Expositie over Schokland te Kampen in 1946

Deze tentoonstelling wil een overzicht geven van de geschiedenis van het eiland Schokland en van de Schokkers, en bovendien, als omlijsting, een denkbeeld geven van de groote veranderingen rondom dit voormalig eiland sedert het vormen van den nieuwen polder, den Noord-Oostpolder of Urkerland

Twintig jaar geleden, toen de Zuiderzee nog zee was, en Schokland een stukje van de gemeente Kampen, zag de bezoeker het eiland eerst als drie donkere plekken boven de horizon, die schenen te drijven. Deze drie punten, wat hooger van bodem en bovendien gekroond door een paar gebouwen en enkele boomen, waren Emmeloord, Ens of de Meulenbuurt en in het Zuiden de „Oude Kerk", met den vuurtoren („Schokker Jaap", zooals de visschers zeiden, zoo genoemd naar Jacob van Eerde, een van de mannen, doorgaans uit dezelfde familie, die eerst de vuurbaak bedienden, en later het kunstlicht). „Skokkelaand" is een betrekkelijk jonge naam. Spotvogels zullen het eiland genoemd hebben naar de skokken of gedroogde stukken mest,waarmee vroeger bij gebrek aan andere brandstof gestookt werd; op Urk is deze naam nog bekend. Vroeger sprak men van de „eylandekens" van Emmeloord en Ens. Zoo heetten de beide dorpen, die zes eeuwen geleden reeds kerkdorpen waren. Nog in het begin van de vorige eeuw stond de oude kerk van Ens naast den vuurtoren op de Zuidpunt, die dus haar naam met recht draagt.
In de Middeleeuwen hadden de bewoners van de Noordhelft, dus van Emmeloord, twee heeren, n.l. den heer van Kuinre en die van Voorst (bij Zwolle). Maar in 1412 deed de vrouwe van Voorst afstand van haar rechten en sedert dien waren de heeren van Kuinre meester op Emmeloord. Later regeerden hier andere geslachten, totdat in .1660 de stad Amsterdam zoowel Emmeloord als Urk door aankoop verkreeg. Deze stad had veel belang bij het vuurbaken op Urk en wenschte dit zelf te beheeren. Zoo kwam Emmeloord aan Holland, maar Ens was en bleef een deel van Overijsel.
Er is.een oude lijst van kapellen, die zouden behoord hebben aan het beroemde Benedictijner klooster St. Odulphus te Stavoren. Hierin worden de namen Emelwart, Orick en Nagele genoemd, dus behalve Emmeloord en Urk ook nog Nagele. We zullen ons het hoofd niet breken over de vraag, of die lijst van 1132 is, of misschien eerst in 1290 gefabriceerd is. Men mag wel aannemen, dat er omstreeks deze jaren kapellen of kerken van dien naam zijn geweest. Ens en Emmeloord worden trouwens in oorkonden van 1329 en 1384 als parochies vermeld. Dat er een Nagele bestaan heeft, kan niet betwijfeld worden. In een brief van omstreeks 1100 verklaart de abt van een Keulsch klooster, dat elk jaar de rentmeester van dat klooster op Urk verscheen, naar Stavoren ging en op de terugreis Nagele aandeed.
De oudheidkundige Dr. Modderman onderzocht de restanten van de oude kerk van Ens; gelukkig blijft dit muurwerk als monument bewaard. Het gebouw zal in de 14e eeuw zijn gesticht en is meermalen herbouwd. Mogelijk ligt een oudere Enser kerk nog wat meer naar het. Zuidwesten. In allen gevalle: Schokland was al in de 12e eeuw bewoond.
Maar het eiland werd voortdurend kleiner, want de zee maakte het gaandeweg korter en smaller. Dat blijkt al, wanneer we een kaart van den landmeter Seydel, van 1789, vergelijken met den vorm van het eiland in het begin van onze eeuw. Modderman vond ten Westen van Schokland een oude palenrij, de vroegere Westoever, maar trof bovendien ten Oosten van Emmeloord, de Middenbuurt en de Zuidert overblijfselen aan van een dijk en zelfs huissteden; bovendien vond hij scherven van aardewerk uit de 12 en en 13e eeuw ter plaatse van een verdronken Oud-Emmeloord. Hoe meer de bodem inklinkt, des te meer gaan deze dijkresten en woonsteden boven den vlakken grond uitsteken.

