Middeleeuws Schokland

In de bundel "Schokland revisited" uit 1992 publiceerde J.W.H. Hogestijn een artikel over Schokland in de late Middeleeuwen. Zijn conclusie was dat Schokland in de 12e eeuw niet meer verbonden was met Urk, maar nog wel door een veenrug vastzat aan het oude land, in het bijzonder aan het gebied ten westen van Kampen. Verder zouden de oudste dijken rond Schokland opgeworpen zijn in de 13e eeuw en moet het Schokland van die tijd beschouwd worden als een polder.
Deze visie, waarin ook het agrarisch gebruik van de grond een rol speelt, gaf de redactie van De Vriendenkring aanleiding mij te vragen eens na te denken over de mogelijkheden die de landbouw in en rond Schokland in die periode heeft gehad. Aan de hand van de gegevens die ik had, heb ik mijn gedachten daarover laten gaan. Dat heeft echter weer nieuwe vragen opgeleverd.

Een omvangrijk veengebied

voorkomen van oude sloef en klei op veenHet gebied van en rond Schokland bestond in de vroege Middeleeuwen uit veen, met op de lagere plaatsen een dek van humeuze klei (zie figuur rechts). Zout water speelde nog geen rol en verder was de IJssel nog een bescheiden rivier. Het was dus een vrij rustig milieu, maar er traden wel hoge waterstanden op, waarbij op de lagere delen klei werd af gezet. Men neemt aan dat vanaf circa 1000 na Chr. de hogere delen in het gebied bewoond zijn geweest. Die bewoners hebben zich bezig gehouden met landbouw. Enkele van de vragen kunnen zijn: wat werd er geproduceerd en hoe was die gemeenschap georganiseerd.

Historisch onderzoek heeft uitgewezen dat op de meeste plaatsen, een of meer eeuwen na een ontginning, in het gebruik van nieuwe gronden nog belangrijke veranderingen kwamen. In grote lijnen komt het hierop neer; men begon met bepaalde vormen van roofbouw, kwam vroeg of laat in moeilijkheden met de bodemvruchtbaarheid of met de grondwaterstand en moest dan met grote inspanningen tot een meer duurzaam grondgebruik zien te komen. Dit dan nog los van eventuele veranderingen in het natuurlijk milieu, die de grondgebruikers soms tot aanpassingen noopten. De periode van landbouw rond Schokland (van 1000 tot 1450) was lang genoeg om te ervaren dat het aanvankelijk grondgebruik moest worden aangepast. Bovendien gebeurde er in het milieu nogal wat. Algemeen wordt aangenomen dat de ontginningsgolf tussen ruwweg 1000 en 1300 na Chr. samenhing met een sterke bevolkingsgroei. Uit de schaarse gegevens over de landbouw in die tijd blijkt steeds dat er een grote nadruk lag op graanverbouw. De keuze van het gewas was sterk afhankelijk van de grondsoort. Op de hogere kleigronden stond veel gerst, hier en daar spelt en op de lagere kleigronden haver. Op de zandgronden, maar ook op het veen veel rogge. Bij Schokland op het veen zal het zwaartepunt wel op rogge hebben gelegen, met mogelijk gerst en haver. Hogestijn vermeldt dat de bewoningsresten vooral op het veen liggen en niet op het kleidek. Dit zou hier van jongere datum zijn, maar toch wel van voor 1300. De dijken, waarvan later nog sprake zal zijn, lagen gedeeltelijk op dat kleidek. Binnen de dijken heeft ook nog klei aan de oppervlakte gelegen (zie figuur hiernaast). Bij een redelijke afwatering kon men daarop vermoedelijk wel een zomerteelt van haver bedrijven.

