Een Gieters Meer in de Zuiderzee

Toen  Schokland nog een eiland was lag er aan haar westkust ooit het Gieterse Meer. Zou Gieterse verveners hier turf gewonnen hebben zoals een kennis opperde? Turf bleek namelijk ook op Urk gewonnen te zijn. Waarom anders die naam ?

de palenrij aan de westzijde van SchoklandOp de afbeelding rechts: de palenrij aan de westzijde van Schokland.

Op de kaart van Overijssel van Nicolaas ten Have uit ca. 1649 ontbreken in de NW-hoek van Overijssel de later ontstane grote waterplassen: de Wieden of Wijden. Die zijn vooral ontstaan na de stormvloeden en dijkdoorbraken van 1775/6. Alleen het Giethoornse meer – ook wel ‘ ’t Gieter(se) meer genoemd’ - staat op zijn kaart. Dat meer gelegen nabij de Linde bestond al vele eeuwen voordat er in de venen van Noordwest-Overijssel op grootschalige wijze turf werd gewonnen.
Het Gieterse meer op Schokland is van veel recenter datum: het wordt in 1782 voor het eerst genoemd en is hoogstwaarschijnlijk ontstaan als gevolg van stormvloeden, m.n. die van 1775 en 1776.
Het waren zware stormvloeden. 

stormvloeden 1775 en 1776Zo braken in 1776 de zeedijken tussen Zwartsluis en Kuinre (het kwartier van Vollenhove) opnieuw door. Het water gaat er drie voet over de kruinen<2> en richt in de kop van Overijssel grote schade aan. ‘s Nachts slaat het veendorpje Beulake weg. De veenplassen Beulakerwijde en Bovenwijde bij Giethoorn ontstaan. 1½ Voet staat er in de kerk van Beulake, een voet hoger dan in 1775.<3> Een stuk land van 0,6 ha, met daarop drie schapen, drijft van Beulake naar de Zomerdijk (gelegen langs het Meppelerdiep), anderhalf uur verder.<4>
Ook het Drentse Nijeveen en Kolderveen worden door het zoute zeewater overstroomd, waarin een ei kan drijven. Men vangt er zelfs een zeehond ... <5>

Stormen, paalwerken en het Gieterse meer

‘Eentonig’ noemen Moerman en Reijers het verhaal van de taaie strijd op Schokland tegen het water.<6> Het is inderdaad een verhaal van vele herhalingen, maar men staat voor steeds nieuwe uitdagingen,  met technische innovaties en dito tegenslagen.
Het ontstaan ervan is deels te volgen op de kaarten van het eiland. Op een kaart uit omstreeks 1699-1703 <7> laat op de plek van het latere Gieterse Meer in de westelijke kustlijn al een “deuk” (inhammetje) zien, evenals op veel andere plekken aan die kust trouwens.
Olfert Dapper schrijft in 1663 over Emmeloord: ,,Het land dat vrijwel geheel veenachtig is kan geen sterke aanval van de zee verdragen en als het zeewater aan het dijkje staat dat doorgaans op moerassige bodem is gebouwd kan men niet beter doen dan het dijkje doorsteken. Binnendijks is het land zeer laag, doorgaans allemaal aangetast drassig land, waar men te voet niet door kan gaan, dan met een plank je van het ene land naar 't andere.
Ingenieur H. van Linden onderzoekt in 1691 de kustbodem en constateert dat onder 5-6 voet klei de grond ter diepte van 22-24 voet [tot 6,80 m] uit ‘losse en spongieuse derry’ bestaat, ‘onder welke bij boringe gevonden is vaste zandgrond’; hier was men op een paar plaatsen 4-6 voet doorgedrongen.<8> In 1698 wordt gezegd, dat aan de westzijde binnen mensenheugenis het land zeer afgenomen was, zodat ‘dergen [veenhopen] soo groot als boerenschuiren’ opgeworpen werden.<9> De oeververdediging en dijk wordt daarom opnieuw wat landinwaarts verplaatst.