De overlevering zegt, dat de kerk van Nagel tusschen Schokland en Urk zou gestaan hebben, en in een rechte lijn hebben gelegen met die van Ens en IJselmuiden. De visschers scheurden er hun netten aan steenbrokken op den zeebodem.
In den nieuwen polder vond men ongeveer op deze plaats wel groote keisteenen, zooals ze ook op Urk in den grond zitten, maar nog niet de resten van een kerk.
In den tachtigjarigen oorlog werd op Schokland de Hervormde godsdienst ingevoerd. Maar Emmeloord bleef, ondanks uitgeoefenden druk, trouw aan de oude kerk. Het is in de 17e eeuw zelfs gebeurd, dat een nieuwe schout, die de opdracht had de Reformatie te bevorderen, door een soort volksgericht veroordeeld werd om op een „schuit" zonder tuig aan de golven van de zee te worden prijsgegeven. Op Ens vond de nieuwe leer wel ingang, tenminste bij een deel der bevolking. Gaandeweg werd de tegenstelling minder scherp. Op Emmeloord mochten de Katholieken in de 18e eeuw een bedehuis stichten. Alleen gaven „gespikkelde" huwelijken, verbintenissen tusschen Gereformeerde en Katholieke trouwlustigen, soms moeilijkheden.

De zee had voor Schokland geen genade. Ondanks dijken en palen nam het voortdurend af. De Februaristorm van 1825 bracht schade en rouw. Dertien eilanders kwamen om het leven, de kerk te Emmeloord en tal van huizen werden vernield. In Mastenbroek werd de boerderij het Hanerik, aan de Oude Wetering, uiteengeslagen door drijvende palen van Schokland. Op den Zandberg in IJselmuiden strandde een Schokker schuit.
„Drassig land, meer voor eenden en ganzen dan voor menschen bewoonbaar," schreef professor Mees uit Deventer, die omstreeks 1840 het eiland bezocht. De armoede was er groot, vooral in den winter, wanneer het ijs opstapelde en er bijna geen visch gevangen werd, zooals in den strengen winter 1840—1841, toen pastoor Bosch schrijven moest, dat een groote schare geloofsgenooten op het punt stond om van honger en ellende om te komen. Het eiland telde toen 700 bewoners; sinds den Franschen tijd vormden beide deelen een gemeente. Men zette een deel der Schokkers aan het handweven en wilde een ander gedeelte naar de Kolonien van Weldadigheid sturen. „Maar," meldt de burgemeester, „te groot is de onverstandige gehegtheid aan dit armoedig landje."
De regeering overwoog, met het oog op deze armoede en vanwege de hooge kosten van dijksonderhoud, om het noordelijk deel van het eiland aan de golven prijs te geven. De schippers wilden echter de veilige reede van Emmeloord niet missen. Hun woordvoerder, de bekende W. J. Schuttevaer uit Zwolle, kreeg zijn zin - maar de eilanders moesten verhuizen. In 1859 trokken ze naar Brunnepe, Vollenhove en elders. De regeering stelde f 144.000 beschikbaar om den grond aan te koopen. De huizen mochten echter meegenomen worden. Zoo is de Schokkersbuurt in Brunnepe ontstaan. De laatste burgemeester, G. J. Gillot, legde 10 Juli 1859 zijn ambt neer. Op l Augustus van dat jaar werd de laatste mis opgedragen: de parochie v«n St. Michael had opgehouden te bestaan.

Het was stil geworden op Schokland, dat met palen op den bodem der Zuiderzee vastgeprikt streepje veen. Ouderen hebben het nog gekend, dat verlaten Schokland, waarop in het Noorden de koning van Schokland, Smit, resideerde: havenmeester, posthouder, winkelier, raadgever der schippers en des Zondags hun voorganger. In het midden, in de oude Enser pastorie, woonde Spit, de verzorger der dijken; hier verbleven de werkers van den vasten wal, die in het najaar kwamen om riet te snijden. En in het Zuiden was de lichtwachter, Verschoor gevestigd, oud-bootsman bij de marine, die in de Oost en de West gevaren had en nu met een talrijk gezin op die eenzame Zuidpunt zat. Als er bezoek kwam, stoven de kinderen, niet aan vreemden gewend, het riet in. De Schokkertaal is aan het uitsterven. Een oud kinderversje begon:
Toate komt teus
Al van de Sleus.
(Vader komt thuis, al van Zwartsluis). Als het in huis te druk toeging, zei moeder: „Kienger, kienger wat lai 't an." En als ze aan de kommetjes op tafel zaten, klonk het: „Leet de tieltjes steen." Ziekenkost was een beetje rijst met visch: „En saft pannetje rees en en flaauw butjen." Een gewoon kostje was meel, in heet water geroerd, met wat stroop in het midden: kleut of postro (op Urk potstroef). Net als op Urk was een duur een deur, een peep een pijp, een diesek een broekzak, en waren koesen kousen. Op Urk stonden de „Skokkers" niet zoo hoog aange schreven. Er was een spotversje:
Skokker beer,
Oe waeit 't weer,
Oe vliegen de kraeien,
Oe zal 't nog waeien.

