefde pastoor de laan uit. Hij werd ingevolge de in geheel Holland vigerende plakkaten gebannen van het eiland met bedreiging van daar nooit weer te komen, of anders met de schout en zijn rakkers kennis te maken en door dezen eenvoudig naar het Amsterdamse Tuchthuis aan de Heiligeweg te worden getransporteerd, om daar als misdadiger gevangen te zitten als meerdere pastoors en geestelijken vóór hem. Voorlopig konden de Emmeloordse parochianen daar niets tegen doen. Zij zagen hun herder en zielzorger met tranen in de oogen vertrekken. Wat zij er voor in de plaats kregen, begeerden zij niet, te weten de Hervormde predikant van het zuidelijk gelegen Ens, die nu het gehele eiland moest bepreken en de herderlijke bediening in Protestantse geest voor beide dor-pen had waar te nemen. Doch de Emmeloorders waren niet van zins onder zijn gehoor te komen en bleven trouw aan de Kerk hunner vaderen.
Als derde obstakel moest nu ook nog de katholieke schout, tot dusver vertegenwoordiger van het burgerlijk gezag, verdwijnen en ook aan dien braven ambtenaar, Steven Cornelisz geheeten, hadden de eenvoudige eilanders hun hart verpand, zodat zij zeer verslagen waren, toen voor hem in de plaats werd benoemd Petrus Winsemius van Blockzijl aan de Overijselsche Zuiderzeekust. Deze derde maatregel deed bij de Emmeloorders de gal overlopen en zij namen zich voor om zich tegen de in hun oog gewelddaden tot het uiterste te verzetten. Al gauw zou het blijken, dat zij de daad bij het woord voegden, consequent bleven in hun verzet uit godsdienstige overtuiging en op grond van hun kerkelijk standpunt, maar tengevolge van de overmacht dit openbaar tumult tenslotte duur moesten betalen.

Toen Petrus Winsemius namelijk zijn lastbrief had ontvangen van de Amsterdamse heeren, wachtte hij niet lang om zijn post te bezetten. Hij ging naar het eiland, maar vond daar nog Steven Cornelisz in de uitoefening zijner bediening, zij het dan onwettig. Doch de eilanders drongen bij schout Steven aan om bij hen te blijven en zijn post niet over te dragen, de ambtelijke stukken onder zich te houden en te weigeren de ketterjager (want dat zou spoedig genoeg blijken!) Petrus Winsemius als zijn opvolger te erkennen. Voorlopig vond de nieuwbenoemde, gezien de dreigende houding van de vissers, het niet geraden om in te grijpen of zich met geweld van zijn ambt meester te maken en retireerde naar de vasten wal. In de tussentijd namen de eilanders de gelegenheid waar om ook hun verdreven pastoor, Heer Nicolaes Bruijninckx <1>, weer in hun midden te halen en uit zijn handen de H.H. Sacramenten te ontvangen, zulks tot grote ergernis van de predikant van het zuider deel, die nu wel helemaal in Ens kon blijven, en nog minder kans kreeg om onder de Emmeloorders zieltjes te winnen <2>.
Zo was de situatie toen de niet erkende schout Winsemius van de "alteratie" vernam, die hem tot groote opwinding bracht en tot daden van geweld aanspoorde. Nogmaals sommeerde hij de priester om naar de vasten wal terug te keren en toen aan die lastgeving geen gevolg werd gegeven, ging hij met een schuit op de eerste Kerstdag van het jaar 1682 naar Schokland, met zich nemende de schipper Thijs Jacobs en een scheepsjongen. In dit geval had hij beter een klein legertje kunnen meebrengen, om het oproerige rijkje in de Zuiderzee te onderwerpen, want hij wist dat de eilanders tot het uiterste zouden gebracht worden, als hij hun priester als gevangene trachtte mee te voeren! Om één uur 's nachts legde de schuit ter bestemder plaatse aan en de schout stapte in gezelschap van de schipper op de eenvoudige woning van de geestelijke aan. Zij hadden de scheepsjongen met opzet achtergelaten om een oogje in 't zeil te houden, dat de "vijanden" de schuit niet losmaakten om ze in zee te laten drijven, want dan zouden ze met de gevangen priester niet aan land kunnen komen en dus een "glorierijken intocht" missen.
Bij de woning gekomen, klopte de schout een paar maal flink op de deur, waarna de zuster van de priester het venster omhoog schoof en van daarachter vroeg, wat er aan de hand was en wat men in dit middernachtelijk uur nog zo laat aan haar woning kwam doen. De schout Petrus Winsemius gaf haar kort en bits ten antwoord, dat hij kwam om haar broer, de priester, te spreken, jegens hem de plakkaten van de Edel Groot Achtbare Heren ten uitvoer te brengen, en dat zij dus maar spoedig de deur had te ontsluiten. In plaats van door deze taal uit het veld te zijn geslagen, trachtte de vrouw onmiddellijk vastberaden het venster naar omlaag te schuiven en zo de schout te beletten in haar woning binnen te dringen. Deze had echter "ex officio", gelijk hij in zijn ambtelijk rapport verklaarde, zijn hand tussen kozijn en raam gezet, waardoor hij de poging van de huishoudster verijdelde, maar niettemin eenige lichte kwetsuren opliep. Intussen dezen toeleg opvattend als tegenstand en verzet, sprong eerst hij en vervolgens de schipper het venster in (door het omhoog geschoven raam) en kwam zo in de voorkamer. Maar toen blies de rappe vrouw gauw de kaars uit, zodat beide vervolgers in het pikkedonker rondscharrelden. De schout wist echter de moedige vrouw de kaars afhandig te maken en met enige moeite vuur te maken, zodat hij licht kreeg. Nog een paar andere kaarsen werden gevonden en deze werden eveneens aangestoken, waardoor het terrein verkend kon worden. De schipper werd nu gelast bij de vrouw te blijven en haar te beletten haar broer op enigerlei wijze te helpen ontvluchten, waarna de schout op verder onderzoek uit toog, daartoe het ontbloot rijper voor zich uit dragende, bang als hij was voor een onverhoedse overval in deze priesterlijke woning.