Handel en handelsroutes

vaarroutes op de ZuiderzeeVoor een beter begrip van de toenmalige landbouw moeten we ook naar de bijzondere ligging van Schokland kijken, en met Schokland bedoel ik dan het toen veel grotere schiereiland dat tussen Kampen en Elburg aan de Veluwe sloot. Ten westen daarvan liep in de vroege Middeleeuwen de handelsroute van Dorestad en Utrecht over Vecht en Almere, langs de handelsplaatsen Medemblik en Stavoren naar het Vlie en dan naar open zee. Op den duur is de betekenis van deze handelsroute achteruit gegaan. Met Dorestad was het aan het eind van de 9e eeuw gedaan; Medemblik bleef als handelsstad nog actief tot in de 12e eeuw. Dan neemt het belang van de handel via de IJssel sterk toe en sluiten de IJsselsteden zich aan bij de Hanze. Deventer was al van belang in de 10de eeuw, Kampen wordt in 1227 voor het eerst genoemd en is dan een handelspost met contacten met het Rijnland. Het ging nu om de vaart met grotere schepen en ten dele ook over grotere afstanden. De belangrijkste vaarroute liep aan de oostzijde langs Schokland. Dat moet ik althans aannemen als Schokland, zoals Hogestijn zegt, toen nog met een veenrug aan de Veluwe vast zat. Het gebruikelijke kaartje van de handelsroutes in de Hanzetijd (1250-1450) moet dus worden herzien (zie figuur links). Dit kaartje laat de route vanaf Kampen tussen Schokland en Elburg doorgaan. Dat kan dus niet, als Schokland in die tijd nog met een veenrug verbonden was met Elburg . De prehistorische geul van de IJssel die ten zuiden van Schokland loopt, was in de Middeleeuwen dichtgeslibd en met veen overgroeid .

Of Schokland toen een aanlegplaats had is niet bekend; het zou kunnen. Over land was misschien verbinding met Kampen en Elburg mogelijk. Toch denk ik dat de bewoners van dit veen, net als de Friezen, voornamelijk waren aangewezen op vervoer te water. Schokland was enerzijds een afgelegen schiereiland, anderzijds lag het dicht bij de belangrijke handelsroutes. We mogen aannemen dat daarvan toch invloed is uitgegaan. Opvallend is verder de zeer oude vermelding van Ens: Enedseae (793). De oudste vermelding van Emelwerth (1132) is niet betrouwbaar, maar we mogen aannemen dat Emelwerth zeker in de tweede helft van de 13e eeuw bestond. Urk heeft weer oudere vermeldingen (966 en 968), het zou scheepvaartverbindingen over het Almere hebben gehad. Urk is echter volgens Hogestijn al ruim voor 1200 een eiland geworden. In een oorkonde uit 966 wordt Urk al een eiland genoemd, 'midden in het Almere'. De vroegere verbinding van Urk en Schokland was dan verbroken, maar daarmee was natuurlijk niet alle mogelijkheid tot contact verloren. Het lijkt echter waarschijnlijker dat Emelwerth en Ens op de IJsselroute, en daarmee op de IJsselsteden, waren georiënteerd. Ze werden soms ook tot Salland gerekend . Later hebben de Hollandse graven de hand op Urk en Emmeloord weten te leggen. Vanaf 1331 is de belening van de rechtsmacht op Urk en Emmeloord bekend. Het lijkt niet gewaagd om aan te nemen dat de belangstelling van die graven te maken had met de scheepvaartbelangen van Holland. Als we met deze verbindingsmogelijkheden rekening houden, kunnen we er van uitgaan dat de landbouwers op Schokland, althans in bescheiden mate, toegang hadden tot de markt. Ze waren denk ik niet in alle opzichten zelfvoorzienend. Van de 'markt' konden ze goederen betrekken die ze niet zelf produceerden, zoals zout vaatwerk en ijzerwaren. Wat hadden ze daarvoor zelf te bieden? Mogelijk graan, bijvoorbeeld rogge, jongvee zoals jonge paarden of runderen, huiden en misschien wol. Het lijkt immers mogelijk dat zij buitendijks, in het klei-op-veengebied dat af en toe overstroomd raakte, wel schapen konden hoeden.

Horigen of vrije boeren?

Wellicht zijn deze gedachten over goederenhandel voorbarig. Het is van belang eerst nog aandacht te besteden aan de maatschappelijke organisatievorm die deze mensen kenden. In het midden en het zuiden van ons land waren halverwege de Middeleeuwen de meeste landbouwers horigen, die gebonden waren aan het land van een heer. In de duidelijkste gevallen van horigheid spreekt men van een tweeledige hoforganisatie. De hofheer had de rechtsmacht in handen. Hij had meestal een flink landbouwbedrijf in eigen beheer met uiteraard ook bouwland. De horigen waren verplicht een aantal dagen op het land van de heer te werken. Daarnaast hadden ze zelf een kleine boerderij, waarop ze met hun gezinsleden het grootste deel van de kost konden verdienen. Dit is het zogenaamde tweeledige hof- of domeinstelsel.