De Schokkers hadden hun liedjes en verhaaltjes. In Brunnepe werden ze verteld, zooals het griezelige verhaal van den Motketel, waar de heksen dansten. En vooral dat verhaal van den pastoor.
Er was eenmaal ruzie in Emelwaard, dat op de Nagel lag. Een pastoor kwam tusschenbeide, maar werd doodelijk gewond. De stervende priester voorspelde, dat deze plek zou verzinken en de visschers hun netten zouden scheuren aan de steenen. En de Schokkers zouden steeds herkend worden aan hun spraak.
Dat is uitgekomen ook, want menig visscherman kan zeggen: ,,’k ew de kuul aan ekriegen an de Skokker kark." En op Emmeloord zeggen ze geutjen, maar op de Middelbuurt geetjen, en op Urk goatjen. Een andere lezing zegt, dat een Enser een plank had gezaagd uit de schuit van een Emmeloorder. De Emmeloorders trokken nu op Ens af en de pastoor van Ens kwam tusschenbeide met het genoemde noodlottige gevolg. En hij voorspelde, „datter niks van Schokkeland zou overblijven".

Meer dan tachtig jaar bleef Schokland een bijna onbewoond eiland, deel van de gemeente Kampen. Maar het bezat een kring van vrienden, tevens vrienden der Zuiderzee, die wisten, wat een „eenig zitje" het daar was onder de iepen van de voormalige Enser pastorie. En toen kwam de groote verandering: Schokland raakte binnen den afsluitdijk van den nieuwen Noordoostpolder. Op 3 October 1939 konden de burgemeesters van Lemsterland en Urk elkaar de hand reiken op een bonk keileem in een pas dichtgegooid gat van den dijk Friesland-Urk. Ruim een jaar later was de geheele polderdijk gesloten. Den eersten April 1942 was 70 % van de binnen den dijk gelegen 48000 ha drooggevallen. En daar lag nu ons eiland, als een visch op het droge. Erg droog lag de visch er voorloopig trouwens nog niet. Het eiland was omgeven door een natte onbegaanbare moddermassa, zoodat het de eerste tijd na het droogvallen van de bewoonde wereld afgesloten was. Maar al gauw droogde de grond zoover op, dat men de oversteek kon wagen, of via de vooruitstekende Noordwestpunt van het Kamperzand, of zuidelijker met de in de modder liggende telefoonkabel, die Schokland met de vaste wal verbond, als steun onder de voeten. En bij de herontdekking van Schokland bleek, dat het zitje bij de pastorie van Ens wel een ander maar toch nog een even wijd en even attractief uitzicht had. De nieuwe bezoekers zagen verder dingen, die de vroegere niet hadden kunnen zien: aan de Westzijde, waar voorheen water was, talrijke resten van oude paalfundeeringen en groote puinwallen, getuigen van de eeuwenlange strijd tegen het water.
Met de rust van Schokland was het nu, eens en voor goed, gedaan. In 1941 ging het nog wel, maar in 1942 werd het eiland door de Noordoostpolderdirectie gehooid en als paardewei ingericht. In de herfst van 1942 kreeg de pastorie van Ens weer een bewoner in den heer Van Liere, employe van de Noordoostpolderdirectie. En in datzelfde jaar werd even ten Zuiden van Ens een kamp gebouwd voor 300 arbeiders van de Noordoostpolderdirectie: Schokland telde toen al weer de helft van het aantal inwoners van 1850.
Zelfs zag Schokland tijdelijk een fabriek verrijzen. In de loop der eeuwen waren in de strijd tegen de zee duizenden palen in de grond geslagen: de houtschaarschte in de oorlog maakte het rendabel om deze palen te trekken. Met groote voortvarendheid toog de firma Daalder aan het werk. Wat een geld en energie moet het gekost hebben, om al dit hout, paal voor paal, te kappen, te vervoeren, te behakken, en ten slotte slag voor slag in de grond te rammeien! Het getrokken hout werd op Schokland machinaal verzaagd: het meeste werd gebruikt voor de boordvoorziening der kanalen in de nieuwe polder; een deel was ook nog geschikt als timmerhout; ja van de eiken palen, die tus- schen het vurenhout voorkwamen, werden de wielen van de polder- wagens, gemaakt. De rest - en gelukkig werd dit in de benarde oorlogsjaren niet te krap bemeten - vond als brandhout een nuttige bestemming. En hoe verdroeg het eiland zelf zijn drooglegging? Vroeger had het voor ongeveer de helft uit laaggelegen grasland bestaan en voor de andere helft uit plas- en rietland. Plas- en rietland gingen na het droogvallen geleidelijk over in gras, zoodat het heele eiland nu grasland is. Door die oude plassen is het oppervlak erg ongelijk. Bouwland is er dan ook niet zoo gemakkelijk van te maken en het zal voorloopig dan ook wel grasland blijven.
En wat zal de toekomst zijn van Schokland? Zullen de beschoeiingen en puinbestortingen opgeruimd worden en zal het rechthoekig verkavelingsnet van de nieuwe polder dwars door het oude eiland heen snijden? Gelukkig niet: daarvoor is de strijd van Schokland tegen de zee te eervol geweest. Het oude eiland zal als een paar afzonderlijke graslandbedrijven geexploiteerd worden, en de contouren er van zullen gemarkeerd worden door een beplanting. Het karakteristiekste deel van de beschoeiing, die bij de Molenbuurt, zal als zoodanig gehandhaafd blijven. Het werd bij den nieuwen polder gevoegd, die op 7 Augustus 1942 gesteld werd onder het bestuur van den landdrost Ir. S. Smeding, hoofd van het openbare lichaam „de Noordoostelijke Polder", belast met de uitvoering van de gemeentelijke taak.