Intussen was ook de geestelijke door het gestommel wakker geworden, opgestaan en fluks in de kleren gesprongen. Daarmee nog bezig stapte de schout zijn vertrek binnen, die hem zei  zich over te geven, daar hij, schout van Emmeloord, krachtens die functie, uit naam en op bevel van de Staten, hem moest arresteren. Niet zodra had de priester dit gehoord, of hij sprong op, vluchtte de kamer uit van het ene vertrek in het andere, op de hielen gevolgd door de schout, tot zelfs door de kerk en het turfhok, daar de vervolgde beter dan zijn vervolger de kronkelingen kende en er zelfs in slaagde te ontkomen. De schipper was door al dit lawaai en geren, de ene kamer uit en de andere in, in de waan gebracht dat de schout in nood verkeerde en dat de geestelijke op onverwachte wijze helpers had gekregen, zodat hij de vrouw in de steek liet, om de schout bij te staan.
Maar dit verlaten van zijn post werd hun beiden noodlottig. Immers, zodra de vrouw zich onbewaakt wist, sprong zij op haar beurt het venster uit en begon luidkeels te schreeuwen van moord, brand, huisbraak, waarop onmiddellijk de hele buurt op de been kwam, om de bedreigden te helpen. En toen de vrouw aan de helpers vertelde dat het om haar broer te doen was, die de schout, "van de stad" (Amsterdam) kwam gevangen nemen, werden de gemoederen tot het uiterste beroerd en opgewonden. Het begon er voor de schout en de schipper dan ook lelijk uit te zien, daar de parochianen naar het rapport van de eerste als dolle stieren en verwoede beren op hen kwamen toe rennen, roepende en schreeuwende: "Waar is de ketter, de verdoemde hond, de vervolger van ons katholiek geloof; wij zullen hem aan riemen snijden, met onze tanden uit elkaar rukken", enz. enz., een taal die weinig goeds voorspelde! De schout had inmiddels de deur een weinig opengedaan om de opgewonden gemoederen te sussen, doch de vissers drongen, zoo schreef hij later, nog meer op als heidenen en barbaren om aan hun wraakgevoelens voldoening te geven. En ware het niet, dat een viertal onder hen wijzer bleken dan de rest en zachtmoedig gestemd jegens hun vijanden, naar het gebod van onze volmaakte Zaligmaker Jezus Christus, dan zou het ongetwijfeld slecht met schout en schipper zijn afgelopen.
Deze namen de vervolgers, thans echter vervolgden geworden, in hun bescherming en schreeuwden de anderen toe: "Wat voor de duivel willen jullie nu beginnen?", vreezende voor de gevolgen, welke uit zulk een moord zouden kunnen voortvloeien. Zij leidden schout en schipper naar een ander huis en sloten hen daarin op, totdat de woede des volks eenigermate zou bekoeld zijn. Daar werden de gevangenen echter nog niet met rust gelaten, beangst door de vreselijkste dreigementen, uitgescholden voor alles wat leelijk was, terwijl de een de ander ophitste tot daden van geweld, waartoe het gelukkig niet kwam.
Dit spelletje duurde van een uur of twee 's nachts tot aan het ochtendgloren, en de schout erkende later zelf in zijn ambtelijk rapport, dat hij met zijn maat, de schipper, een vreselijke nacht had doorgemaakt, die hij onder zulke lotgevallen en omstandigheden nooit weer hoopte te beleven. De nog steeds niet tot rede en lijdzaamheid gebrachte menigte koelde nu haar wraak op de schuit, waarmee de schout en zijn makker waren overgekomen, die geplunderd, van het roer ontdaan en tegen de stenen en palen lek gestoten werd. De wraak was toch zoet, al werd zij dan gekoeld aan dode dingen.

