Het gebeurde in de Lage Landen nogal eens dat rampspoeden elkaar in rap tempo opvolgden. In de 18e eeuw was dat halverwege de jaren zeventig het geval.
Tijdens de stormvloed van 14 en 15 november 1775 werden grote stukken land weggeslagen van de eilanden in de Zuiderzee en langs de oostkust braken de dijken op veel plaatsen door. Er verdronken naar schatting 300 mensen. In de veenderijen van Noordwest Overijssel hield de stormvloed verwoestend huis en werden de (te) smalle zetwallen, waarop de turf werd gezet om te drogen, volledig weggevaagd. In Noordwest-Overijssel ontstonden de grote waterplassen: Belter- en Beulakerwijde.
Een jaar later op 20 en 21 november stuwde een zware storm het zeewater in de Zuiderzee opnieuw op tot een ongekend hoog niveau. Op het eiland Wieringen verdronken meer dan 2000 schapen en vergingen honderden vissersbootjes. Ronduit catastrofaal was de toestand aan de zuid- en oostkust van de Zuiderzee waar steden als Kampen, Zwolle, Hasselt, Zwartsluis, Genemuiden geheel overstroomd werden.
Het dorp Beulake verdween onder water. De bewoners van veel gehuchten en dorpen vluchtten naar de hogere gronden rond Steenwijk en Vollenhove. Steenwijk zorgde voor de opvang van ongeveer 1600 vluchtelingen. In de Kleine kerk te Vollenhove waren 180 stuks vee ondergebracht.
De Leeuwarder Courant van 1 december 1776 meldde: ” (…) gansch Mastenbroek en de Koekkoek [zyn] gansch en al onder geloopen. In Mastenbroek is het water op zommige Plaatsen tot an de toppen der Huizen geweest: die in de Koekkoek zyn op zes na weg, alsmede byna alle de Turf”.
Ook Schokland werd in die jaren 1775 en 1776 zwaar getroffen. Op bepaalde
plaatsen was het eiland onder water verdwenen. Een driemaster, die bij de
‘Swartendijk’ bij Kampen gestrand was dreef zelfs over het eiland heen.
De Emmeloorders Dubbel Jacobs en Bruijn Klasen reisden, vanwege de noodsituatie
op het eiland, af naar de Amsterdamse bestuurders. De weidegronden op het
weiland waren binnen enkele jaren door het geweld der zee en het ontbreken van
heiwerk dusdanig verkleind dat het (winter)hooi voor de ‘koebeesten’ niet meer
aanwezig was. Er viel geen grassprietje te maaien en ze moesten het hooi voor
jaarlijks 1200 gulden inkopen. Daar was geen geld voor.
Van de inwoners van 44 huizen had twee derde deel meerdere schulden. Amsterdam
probeerde te helpen maar voor de lange termijn bleef het een hachelijke
situatie.