In het nieuwe land komen nieuwe wegen, vaarten, slooten, dorpen. En die dorpen dragen oude namen. Men hoort Emmeloord en Ens .weer noemen; die namen gaan weer leven. Bij het bewerken van den grond, die voor enkele jaren nog zeebodem was, komen ook dingen voor den dag, die voor de geschiedenis van Schokland en van de Zuiderzee van belang zijn. Wie weet, wat er nog meer komt, behalve scheepswrakken, palen en aardewerk. Het oudste kerkje van Ens? Herinneringen aan Nagel? Laten we geduld hebben.
Emmeloord en Ens herrijzen, al is het dan op een andere plaats dan het oude Emelward en Ense. Nagel zal ook weer opstaan, waarvan men indertijd schreef, dat de schippers er bij stil weer steenen en straten bespeurden, een bewijs „dat ter wel eertijts luyden hebben gewandelt, daer nu de vissen swemmen." En dan hooren we nog van drie andere nieuwe dorpen met oude namen: Espel, Rutne, Luttelgeest en Marknesse. Espel of Espelo heeft op Urk gelegen, iets ten Noord- westen van het dorp Urk, dus wat buiten den polder. Maar dat Rutne en Luttelgeest binnen den polder zouden gelegen hebben, is heelemaal. niet zeker. Het Friesche dorp Rottum, niet ver van Sneek, heette in de middeleeuwen Rutne. En Luttelgeest, dat eenmaal genoemd wordt, in 1397, is vermoedelijk het Friesche dorp Gaast, bij Workum aan de kust, dat vroeger Litsegaest of Luttekegast heette. En van Marknesse weet niemand, waar het gelegen heeft; de een zoekt het bij Marken, en een ander bij Oldemarkt. Misschien heeft een kaartje van de vroegere Zuiderzee van den ijverigen Urker onderzoeker C. de Vries, eenigen invloed uitgeoefend op die naamgeving. Men vergete echter niet, dat zulk een kaartje berust op min of meer juiste en onjuiste onderstellingen en niet op feiten. Hoe dan ook, de nieuwe dorpen zijn ten doop gehouden en de namen klinken niet zoo weinig zeggend als Hoofddorp, Achtersloot en dergelijke. We hebben er dus vrede mee, maar Ens en Emmeloord klinken het meest vertrouwd in onze ooren, omdat ze een stuk geschiedenis, dus menschenleven, vertegenwoordigen, waarmee we eenigszins op de hoogte zijn. En is het ook niet mooi, dat de nieuwe parochie in den polder weer St. Michael heet, en dat het kerklokje van het oude Ens de geloovigen weer oproept voor den dienst?
Het tentoongestelde is grootendeels afkomstig uit het bezit van het Gemeentelijke Archief te Kampen en van de „Stichting Campen". We zijn zoo gelukkig, daaraan door de medewerking van den oudheidkundigen dienst van den polder te kunnen toevoegen een keuze uit de door dezen dienst reeds verzamelde vondsten. En verder zijn we er den dienst van de „Wieringermeer" dankbaar voor, dat hij, als omlijsting van en aanvulling op onze Schokland-verzameling met behulp van kaarten, boeken en andere gegevens: heeft willen toonen, wat er tot dusverre in Urkerland gedaan is en wat er nog gedaan moet worden. Mag er eenige weemoed schuilen in de gedachte, dat er veel moois en belangwekkends is verdwenen en alleen maar voortleeft in de herinnering of als historisch document - we bedenken aan den anderen kant, dat het bedrijvige leven niet stilstaat en de scheppende hand en niet minder de scheppende geest bezig zijn, nieuwe waarden te scheppen, in de eerste plaats nieuwe woon- en werkruimte voor de pioniers.
We willen nu een rondgang houden langs het tentoongestelde en stilstaan bij de dingen, die eenige toelichting van noode hebben. Ter wille van het overzicht is alles gerangschikt in eenige groepen.