Misschien maakten zes beter gezinde Emmeloorders, waaronder vier volgens hun eigen verklaring burgemeesters waren en die dus hun verantwoordelijkheid als ordebewaarders ook wel beter bewust moesten zijn, van die gelegenheid gebruik om de beide gevangenen opnieuw over te brengen naar het huis van de gewezen schout Steven Cornelisz, waar schipper en schout elk in een apart hok werden opgesloten. In kort geding werd nu hun zaak berecht en eenstemmig werd onder het uitspreken van voor de schout zeer beledigende woorden vonnis gewezen, inhoudende dat beiden in de stuurloze en onttakelde schuit zouden worden gezet, die vervolgens aan het spel van wind en golven zou worden overgelaten, zodat de opvarenden maar moesten afwachten hoe en waar ze terecht zouden komen. Even snel als dit vonnis gewezen was, werd het ook uitgevoerd, en onder het gejouw, gevloek, gescheld, gestoot en geduw van de woeste menigte ging het in optocht naar de schuit. Onderweg moesten schout en schipper de verzekering aanhoren, dat de Emmeloorders vast van plan waren alles wat zij hadden te wagen voor de verdediging van hun geloof en Kerk, tot zelfs hun leven toe, eerdat zij zouden gedogen dat hun priester, Kerk en geloof zouden worden afgenomen. Voorwaar, kloeke taal, alleen in wat te verbolgen gemoederen daden van drift en wraak uitlokkende. Een historisch staaltje van een volksgericht!
Gelukkig voor schipper en schout viel de zeereis nog al mee en kwamen zij met de scheepsjongen door de genade Gods en als gered uit de tanden van de leeuw en voor de poorten van de dood, zoals de schout betuigde, eindelijk behouden te Blokzijl aan.
Intussen is het natuurlijk lang niet zeker of zijn rapport wel in alle opzichten betrouwbaar is en dat hij het niet een bepaalde kleur heeft gegeven. De Emmeloorders beweerden tenminste later van hun kant, dat de schout met allerlei zwaar materiaal als mokers, koevoeten, bijlen, enz. was uitgetrokken met het kennelijk doel om te vernielen, dat hij verder gedreigd had de zuster van de geestelijke dood te steken, waarna deze de buurt te hulp had geroepen. Hoe het zij, de Emmeloorders hadden het lelijk bedorven, doordat de schout in naam van zijn lastgevers, de stedelijke magistraten van Amsterdam, de pastoor had ingedaagd, wier autoriteit door de hem aangedane bejegening van de zijde van de Emmeloorders was ondermijnd geworden, wier orders waren teniet gedaan en voor ongeldig werden verklaard, zijnde dit alle delicten, die in een staat, waar justitie en recht gehandhaafd behoren te worden, ten uiterste laakbaar en ten hoogste strafbaar moesten gesteld worden. Aldus het oordeel van de schout, en zijn committenten in Amsterdam zorgden er wel voor dat dit advies getrouw werd opgevolgd.
Want wat er thans met de Emmeloorders gebeurde, leek veel op een expeditie tegen de opstandige inboorlingen ergens in het gebied van het Rijk van de Nederlanden buiten Europa, vroeger gemoedelijker onze koloniën genoemd. Een dertigtal soldaten uit Amsterdam kwamen herwaarts over om de twee- á driehonderd Emmeloorders eens even mores te leren. Onderschout Engelbrecht had het bevel over deze expeditie, en deze zond nota bene nog eerst een spion er op af om het terrein te verkennen, waarna de expeditionnaire troepen zonder enige tegenweer de stelling des vijands in bezit namen. Emmeloord was overwonnen, de opstand gedempt, de oproerlingen bedwongen en de ware Kerk gevestigd! De gehele onderneming kostte de stedelijke kas wel ruim 200 gulden, maar de Emmeloorders moesten nog heel wat zwaarder boeten, daar de schout een civiele actie tegen hen instelde ten bedrage van ƒ 7000,--, waarvan de arme bevolking in to-taal ƒ 2300,-- heeft opgebracht. Verder moesten zij alle aangericht schade vergoeden, de onttakelde schuit op hun kosten in orde doen brengen, werden er enigen van de meest opstandigen gevangen gezet, een tweetal zelfs na hun ontslag van het eiland gebannen, zonder dat de tegenpartij op de duur succes had <3>. Want tegen het einde van de 17de eeuw was de afgezette schout Steven Cornelisz alweer in zijn bediening hersteld, klaagde de Gereformeerde schoolmeester Paulus Kleij reeds in 1686 dat een priester te midden van de katholiek gebleven Emmeloorders de H.H. Sacramenten had uitgereikt, kinderen gedoopt, zieken bezocht en ander pastoraal werk verricht, alsof er geen plakkaten tegen de uitoefening van zijn godsdienst bestonden <4>. Onder deze omstandigheden is het best te begrijpen, dat Emmeloord een Katholiek bolwerk moest blijven, trots vervolging en tegenwerking, totdat het eiland in 1859 ontruimd moest worden.

