Jacob Plugger (1795-1875), stadstekenmeester in Zwolle, tekende deze bedelende Schokkerin.
De meeste Schokkers hadden het in de jaren voor de ontruiming niet breed. Om toch nog aan een boterham te komen gingen sommigen zelfs op het vasteland bedelen. En dat was strafbaar! In de politiearchieven te Kampen komen we dan ook zo af en toe op bedelen betrapte Schokkers tegen.
Binnen de eigen grenzen probeerde de landelijke overheid het pauperisme te bestrijden met behulp van de Koloniën van Weldadigheid (1818). Dat was een organisatie die armoedige gezinnen wilde helpen om als boer een eigen bestaan op de bouwen. De hogere standen dienden daartoe het initiatief te nemen en sociale onrust te voorkomen. De Maatschappij van Weldadigheid stichtte in Drenthe: kleine koloniehuisjes met een beetje grond in Frederiksoord, Willemsoord, Wilhelminaoord en Boschoord. Hier plaatste de overheid in de periode 1818-1911 zo'n 1400 gezinnen.
Om bedelaars en landlopers en arme gezinnen op te nemen, op te voeden en te vrijwaren van kwalijke invloeden, stichtte de Maatschappij haar eigen scholen en voerde ze 'koloniegeld' in. Aanvankelijk bedoeld om vrijwilligers kansen te bieden, stuurden veel gemeenten in een later stadium armlastigen naar deze "vrije koloniën". Bedelaars en landlopers werden als misdadigers opgepakt en veroordeeld tot dwangarbeid in de 'dwang koloniën' Ommerschans of Veenhuizen.
De gemeenten waar de armlastigen geboren waren moesten betalen voor het transport en het onderdak. Zo moest Schokland voor Jansje van der Molen, die in 1830 nabij Hoorn had gebedeld, vanaf 30 april jaarlijks f 52,50 betalen. Jansje, lijdend aan 'verzwakking en toevallen', was de dochter van een van de acht Schokker vissers die in 1807 tijdens een sneeuwstorm op de Zuiderzee waren omgekomen. Ze was een jaar oud toen haar moeder stierf en nogal onhandelbaar geworden. Een sociaal vangnet was er voor dit soort schrijnende gevallen niet. In Overijssel verhuisden in 1844 189 personen naar de Koloniën, waaronder 36 armlastigen.