De Schokkers zijn in de geschiedenis vooral bekend geworden als vissers. Toch weten we op grond van tal van bronnen dat, voordat de visserij het hoofdmiddel van bestaan werd, ook de handel een belangrijke plaats innam. In die bronnen is sprake van het door Schokkers bemannen van koffen en kagen.
P. le Comte beschrijft de kof als een vaartuig van 100 tot 300 ton en een bemanning van 5 tot 12 man. Voordelen van dit type schip, aldus Le Comte, zijn de grote laadruimte van het schip door het over de gehele lengte vierkant kunnen opladen, de eenvoud van de tuigage en de geringere slijtage van het tuig.
De kaag is een kleiner schip met een tonnage van 80 tot 100. Het schip is vooral bekend gewoorden als ‘ligter’. Ze zijn veelal in gebruik geweest voor het gedeeltelijk ’ligten’ of overnemen van de lading van binnenkomende zwaar geladen, diep stekende schepen. In de luwte van Schokland gebeurde dat ‘ligten’ veelvuldig.
In 1846 vertelden oude Schokkers dat de onder de eilanders honderd jaar eerder kofschippers waren, die graan van Groningen naar Deventer brachten. Maar al in 1629 is sprake van 'schockers, die na Urck en Emeloort haer kagen ... met veel moeyt en weynich voordeel jagen'. Het was in die eeuw in Emmeloord nog het hoofdmiddel van bestaan en in 1693 telde Emmeloord 40 (handels)kagen, die 'heel Holland door voeren' met mout, koren en andere waren.
Het afgebeelde model van een Schokker kaag staat in het Zuiderzeemuseum en is gebouwd door J. Martein. In 1728 waren er nog maar negentien kagen, in 1750 voeren nog maar acht schippers in graan op Hamburg, Overijssel en Amsterdam tot er omstreeks 1792 een einde aan was gekomen. De achteruitgang van de Schokker kagen hing waarschijnlijk samen met de opkomst van de kustvaart met grotere smakken en boeiers. De visserij werd daardoor nog belangrijker.