Noten:

1. Lees: Joannes Bruijningh. Hij was geboren in Fürstenau in het Lingense district te Duitsland. Wanneer hij pastoor op Schokland is geworden weten we niet met zekerheid, maar die datum zal liggen tussen april 1677 en september 1680.
2. In feite waren de Emmeloorders in twee kampen verdeeld. De tegenstanders van de nieuwe schout werden aangevoerd door de Emmeloorders Louwe Harms, Trijn Harms, Pieter Claesz, Henrick Alberts en Jan Willemse. De eer-ste drie personen haalden de verbannen pastoor terug van het vaste land. Daarnaast was er ook een groep Emmeloorders die al dat verzet tegen de nieuwe schout niet zo zagen zitten. Door dertien Schokkers werd namens "de gansche gemeente en borgherije van Emeloort" een brief gezonden aan de nieuwe schout van Emmeloord, waarin geklaagd werd over het gedrag van "Louwe Harms en consorten", die al een jaar lang de gemeente in gedurige zorg en bekommernis zouden houden. Hierop verklaarden de oproerlingen Louwe Harms, Trijn Harms en Pieter Claesz dat de meesten van die dertien Schokkers die de klaagbrief hadden ondertekend, niet eens wisten wat zij tekenden, om-dat zij niet konden lezen en de brief niet aan hen was voorgelezen.
3. Een van de verbannen Schokkers was de burgemeester Klaas Dubbeltsz. Pastoor Bruijningh werd eveneens van het eiland verwijderd. Nog in hetzelfde jaar werd hij benoemd in het Friese Irnsum, waar hij opnieuw het slachtoffer werd van vele vervolgingen. Hij stierf daar op 27-12-1691 en werd begraven op het kerkhof van de voormalige Duitsche Heeren in Nes bij Akkrum.
4. In april 1684 verzocht Steven Cornelisz als "scout op Emeloort" samen met de burgemeesters, aan de Apostolische Vicaris Petrus Codde om een nieuwe pastoor. Aan het verzoek werd niet voldaan, want de eerstvolgende jaren is er geen pastoor op Schokland gevestigd geweest, maar kwam er af en toe een geestelijke vanuit Kampen overgevaren. Het duurde nog tot 1692 voor Emmeloord weer een eigen herder kreeg in de persoon van Reijnerus Velthuijsen.

Bron: De Nieuwe Eeuw, 31-12-1931. Geredigeerd en van noten voorzien door Bruno Klappe in 1998, opgenomen in het Schokker Erf 39 in 1998 en onder de titel 'soldaten op Schokland' in het Kondschap, september 2010. Taal gemoderniseerd door de huidige redactie.

www.schoklanddoordeeeuwenheen.nl