Boeken en kaarten

Er is al een heele bibliotheek over Schokland. Wie er wat van weten wil kan beginnen met het aardige opstel van professor Mees in den Overijsselschen Almanak van 1847 en het boekje van Meylink, van 1859. In later tijd schreven o. a. Reyers en pastoor Van der Heyden over het eiland. Vrienden van vogels en planten, zooals Ten Kate en Swart,
bezochten het en schonken de resultaten van hun studie, ook in den vorm van foto's. In grootere werken over de heele Zuiderzee vindt men soms lezenswaardige dingen over Schokland. Zoo in „Wijkend water” van Fred. Thomas en in de „Sagen en legenden rond de Zuider zee” van Franke. Een oud maar niet verouderd kinderboek is dat van Rengersen, „Een winter op Schokland”. Verder verwijzen we naar de litteratuurlijst van de Openbare Leeszaal alhier, samengesteld voor de eenige jaren geleden gehouden tentoonstelling „Van Zuiderzee tot Uselmeer”, die zeer volledig is en bovendien werd bijgewerkt. De eerste groote, betrouwbare kaart van Schokland is die van Seydel, van 1789. Merkwaardig zijn ook twee kaarten uit de 16e eeuw, de oudste, die we kennen. De eene, van omstreeks 1530, geeft het eiland in vogelvlucht weer; ook Vollenhove en Kampen met zijn torens zijn duidelijk te herkennen. De andere, van 1558 is een kaart van een stuk Zuiderzee, die als bewijsstuk heeft gediend in een proces, dat Kampen voerde over het recht om steur te vangen voor de monden van den IJsel, een recht, dat onze stad betwist werd door Noordhollandsche steden, die opkwamen voor het recht om vrij op de heele Zuiderzee te visschen. Maar Kampen duldde geen vreemde visschers binnen zijn steurbakens en werd ten slotte door den hoogsten rechter in het gelijk gesteld.
De teekenaar van deze kaart is Jasper Adriaans, landmeter in Den Haag. In 1568 werd hij uit deze stad verbannen, omdat hij Gereformeerde predikanten had geherbergd en kerkelijke personen niet alleen tegengesproken maar zelfs met het plat van zijn degen zou hebben geslagen. Deze Mr. Jasper heeft zonder twijfel gebruik gemaakt van een groote kaart van Friesland en omgeving, die vervaardigd was door zijn tijdgenoot Jacob van Deventer, een van Nederlands grootste kaartmakers, ver buiten ons land bekend, en ondanks zijn naam zeer waarschijnlijk van huis uit een Kamper jongen. Het is de moeite waard, deze kaart, in reproductie aanwezig, te vergelijken met het werkstuk van Jasper Adriaans.

Teekeningen, prenten, foto's

De teekeningen hebben betrekking op enkele historische gebouwen. Zoo is er een belangwekkende teekening van 1729, waarop naast de Enser kerk (d.w.z. de oude kerk) de rookende vuurbaak afgebeeld is. En verder een teekening van Ens uit de 18e eeuw, waarop men naast de Middenbuurt nog een tweede groep huizen, de Zuidert, ziet liggen. Ter aanvulling dienen foto's en prentbriefkaarten. Gaarne zouden we de bezoekers willen uitnoodigen om onze verzameling te helpen uit- breiden. Vooral doen we een beroep op hen, die foto's hebben van Schokkers in hun eigen kleederdracht, of van hun vaartuigen. Ze moeten bewaard blijven, de afbeeldingen van de oude eilanders uit de geslachten Bape, Botter, Bien, Klappe, Corjanus en hoe ze verder heeten. Die oude garde is bijna uitgestorven. In 1940 overleed onze oude vriend Louw Botter, 92 jaar oud, die op het eiland nog als koorknaap gediend had. In Nijverdal stierf in Januari 1946 de 81-jarige Piet Kluessjen, Schokker Piet, die in 1859 met pastoor Ter Schouw naar Hellendoorn trok en daar, bekend met het huisweven, op de stoomweverij in Nijverdal werk vond.
Oude Kampers kennen Albert Klappe nog wel, die op de Zuidert heeft gewoond en als jongen van 14 jaar het eiland verliet. En de oude Bape, die in 1858, toen het nog zoo laat winterde, met Paaschdag bij de Kuinder op het ijs eieren gekookt had. In later jaren liep hij met rooie kool en knolrapen langs de deur en in een baloorige bui kon hij dan de eene raap na de andere de gang in laten rollen: de huisvrouw moest dan maar uitzoeken.
De prenten hebben betrekking op de oude kleederdracht. Zoo is er een gravure van 1787, van Rein en Vinkeles, die de kleeding van de Emmeloorders afbeeldt. De vrouwen droegen een rijgvest van damast, met roode mouwen en een blauwe muts, alles met geel afgezet. Hetzelfde costuum vinden we op een fraaie gravure van 1803, door Maaskamp. „Een schoone Schoklandsche in haar vreemde monteering van geel passement, als van een trommelslager". Twee gekleurde afbeeldingen van Buffa, van 1825, geven deze dracht en bovendien nog een andere Schokker vrouwendracht met oorijzer en kroplap. Deze laatste werd hier te Kampen indertijd nog wel gedragen door Schokker vrouwen, evenals de mannenkleeding: wijde broek, buis, los omgeknoopte das en de karpoes, de ruwe muts.

Kleederdracht

Maar nu de kleeren zelf. Daarvan is nog wat over, maar veel te weinig. Het Openluchtmuseum bij Arnhem had een mooie verzameling kinderkleeren, ook doopjurkjes in heldere kleuren, zooals effen rood, opgelegd met geel of verguld, en kindermutsjes, waarvan er een het opschrift „Vivat Oranje" droeg. Het meeste, zoo niet alles, is in het oorlogsjaar 1945-1946 schandelijk vernield. Wat de „Stichting Campen" bezit ,al is het niet veel, kreeg nu te grooter waarde. Ook hier zijn kinderkleertjes. Ter vergelijking zijn echter ook eenige kleederdrachten van volwassenen bijgevoegd, b.v. van het Kamper Eiland. Opvallend is de voorkeur voor vroolijke kleuren, soms scherp tegenover elkaar gezet. We vinden dat ook zoo in andere visschersdorpen en te Staphorst, ook aan het huis en de meubels.

De schokker schuit

Deze onderscheidt zich van de Urker botter door haar recht vallende voorsteven, die vierkant eindigt en waarin zich een opening bevindt, die het anker kan vasthouden. Ze voert drie zeilen: het bezaanzeil met kromme, korte gaffel, de breede stagfok "en de Kleine kluiverfok. Achter den stuurman en onder de roer stok is veelal een eenvoudige versiering van rood-, wit- en blauwe driehoeken aangebracht, de „prins". In het midden van het schip is de bun aangebracht en onder de voorplecht het roefje. Bij oudere vaartuigen was het middelste deel van de schuit(of bons) open.
In de Brunneper haven kon men ze zien liggen, op een rij. Een der oudste, de Kp l had bij den storm van 1825 den pastoor geherbergd. Een prachtig gezicht, als al die vaartuigen hun netten in de mast te drogen hadden ! Maar wie heeft dat vastgelegd? Er zijn er heel wat opgeruimd, de laatste jaren, ook als brandhout. Maar de Kp 9, 50 en 159 lagen de vorige maand nog aan den wal.
Maar waar zijn modellen van die schuiten? In onze groote musea zijn er een paar. Voor den oorlog was een mooi model in het bezit van den bekenden Rotterdamschen architect J. Verheul Dzn. Het dateerde van 1830 en was afkomstig uit Vollenhove. Een ander model werd met trots getoond in het South-Kensington Museum te Londen. Wat we hier in Kampen bezitten, zijn een paar afbeeldingen van twijfelachtige waarde. De Zwollenaar Jan Spelhuis maakte een prachtmodel van een modern zeiljacht van het Kits-type, met 4000 schroefjes in de romp. Wie is de Kampenaar, die een Schokkerschuit in model vereeuwigt, voordat de laatste uit de Brunneper haven is verdwenen?

Aardewerk

We hebben geen borden, kruiken en kannen, maar alleen wat gevonden op Emmeloord en afkomstig van eenvoudig aardewerk uit de 16e tot de 18e eeuw. Uit den aard van de zaak vertoonen ze veel overeenkomst met die op den vasten, wal, te Kampen en in Friesland gevonden scherven. Vooral de oudste zijn van waarde voor de geschiedenis van ons aardewerk.
Ongeschonden stukken 'uit de 16e eeuw zijn er niet zooveel, en dan krijgen ook de brokstukken beteekenis. Zoo zijn er stukken boeren-aardewerk, z.g.majolika, waarvan het glazuur en de teekening geheel overeenkomen met die van te Leeuwarden gevonden scherven, die door den Frieschen onderzoeker Nanne Ottema zijn bestudeerd. Op zoo'n Leeuwarder stuk is een geharnast man afgebeeld; het draagt het jaartal 1573. Van wat later tijd zijn fragmenten van mooie schotels, die men tot het Delftsch aardewerk (17e eeuwsch majolika) rekenen mag en langzamerhand verschijnen stukken met versieringen, die ontleend zijn aan het Chineesch porselein.
Hoe is dat aardewerk op Schokland gekomen? De visschers, of liever hun vrouwen, kunnen het zelf gebruikt hebben. Door de talrijke branden, die Emmeloord hebben geteisterd, kan er veel zijn bedorven. Vele stukken vertoonen trouwens duidelijke brandsporen. Maar het is ook mogelijk, dat de afval van Friesche pottenbakkerijen aangevoerd is om de dijken te versterken, zooals dit ook in Friesland geschiedde. Ter vergelijking zijn ook eenige scherven uit Kampen neergelegd. De ondergrond van deze stad, die bovendien zelf het pottenbakkersbedrijf heeft uitgeoefend, is vol van zulke stukken en brokken.

Herinnerinqen

We vereenigen onder dezen naam allerlei voorwerpen, die den belangstellende iets te zeggen hebben uit het verleden van Schokland. Zoo vindt men hier het Gereformeerde doopboek van Ens (1688-1811) en een Katholiek memoriaal van Emmeloord (1714-1812). Het laatste is vooral uitvoerig bijgehouden door den pastoor B. Doreweerd, later de eerste pastoor (sedert de Hervorming) van de O.L.V. kerk te Kampen. Telkens moet hij vermelden, hoe zwaar zijn parochie getroffen is, doordat schepen na stormweer niet terugkeerden of doordat de een of andere ziekte het eiland bezocht. Wie in deze boeken bladert, vindt weer vele Dienders, Klappes en Corjanussen, maar ook hun bijnamen: Dubbels Louw, Louwen Griet, Jantje de Vuurbaker, Peterman in 't Pereboompje enz.
Van belang zijn ook officieele stukken, zooals het besluit, waarbij Schokland ophield als gemeente te bestaan; lijsten van lotelingen, die opgeroepen werden om Napoleon te dienen op de Fransche vloot in Toulon. En dan is er nog de burgemeestersketting, zooals die tot 1859 door den laatsten burgemeester, G. J. Gillot, gedragen werd.

Urk

We meenden ook een plaatsje voor Urk te moeten inruimen. Alleen reeds, omdat er, bij alle verschil, toch ook veel overeenkomst was tusschen de taal, de woning, de kleeding en het bedrijf van de Urkers en Schokkers.
We hebben hier een belangrijk boek over de Urkers, hun taal en hun vaartuigen. Verder is er een Urker kostuum en dan zijn er eenige werkstukken van den in 1938 op 83-jarigen leeftijd gestorven ‘Jan de Knipper’.
“Hij knipte kerk en menschen
Een boot met zeil en stag
Hij knipte vrome wenschen
Op Uwen huw'lijksdag,
Hij knipte kerkhof, toren
En vuur en havenmond....”
Zoo schreef Mariap, de dichteres van Urk.

Oudheidkundig bodemonderzoek Schokland en omgeving.