Deze vorm van hoforganisatie vinden we vooral in die Frankische gebieden die sterk op de akkerbouw waren gericht, zoals in de lössgebieden tussen de Loire en de Neder-Rijn en op de oeverwallen van de grote rivieren. In de meer op veehouderij gerichte gebieden en in de ontginningen van na het jaar 1000 vindt men de tweeledige domeinen weinig. Er kan dan wel nog een hoforganisatie zijn geweest met bepaalde vormen van horigheid, waarbij de diensten geheel of voor een deel vervangen zijn door betalingen. Daarvoor was geld nodig, en dat kon worden verkregen door producten 'op de markt' te brengen. De afhankelijkheid van de boeren is dan duidelijk minder dan bij de klassieke hoforganisatie, waar de uitwisseling van producten een zaak was van de domeinen of hun bedrijfsleiders (de 'meiers').

Lokale heren

Van domeinen of lokale heren in Ens en Emelwerth weten we vrijwel niets, maar dat zegt niet dat ze er niet waren. Toch zal er iemand de rechtsmacht hebben uitgeoefend en plaatselijk een schout hebben benoemd. Als we de oudste vermelding van Ens, namelijk in 793, in aanmerking nemen, dan moeten we er stellig vanuit gaan dat Ens een domein was of bij een domein hoorde. Wie de betrokken heer was weten we niet. Verder moeten we in aanmerking nemen dat veel kerkelijke grondbezitters, zoals de abdijen uit het Rijngebied, met de tweeledige domeinorganisatie vertrouwd waren en deze ook in hun 'buitengebieden' hebben doorgevoerd. Kloosters in Keulen en Elten kwamen in de 10e eeuw elk in het bezit van de helft van het eiland Urk. Dit was voorheen koningsgoed. Het lijkt er op dat het toenmalige eiland Urk bestond uit twee domeinen. Ze zullen wel onder leiding hebben gestaan van een meier, maar daarmee houdt dan onze kennis weer op.

In de latere veenontginningen was er vaak geen sprake van een lokale heer. De horigheid speelde er, althans na circa 1200, geen belangrijke rol meer. Het is mogelijk dat het in deze nederzettingen ging om familiegroepjes, die nog een zekere cijns of pacht betaalden aan een persoon of instelling die hen de gebruiksrechten had gegeven. Dat kan de landsheer zijn geweest, in dit geval de bisschop van Utrecht. Die zorgde er dan voor dat er een schout werd benoemd die de leiding had bij de rechtspraak. Ik heb in het voorgaande het vermoeden uitgesproken dat de landbouwers op Schokland in de 12e eeuw niet volledig zelfvoorzienend waren, maar dat ze goederen uitwisselden. Dat lijkt niet zo moeilijk met de waarschijnlijke aanwezigheid van kooplieden in Stavoren en Kampen. Hoe die handel werd bedreven, door elke boer voor zich of door het familiehoofd, of misschien toch door een grondheer of meier, blijft de vraag.

Wat is er gebeurd met het oude Schokland?

In grote lijnen kunnen we twee processen onderscheiden. Het niveau van de bouwlanden daalde en het milieu rond het schiereiland werd onrustiger. Eerst iets over het milieu. De IJssel ging meer water afvoeren. Kleine wijzigingen in het patroon van de stromen bij de splitsingen van Rijn en Waal en van Rijn en IJssel konden grote gevolgen hebben voor het aandeel van het Rijnwater dat voorbij Kampen in ons milieu kwam. Het kan geleidelijk zijn gegaan, maar het is vrijwel zeker dat vanaf ca. 1200 veel meer water door de IJssel stroomde en grote hoeveelheden zand en klei werden getransporteerd, waarmee voor de monding een delta werd opgebouwd . De stroomsterkte aan de oostzijde van het Schokker schiereiland zal dan ook zijn toegenomen.

AI dat water moest uiteindelijk naar het Vlie. Al lang maakten de schippers gebruik van een vaargeul in het veengebied tussen Friesland en Noord-Holland. Het water van IJssel, