In 1839 had Emmeloord een echte haven gekregen en moest er uiteraard een havenmeester benoemd en een taakomschrijving alsmede een reglement voor het gebruik van de haven vastgesteld worden. Op 29 juni werd H. W. Kok tot havenmeester benoemd en zijn instructie en havenreglement door hem ondertekend. Van deze H. W. Kok weten wij dat hij in de jaren '30 ook gemeenteraadslid is geweest. Op 28 september moest het havenreglement worden aangevuld, omdat veel schippers het verplichte havengeld probeerden te ontlopen door aan te meren aan de hoofden en het paalwerk buiten de haven.
Art. 1
De havenmeester zal zich dagelijks bij de haven moeten bevinden en vooral zorg dragen, dat hij bij het inkomen van vreemde vaartuigen niet op Schokland ‘thuis behoorende’ tegenwoordig is.
Art. 2
De Havenmeester zal de schippers van de vaartuigen welke laden of lossen, eene bekwame plaats moeten aanwijzen, alsmede alle vaartuigen welke in de haven komen, zoodanig plaatsen dat daarvoor alle hindernissen en belemmeringen worden voorkomen.
Art. 3
De Havenmeester zal bij het inkomen van vaartuigen niet op Schokland ‘t huis
behoorende de naam van het schip en van den schipper moeten registreren en bij
het vertrek van den schipper het Havengeld ontvangen volgens het in het
reglement bepaalde tarief benevens alle bekeuringen en boeten, en daarvan maandelijks rekening doen.
Desgelijks zal hij van de aan hem betaalde Havengelden van schippers te
Schokland 't huis behoorende, met het einde van de maand January van ieder jaar
moeten rekening doen, en alles aan den Heer Gouverneur der Provincie Overijssel
of degene die daartoe zal worden benoemd, te verantwoorden, zullende hij voorts
gehouden zijn zijne ontvangsten maandelijks te storten, ten kantore van 's Rijks
Ontvanger op het eiland Schokland, voor den ontvangst zal de Havenmeester
genieten eene beloning van 10 per cent van de opbrengst der Havengelden, en het
genot van een derde der boeten in het Reglement beschreven.
Art. 4
De Havenmeester zal verpligt zijn zich naar alle punten van het Reglement te gedragen en de bekeuringen en invorderingen der boeten desnoods zelve door middel van regten te doen; waartoe hij gelast en geauthoriseerd wordt bij deze.
Art. 5
De Havenmeester wordt de verpligting opgelegd, om van alle buitengewone voorvallen aan de werken der haven dadelijk kennis te geven aan de Directie van de Waterstaat in loco.
Art. 6
De Havenmeester zal in zijne kwaliteit alle orders die hem door of vanwege den Hoofd Ingenieur van den Waterstaat in het belang der haven worden gegeven stiptelijk moeten nakomen.
Art. 7
Hij zal zich nimmer zonder voorkennis en toestemming van zijnen post mogen verdwijnen, of dezen door eenen anderen mogen laten waarnemen, en ingeval van bekomen verlof, zich ten genoege van de Superieure authoriteit te zijner verantwoording en kosten moeten doen vervangen.
Goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van den 29 Maart 1839
Art. 1
De schippers van alle Schepen en vaartuigen in de Haven komende zullen dadelijk
de zeilen strijken en bergen;
De ankers binnen Scheepsboord halen; de boegspriet, kluiverbomen, jaaghouten of
uitleggers hunner vaartuigen op hijsschen of innemen op de boete van f. 2,--
daaraan niet voldoende; zij zullen op de legplaatsen welke hun door den
Havenmeester aangewezen worden de vaartuigen moeten vertuigen aan de daartoe
aanwezige mast [ onduidelijk]of koppelen en geen touwen, kettingen, dreggen of
ankers aan de palen, gordingen of anderzins mogen vastmaken, op verbeurte van
een gulden.
Art. 2
Zij zullen gehouden zijn hunne Schepen, Schuiten of vaartuigen zoodanig te plaatsen als hun door den Havenmeester zal worden aangewezen zoo ook zullen zij door den Havenmeester verzocht of gelast wordende, hunne vaartuigen moeten verhalen of verleggen, die daarenboven zal verbeuren drie gulden.
Art 3
Het is verboden voor of in den Mond der haven te blijven liggen, noch eenig touw over de Haven vast te zetten, waardoor de vaart zoude verhindert worden, op eene boete van een gulden.
Art. 4
Ingeval diepgaande Schepen met het in of uitzeilen der Haven in de Mond of buiten dezelve aan den grond blijven zitten, zoodanig dat den toegang of uitgang dezer Haven daardoor verhindert wordt zoo zullen deze vaartuigen geheel of gedeeltelijk op order van den Havenmeester moeten worden gelost en bij weigering van dien de Schippers verbeuren eene som van f 25,- en de Havenmeester gemagtigd zijn, onverwijld de benodigde Manschappen en vaartuigen aan te stellen, ten laste van den Schipper om de voorschreven ontlossing te doen plaatshebben.