Oeververdediging Na 1650 nam de scheepvaart sterk af door de verminderde turfafname in het westen. Het Ensergeld, door Overijssel geheven sedert 1634, bleek op den duur onvoldoende op te leveren voor het onderhoud van het zuidelijk deel van Schokland en vanaf 31 maart 1682 dringt Overijssel bij Holland (en Westfriesland) voortdurend aan om te komen tot een gezamenlijke onderhoudsregeling. In 1699 is Holland bereid gevonden tot een ‘oculaire inspectie’ op 18 februari.  Eindelijk, op 24 juli 1710, komt er een overeenkomst met Holland en Friesland tot stand, waarbij Overijssel ongeveer de helft van de nieuwe belasting ‘ankergeld tot 30 stuiver’, geheven van zowel grote als kleine schepen die in het gat van Ens ankerden, zou opbrengen.

Het onderhoud van de ‘Vuur-Boete en ’t geen er van depedeert’ blijft voor rekening van Overijssel.<10> Omstreeks deze tijd maakt ingenieur Müller bestekstekeningen die forse oeverbeschermings-constructies laten zien (zie afbeelding <11>).
De stad Amsterdam sedert 1660 verantwoordelijk voor Emmeloord bleef dit, en mocht een ankergeld van in Emmeloord ankerende schepen heffen.<12> In het onderhoud van Ens draagt Holland 10, Friesland 10 en Overijssel 32 in de 60 bij.

Volgens de kaart van 1719 heeft men – vermoedelijk na de kerstvloed van 1717 - de dijk bij het latere Gieterse Meer weer wat terug (zeewaarts) gelegd, vermoedelijk omdat het hier zo’n smalle plek op het eiland betrof en een zeker belang had: hier liep de grens tussen het Hollandse en Overijsselse deel van Schokland. De kerk op de Zuidpunt was al voor de kerstvloed van 1717 verlaten; in augustus van dat jaar predikte jaar dominee Abraham Riet voor het eerst in de nieuwe kerk op de Middelbuurt. De kerk op de Zuidpunt wordt daarna ‘de oude kerk’ genoemd.
Het effect van die zeewaartse dijkverlegging was dat binnendijks nu een laagte en een klein water lag.

Een ingezette heistelling bij oeverwerken. Romeyn de Hooghe 1695. Een ingezette heistelling bij oeverwerken. Romeyn de Hooghe 1695.<13>

Over het noordelijk deel van Schokland, Emmeloord, waarvoor de stad Amsterdam verantwoordelijk is schrijft Jan Wagenaar in 1767 dat dit met een dijkje, de ‘landscheiding’ genoemd. Is gescheiden van Ens. ,,’t Eilandje is, rondom met een kadijk omringd, waarop en aan de huizen staan, en voor welke eene zware gording, van paal- of kistwerk legt. Boven de gording, aan de noordwest-zyde, legt eenig rietland, welk zeer veel toevoegt, om den slag van ’t water te breeken.’<36 14>

De zee slaat in november 1775 stukken land van de eilanden Marken<15>, Urk, Schokland en Wieringen weg en de Zuiderzee-eilanden worden geheel overstroomt. De zeeweringen op Wieringen Urk en Schokland bezwijken.<15b> Schokland en het lage deel van Urk staan onder water. En ‘een gedeelte van Urk [is] door de zee weggeslagen en ingezwolgen.’<16>

Bij Schokland bereikt de zee een niveau van 2,75 à 2,79 m + NAP en in de kerk op de Zuidpunt staat één voet water.<17> Bij het eiland raakt de kustvaarder De Vrede afkomstig uit Archangel met bestemming Amsterdam vol water. In september 1775 was de gehele Zuidert afgebrand. Er is sprake van ‘afgebrand Paalwerk aan de oost- en westkant van het Eylant Ens’.<18> In combinatie met de schade van de vloed zal de mogelijkheid zijn aangegrepen om de terp te verhogen. Vóór de laat zeventiende eeuw was dat nog gebeurd met klei, mest en zeegras, daarna met schelpenrijke grond.<19>

Emmeloord klaagt nood<21>:
Aan ,,de Heer Hendrik Hooft Daniëlsz. oud-burgermeester en regeerder der stad Amsterdam, ambachtsheer van Urk en Emmeloord. (…)
De storm van de 14 en 15den november 1775 laatstleden [heeft] veel schade aan de inwoners veroorzaakt zo verre dat zo de Weledele Grootachtbare Heren Burgemeesters van Amsterdam de barmhartigheid aan de inwoners niet had bewezen om planken en spijkers te zenden. Enige huizen voor de inwoners onherstelbaar zouden zijn geworden uit welke acht bovengenoemde artikelen de supplianten vertrouwen dat de armoede en het gebrek der ingezetene aan U Weledele Grootachtbare openbaar zal worden en klaarblijkelijk bijbrengen dat de onkosten voor de gemeente door het nodige dijken van jaar tot jaar groter worden.”

Na de novembervloed van 1775 wordt op 17 april 1776 ,,aan de Minstaanneemende aanbesteed het heyen en maaken van ongeveer zes en veertig roeden Paal- en Kistwerk aan de Zuiderbuurt van het Eyland Ens by opmeetinge lang bevonden  zes en veertig roeden drie en een halve voet, voor honderd ses en seeventig guldens de roede [ f 46,72 per strekkende meter], bedraagt f 8134-10-0.  Als meede het heyen en maaken van ongeveer vier en vijftig roeden elf en een halve voet voor honderd vijf en sestig guldens de roede, bedraagende f 29028-11-14.”

In november 1776 worden de Zuiderzee-eilanden opnieuw overspoeld.
Schipper Luitje Siepels die naar Spanje wil ligt onder Texel, slaat los en drijft via Schokland naar het Kampereiland en geraakt hoog op het land. Wel tien schepen worden over de Zuiderzee geblazen en komen tegen de Zuidwal terecht, zonder mast.  Bij Lemmer zit het schip van Galatiaan vol water; men kan de stuurlieden en vier man redden, passagiers en overig volk verdrinken.
Op Urk was sinds 1773 de ‘afbrokkeling’ van het Hoge klif benoorden de vuurtoren al zo toegenomen, dat men er ieder jaar nieuwe maatregelen tegen moest nemen. Deze storm van 1775 en vooral die van 1776 tast, ondanks de palenrij, het keileemklif zeer aan. Een groot gedeelte slaat weg ‘beneffens twee huizen aan de noordwestzijde [… terwijl] ook de vuurtoren van allen voorgrond ontbloot wierd.’<22> In zijn rapport uit 1780 merkt de Amsterdamse stadsarchitect Johan Samuel Creutz op dat keileem zich ontbindt als het in aanraking komt met water. De hellingen van het Hoge Klif te Urk waren zo steil geworden, dat ze in het voorjaar moeten worden afgestoken om te voorkomen dat er koeien naar beneden kunnen storten. Hij adviseert om de afgestoken delen met gier te bemesten en er gras in te zaaien.<23>

paalhoofd Op Schokland heeft deze stormvloed een maximum waterstand van 3,10 à 3,14 meter + NAP; 35 cm bereikt, hoger dan het jaar ervoor. Rondom Kampen liggen wel tienduizend palen, de meeste afkomstig van Schokland.<24>
Na de krachtige novemberstorm van 1776 waarbij palen van Ens wegdrijven  is er al in januari 1777 contact tussen de Staten van Overijssel en de Steden van Holland en worden besluiten genomen m.b.t. ,,over defecten aan de Paalwerken van het Eyland Ens door de storm.’ Aannemer Tjibbe Eites neemt twee percelen werk aan, waaronder een perceel van ongeveer 34,5 roeden paalwerk voor vijfhonderd gulden per roede [ f 132,75 per strekkende meter].
In 1777 waren er opnieuw zware stormen geweest, m.n. in november, waardoor aannemer Tjibbe Eites schade had geleden aan de twee percelen paalwerk. De Staten van Holland en West-Friesland stellen op 7 maart 1778 een ‘Favorabele resolutie [op: een gunstige beschikking] op het verzoek van [aannemer] Tjibbe Eites, om te volstaan met seeker Paalwerk op het Eyland Ens in het voorjaar te voltooyen.” Voor de geleden stormschade wordt hem op 7 juni 1778 ,,toegelegt een douceur van een duizend ducaten.”

Elk opeenvolgend jaar worden er wel  reparaties aan de paalwerken verricht.
Paalwormen veroorzaakten in ons land al een permanente crisis in de techniek en de financiering van de oeverbescherming. In de relatief zoete zee rond Schokland is het zoutgehalte na de stormvloeden zo toegenomen dat ook daar de houten beschoeiing door paalwormen worden aangetast.<25>
In eerste instantie lijkt het vervangen van grenen door eiken een oplossing, maar in het begin van de negentiende eeuw zal blijken dat ook dit niet helpt. Zelfs vier voet dikke palen worden volledig uitgehold en breken als luciferhoutjes.
Tot 1804 is westzijde van het eiland voor ruim 2/3 gedeelte door een zwaar kistpaalwerk beschermd:  twee evenwijdige rijen gesloten palen, op 1,80 m van elkaar, die door gordingen en ankers ver bonden en bevestigd zijn. De kist tussen de paalregels is over de gehele breedte gevuld met een laag bladriet , waarover een laag brik  is gestort met daarop een deklaag van Doornikse, Noordse of Drentse steen.<26>

De laagte met een klein watertje heeft zich na 1717 door latere stormen en vloeden vergroot tot uiteindelijk (m.n. bij de stormvloeden 1775/1776) een groot meer is ontstaan, dat men in 1782 het ‘Gieterse Meer’ noemde.
De Staten van Holland en West-Friesland vermelden in 1783 de aanbesteding op 19 juni 1782 van een paalwerk ‘aan het Eiland Ens’ bij het ‘zoogenaamde Gieterse Meer, te Ouderkerke’. Zeer interessant, die laatste vermelding. Er ligt in die tijd dan een oude voormalige kerk van Ens op de Zuidpunt en in het noorden van Schokland geeft de kaart van omstreeks 1703 de ‘Grond van de gewesene kerck’ van Emmeloord aan. In 1750 was er op Emmeloord een nieuwe stenen kerk gebouwd; de oude, waarin soms wel vier of vijf voet water stond, was in 1749 afgebrand evenals wel 34 huizen.<27>
De tekst van de aanbesteding van 1782 suggereert dat er aan de westoever ter hoogte van het Gieterse Meer een opgeslokt Enser buurtschapje heeft gelegen met een kapelletje. Er zullen ooit, toen het eiland nog veel omvangrijker was, wel boerderijen  aan de westzijde gelegen hebben. De voormalige kerk van Emmeloord lag ook  niet aan de oostkust. Zou de aanduiding 'Stijnenhoek' wat verder naar het zuiden (kaart 1703), ook op westelijke bewoning kunnen duiden, evenals de tekening van Antonia Houbraken (boerderij aan westzijde)?

Basiskaart (uitsnede Schokland) uit 1770 met daarin aangegeven het ‘Gieterse Meer’ en de veranderingen van de werkzaamheden per april 1782.
Basiskaart (uitsnede Schokland) uit 1770 met daarin aangegeven het ‘Gieterse Meer’ en de veranderingen van de werkzaamheden per april 1782.

Waarschijnlijk lijkt een tweede kerkje op het zuidelijk deel van Schokland niet te zijn. Men zal met ‘Oudekerke’ de kerk op het zuidelijk deel van het “eiland” Ens (Schokland) hebben bedoeld.

Tabel met de kosten van de paalwerken voor het Gieterse meer in 1782. Tabel met de kosten van de paalwerken voor het Gieterse meer in 1782. 

Het paalwerk bij het Gieterse meer werd op 19 juni 1782 gegund aan aannemer Willem Pander. Vermoedelijk woonde hij toen nog in Blokzijl. Later woonde Pander in Amsterdam.<28> Opzichter was Eberhard Philip Seidel.<29>
Het werk in het midden van het Gieterse Meer ‘te Oudekerke’  was 58,8 meter lang, aan het zuideinde van het Gieterse meer 85,9 meter. Samen een lengte van 144,7 meter voor f 20.050. Een prijs van f 143,80 per strekkende meter is niet gering als bedacht wordt dat de vuurstoker van Ens in 1800 een traktement van f 238 ontving.  

Kosten paalwerken Schokland
gulden per strekkende meter
1692    54,35    enkele paalrij <30>
1777    132,75    paalwerk
1782    143,80    paalwerk

Kaart van 1719 met daarop verschillende oeverwerken.
Kaart van 1719 met daarop verschillende oeverwerken.

Volgens de kaarten ligt er omstreeks 1700 een inlaagdijk (‘Inlaage’), een soort reservewaterkering  voor het geval een zeekering het begeeft.

Kaarten Schokland 1701-1789

Er zijn geen bodemboringen verricht op de plek van het voormalige Gieterse meer. Wel zo’n 120 m uit de toenmalige oeververdediging. Tegenwoordig is het maaiveld daar gedaald tot 3,00 m – NAP. Daaronder ligt een tot 63 cm dikte ingeklonken veenlaag, op een decimeter fijn zand dat weer op een leembasis (3,73 m – NAP) ligt.<31>

De naamgeving
Het is zeer onwaarschijnlijk dat er turfboeren of Gietersen op Schokland actief zijn geweest hoewel er hier en daar best een paar (illegale) turfjes gewonnen zullen zijn. Op Urk vond turfwinning niet op zo’n drastische wijze plaats als de Gietersen dat deden. Bovendien zijn de daar aangetroffen veenputten vele eeuwen oud en lagen ze bij hun ontstaan niet langs een oever.<32> De Schokker oevers bestonden uit zware verdedigingen. Turfwinning op substantiële schaal achter deze oevers zou desastreus uitgepakt hebben voor de oeververdediging. Dat zouden de bestuurders van “Holland en West-Friesland” en “Overijssel” niet toegestaan hebben.
Schokland is overigens nooit genoemd als een van de gebieden waar de turfimpost op de winning werd geheven. En voor de “Gietersen” lagen in het veiliger Friese binnenland laagveenveengebieden van gigantische omvang gereed, waar ze zich vlak bij de winplaatsen kon vestigen.

Antonia Houbraken tekende omstreeks 1729 ‘Schokland in een ander gesicht’, Antonia Houbraken tekende omstreeks 1729 ‘Schokland in een ander gesicht’, met een onderschrift van A. Schoemaker. De blik is gericht op de oostkust met de terp de Zuidert en de Zuidpunt. Er varen flink wat schepen, waaronder een turfschip en een vissersbootje. De oostkust is hier zo breed dat er nog ruimte is voor  een boerderij. De tekening is waarschijnlijk gebaseerd op een verloren prent uit de periode 1618-1634.<33>

In 1751, al voor het ontstaan van de Wieden, vestigen echter de eerste turfgravers uit Noordwest-Overijssel zich in het Friese Oudehaske waar zij introduceren het ‘slagturven’ introduceerden. Later, in de tweede helft van de 18e eeuw, nadat stormvloeden veel veeland in de kop van Overijssel hadden vernietigd (de Wieden) vertrokken veel veenarbeiders naar Zuidwestelijk-Friesland.<1a> Bij de door de Gietersen gehanteerde methode<1b> wordt de turfspecie met een beugel en netje aan een lange stok tot op de onderliggende zandlaag weggebaggerd. De gehele veenlaag werd weggehaald en er bleven geen stroken land staan, waardoor grote veenplassen ontstonden die door stormen en stormvloeden (zoals die van november 1775 en  november 1776) groter werden.

Er is geen enkel bewijs van turfwinning op Schokland als veroorzaker van het Gieterse meer. De naamgenoot gelegen aan de Linde zal gezien de tijdstippen van ontstaan zal evenmin de bron geweest zijn van de naamgeving.
Het meer op Schokland is in haar grote omvang vooral ontstaan te zijn door de grote stormvloeden van 1775/6. De associatie van de Schokker naam ‘Gieterse Meer’ met het ontstaan in 1775/6 van grote ‘meren’ (de later Wieden genoemde de veenplassen ‘Beulakerwijde’ en ‘Bovenwijde’ nabij Giethoorn) in het verzwolgen veengebied – het enorme landverlies daar maakte indruk en het boek van Hering dat in 1778 over de stormvloeden was verschenen werd een succes - is vanwege het door diezelfde stormvloeden op Schokland ontstane plas niet zo ver gezocht.
Maar een betere verklaring van de naam is uiteraard welkom.

De Hollandse inspecteur-generaal Christiaan Brunings had in 1788 weinig lust om ook nog iets voor de bescherming van Emmeloord, dat alleen bij de haven beschermd was, te doen. De overige oevers waren er ,,geheel ongedekt”.<34>


Gerrit van Hezel, Zwolle

februari 2019


Literatuur:
Beyer, J.C., Gedenkboek van Neerlands watersnood in February 1825 (2 dln) 's-Gravenhage 1826
Buisman, J., Duizend jaar weer, wind en water in de Lage Landen. Deel 5, 1675-1750. Franeker 2006.
Buisman, idem, Deel 6,  1751-1800. Franeker 2015.
Coert, Drents water, Assen 1995.
D(apper), O., Historische Beschryving der Stadt Amsterdam. Amsterdam 1663.
Goes, Adriaen van der,  Resolutien van de Staten van Holland en West-Vriesland, .. in de jaren 1544-1793. 1794??
Hering, J.H. Bespiegeling over Neêrlandsch watersnood, 21 en 22 Nov. 1776. Amsterdam 1778.
Hezel, Gerrit van, De Zuidpunt verbeeld; achttiende eeuwse prenten van Schokland. (In bew.)
Kerkhoven, A.A., Rogge, zout en bodemschatten. De archeologie en het cultuurlandschap van Urk in de Late- en Post-Middeleeuwen. Met een bijdrage van H. de Wolf. Lelystad, december 2003.
Klappe, Bruno, Pastoors, predikanten en vuurstokers van het eiland Schokland. Urk 1993.
Klappe, Bruno, Schokland, gezien door Andries Schoemaker. In: SE78, september 2011, 18-22.
Kolmeschate, G.J. van, (e.a.), Een groot en deftig dorp; Zwartsluis tot 1800, Kampen 1991.
Kroes, Jochem, De Gietersen in Friesland. Fryske Akademy 2004.
Malde, ir. J. van, Historische Stormvloedstanden. Verbeterde versie, augustus 2003
Mees, G. Azn., Schokland. In: Overijsselsche Almanak voor oudheden, 1847.
Meijlink, Dr. B., Beschrijving van Schokland en de Schokkers met eenige losse gedachten en gesprekken op een zondags-reisje der- en herwaarts. Kampen 1858.
Moerman, H.J. en Reijers, Rondom Schokland. In: Tijdschrift van het Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap deel XLII, 1925. Herdruk in ‘De eilanden Schokland en Urk’ Urk 1995, 11-56.
Pelkwijk, J. ter, Beschrijving van Overijssel's watersnood in February 1825. Zwolle 1826.
Postma, Coenraad, Tegenwoordige staat der Vereenigde Nederlanden, 1740
Schelling, Mr. P. van der, Codex Batavus‚ waar in ‘het algemeen Кerk-, Рublyk, en Burgerlyk Recht van Holland, Zeeland, en het Ressort der Generaliteit (..). Vierde druk. Leyden 1764.
Schotel, P. Historisch overzicht van de hooge vloeden en overstroomingen tot het Jaar 1868, 's-Gravenhage 1922
Schuttevâer, Willem Jan, Beschouwingen over het eiland Schokland naar aanleiding van eene voorgestelde inkorting. 1861.
Vries, C. de, Geschiedenis van het eiland Urk. Kampen 1962.
Wagenaar, Jan, Amsterdam in zyne Opkomst, Aanwas, ….. Deel 10. Amsterdam 1767.
Warnars G. en P. den Hengst (uitg.), Historisch verhaal der overstroomingen in de Nederlanden, byzonder op den 14 en 15 van Slagtmaand des Jaars 1775 voorgevallen (..): benevens eene naauwkeurige lyst der schepen, welke in den storm van den 13. 14. 15. en 16 November des gemelden jaars verongelukt, gestrand of zwaar beschadigd zyn (...). Amsterdam 1776.


Noten:
1a. Voor de vestigingen en de dateringen zie de kaart van Jochem Kroes 2004, kaart 81.
1b. Jochem Kroes 2004, kaart 81.
2. Hering 1778, 61, 205. Pelkwijk, 1826.
3. Lit. 73, 215 en 209.
4. Anderhalf uur: ongeveer 7,5 km. "Overijssel 716" citeert Hering 1778.
5. Archief Kerspel Nijeveen, nr. 20; verzoekschriften van Kolderveen en Nijeveen om vrijstelling van hoofdgeld i.v.m. dijkdoorbraken 1776/7.
6. Moerman en Reijers 1925.
7. Het kan ook een kaart zijn uit 1699, genoemd door ingenieur Van Linden in een zijn verslag van uit het jaar 1709.
8. HCO Zwolle, Rijksarchief, portef. nr. 4432.
9. Mees 1847, 322. Hij verwijst naar Res. Ridd. En Steden, 8 april 1691.
10. Bovendien: ,,Aen een Heer van Vriesland, en Over-Yssel, is, zonder consequentie, gestelt het verlengen van een dykje” bij de Linde.
11. Van Hezel en Pol 2008, 85.
12. Coenraad Postma, Tegenwoordige staat der Vereenigde Nederlanden 1740. Reprint: Europese Bibliotheek, 1962, 946. Tegenwoordige Staat van Overijssel, 186-188. In Emmeloord van ieder schip, dat te Emmeloord ankert en niet thuis behoort in Holland, Friesland of Overijssel. Bovendien werd ter financiering af en toe een loterij georganiseerd.
13. Ne quid in flumine publico fiat, quo aliter aqua fluat, atque ut priore aestate fluxit. (Onbekend is wat er door de openbare rivier aan water stroomde toen deze de vorige zomer uitstroomde). Uitgever: Jordanus Luchtmans. Kunstenaar: Romeyn de Hooghe 1695. Den Haag, Koninklijke Bibliotheek. Uit: Ars Magna et Admirabilis, speciminibus variis confirmata, qua pandectarum tituli.... Collectie Nederlandse Rechtsgeschiedenis van het Gevangenismuseum.
14. Wagenaar 1767, 291, 292.
15. Beyer, 1825 140; Rijkswaterstaat (1950), 250.
15b. Beyer 1826, 140.
16. De Vries 1962, 272, 273.
17. Dat was waarschijnlijk al in 1728 en 1749 op Emmeloord gebeurd, toen vele huizen en de kerk in as werden gelegd. Brand:14/11/1775. Schotel 1922, 155. Bron: Hering 1778, 2.
18. Moerman en Reijers, Schokland, 34. Missive Gedeputeerde Staten van Overijssel bij Staten van Holland en West-Friesland dd. 1 november 1775.
19. Driemaandelijks bericht betreffende de Zuiderzeewerken 31, 1950, nrs. 1 en 2, 38.
20. Vindplaats: Internet.
21. Brief van 1716. GAA Gemeentearchief Amsterdam no.131. Waarschijnlijk uit Archief burgemeesters en Ambachtheerlijkheid Urk en Emmeloord Kopie: Archief Oude Raadhuis, Urk.
22. De Vries 1962, Urk, 273-274.
24. Buisman, Duizend jaar, deel 6, 2015, 501
25. http://www.schoklanddoordeeeuwenheen.nl/paalworm.htm
26. Meijlink 1858, 46.
27. Montfoort: aantekeningen van pastoor Godefridus Ram van Schalckwijk (1731 - † 1755) in de doopboeken: waterstaatszaken, kometen, ziekten en slecht weer, maar ook berichten uit de krant. Aangehaald in Buisman 2006, 821.
28. In 1764 trouwde Willem Pander in Blokzijl met Geertje Roelofs Keuter (DTB Blokzijl). Geertje overleed in 1807 in Amsterdam. Database https://www.wiewaswie.nl/
29. Toen hij hoorde dat Jan Draak, de opzichter van de paal- en waterwerken op Ens ernstig ziek was en overleed (1780) verwierf hij die functie, mede dankzij adviezen van de Vollenhover schout.
30. In 1692 toen nog geen kistdammen en dubbele palenrijen werden toegepast, maar enkele palenrijen had dit nog maar 54,35 gulden per strekkende meter gekost. Van Hezel en Pol 2008, 84.
31. Dino-loket.
32. Kerkhoven 2003, 64: De vermoedelijk 14e eeuwse veenputten zijn in 1944 voor door Modderman ontdekt en voor het eerst beschreven.
33. Klappe 1993 en 2011. Van Hezel 2018 (in bew.)
34. Rapport van Christiaan Brunings en Leendert Matthijsz den Berger uit 1783 . Res. Steden van Holland 13 Dec. 1788. Schuttevâer 1861, 11.
 
Bijlage. De kosten van juni 1782 – t/m juni 1783 van reparaties en onderhoud op Schokland.

De Staten van Holland en West-Vrieslant geven op 18 juli 1783  een overzicht van de herstel- en onderhoudskosten van de waterstaatswerken vanaf 19 juni 1782.


www.schoklanddoordeeeuwenheen.nl