Met het oudheidkundig bodemonderzoek, dat sinds eenige jaren wordt verricht door de Directie van de Wieringermeer (Noordoostpolder-werken) in samenwerking met en onder de wetenschappelijke leiding van den Directeur van het Biologisch- Archaeologisch Instituut der Rijksuniversiteit te Groningen, Prof. Dr A. E. van Giffen, is bewezen dat het eiland Schokland in de Middeleeuwen aanzienlijk grooter was dan in de 19e eeuw. Aan de Oostzijde van het voormalige eiland konden de resten van een aantal kleine dijkjes worden aangetoond, die tijdens of na de Middeleeuwen moeten zijn weggespoeld en mede door de latere Zuiderzeeklei- afzettingen verder met de zeebodem gelijk gemaakt. Tengevolge van de klink na de drooglegging puilen thans deze dijkjes, althans het door deze eertijds meer samengeperste veen, uit. Ook aan de plantengroei is het verloop daarvan en van de plaatsen, waar naar aanleiding van scherven- en beenderenvondsten, bewoning in de 12e en 13e eeuw kon worden aangetoond, merkbaar. Zoo toont de met veel distels gemengde vegetatie mede de oude woonkernen aan, welke onderling door dijkjes verbonden waren. Vastgesteld kon ook worden dat de verwoesting van het veenlandschap aan den Westkant intensiever is geweest dan aan de Oostzijde. De nederzettingen van Schokland worden in de Middeleeuwen genoemd: Ens en Emmeloord. Aan de hand der schervenvondsten kon alvast eenigszins nader de ligging dezer middeleeuwsche nederzettingen worden bepaald. De opgraving van het Enser kerkje op Schokland, heeft de verwachting gewekt dat elders, buiten de resten van het voormalige eiland, een voorlooper van dit kerkje moet hebben ge-
staan (zie R. P. Modderman, diss.)
Voor het onderzoek waren de navolgende, tevens thans voor het eerst tentoongestelde aardewerkvondsten, vooral voor de dateering een goede aanwijzing en men vindt op de kaart de vindplaatsen aangegeven, waardoor men een beeld van het bewoonde gebied verkrijgen kan.
Onder het gebruiksaardewerk uit vroeger eeuwen valt vooral het intensieve gebruik van het inheemsche, donkere, grijs genuanceerde soms roodachtige kogelpottengoed op, waarvan de typologie der randprofielen mogelijkheden schenkt voor de dateering. Ook de zg. steelpannetjes zijn van hetzelfde soort aardewerk vervaardigd.

Tot het inheemsche goed behoort ook het loodgeglazuurde, roode gebakken aardewerk, dat eerst later is gebruikt en overgangen vertoont van spaarzame tot geheele glazuring. Dit is voor den polder vooral ook goed bekend geworden uit talrijke vondsten uit opgegraven schepen. In een later periode ontwikkelt zich het aardewerk met slikversiering en zoutglazuur. Van het geimporteerde aardewerk is het zg. Pingsdorfer, dat slordig met verf versierd wordt, heel vroeg. Dit is voor den N.O.P. gedateerd door het onderzoek van Modderman tot de 12e eeuw. Het vroege steengoed, dat gewoonlijk ook heel karakteristiek is, ontwikkelt zich door de 14e en 15e eeuw van het vrij grove tamelijk ruwwandige via het gladwandige Jacobakannetjes-materiaal naar de buitengewoon fraai versierde kannen van het beroemde Duitsche steengoed uit Keulen, Frechen, Raeren en Siegburg, de bekende baardman-kruiken en verder later steengoed.
Naast het directe onderzoek naar de bewoningsgeschiedenis van het gebied van de voormalige Zuiderzee, zijn ook de scheepsvondsten, opgegraven volgens de kwadrantenmethode voor de dateering der zoeten zoutwaterafzettingen van beteekenis, alsook voor de vermeerdering der kennis van de oudere houten scheepstypen, voor scheepvaart en scheepsbouw in vroeger eeuwen. Enkele opgravingskaarten verduidelijken hier de methode van het onderzoek. (Bijdrage G. D. van der Heide, Wetenschappelijk Ambtenaar aan het Biologisch- Archaeologisch Instituut).
Deze tentoonstelling is in de eerste plaats ingericht voor stad en omgeving. Het is een stukje van onze geschiedenis, het is plaatselijke geschiedenis. Het is een „liefde tot het verleden, een zucht om oude doode dingen te zien herrijzen in een glans van warm leven”.
Maar het is ook een blik op het heden, nu er in dezelfde streek hard gewerkt wordt met goede verwachtingen voor de toekomst. Dan zullen er menschen wonen, werken, wandelen, leven, waar vroeger de visschen zwommen.
We verwachten ook degenen buiten onze streek, die aangetrokken worden door dit groote werk in het nieuw gewonnen land, of door de historie van dit stuk Zuiderzee en van de visschers op het verdwenen eiland.

www.schoklanddoordeeeuwenheen.nl