Art. 5
Geene vaartuigen of wrakken van vaartuigen zullen in de Haven of Mond derzelve mogen worden gesloopt, schepen of vaartuigen in de haven of mond gezonken zijnde, zullen dadelijk geligt en weggeruimd moeten worden, zoo dezelve niet drijfbaar kunnen gehouden worden, op de boete van f 10,-- ieder dag nadat daarvan door de Havenmeester aan de Schipper of Eigenaar kennis gegeven is.
Art. 6
Iemand een vaartuig losmakende zoodat hetzelven ander vaartuig of vaartuigen, dan wel de Havenwerken beschadigd zal gehouden zijn den schade te vergoeden en daarenboven te betalen eene som van tien gulden, gelijk ook een ieder die drijvende of zeilende eenige werken der Haven of vaartuigen schade toebrengt tot de geheele vergoeding verpligt zal zijn.
Art. 7
De schade welke aan schepen, sloepen, booten of vaartuigen in de Haven of binnen de Mond door andere binnenkomende of uitvarende vaartuigen wordt aangebragt zal door den Schipper of eigenaar van het vaartuig door welke de schade veroorzaakt wordt, moeten vergoed worden zonder onderscheid hoedanig of op wat wijze de Schade is aangebragt.
Art. 8
De schade welke aan schepen of vaartuigen in den Mond stilzwijgende door andere in of uitvarende schepen wordt aangebragt behoefd niet vergoed te worden.
Art. 9
Niemand zal eenige aangegloeid zijnde vuurstoffen, hetzij turf, hout, enz, mogen leggen op palen, gordingen, planken of eenig ander houtwerk der Haven hoe ook genaamd, alsmede geene hakkingen daarop mogen doen op eene verbeurte van f 25,-- boven en behalve de vergoeding der daardoor veroorzaakte schade.
Art. 10
De schippers zijn voor de overtredingen van hunne knechts verantwoordelijk.
Art. 11
Voor het gebruik dat van deze Haven gemaakt wordt zal van ieder vaartuig door
den Schipper of Eigenaar van hetzelve betaald moeten worden als volgt:
Voor een visschers of ander vaartuig van het Eiland Schokland of daar te huis
behoorende jaarlijks voor den 1en December,
van een vaartuig groot 40 ton en daar boven ............. f 6,00
van een vaartuig groot 30 ton en daar boven ............. f 5,00
van een vaartuig groot 24 ton en daar boven ............. f 4,00
van een vaartuig groot 14 ton en daar boven ............. f 3,00
van een vaartuig groot 8 ton en daar boven ............. f 1,00
Voor alle op het Eiland Schokland niet te huis behoorende vaartuigen die de
haven aandoen of daarvan gebruik maken zal door de Schippers of Eigenaars
betaald worden voor vijf etmalen en daar beneden,
een vaartuig van 4 tot 15 ton. ........................ f 0,15
een vaartuig van 15 tot 30 ton. ...................... f 0,20
een vaartuig van 30 tot 40 ton. ...................... f 0,30
een vaartuig van 40 tot 60 ton. ...................... f 0,40
een vaartuig boven de 60 ton. ....................... f 0,50
wordende een gedeelte van den tijd voor een geheel gerekend.
Art. 12
Het in het voorgaande artikel bepaalde havengeld zal ieder Schipper zoodra hij in de haven komt aan den Havenmeester met vertooning van last of Meetbrief door de beambten van het Gouvernement afgegeven, moeten ter hand stellen, zooals ook voor zijn vertrek alle verdere door hem verschuldigde gelden wegens boete als anderzins en bij nalatigheid van dien, daarenboven nog drie gulden als boete moeten betalen.
Art. 13
De Havenmeester die belast is met de ontvangst der Havengelden doet alle de in dit Reglement beschreven bekeuringen invordering der boeten en de vervolgingen jegens de nalatigen of onwilligen in het observeren der bepalingen dezes Reglements.
28 september 1839
Bijvoegingen in het Reglement achter Art. 1 het volgende: ,,De vaartuigen, welke men buiten, tegen of aan de hoofden der haven of de paalwerken in het algemeen wil doen leggen, zijn aan het zelfde toezigt en de aanwijzingen van den havenmeester onderworpen, en voor deze moet ook hetzelfde haven of leggeld als voor diegenen, welke in de haven komen, betaald worden, het geval van laden en lossen uitgezonderd" en in Art. 11 achter het woord haven, de woorden: „En van het leggen buiten tegen of aan de hoofden der Haven of de paalwerken in het algemeen".
Bron: Donald Veenendaal, De Vriendenkring, Lente 1984, pag.17-25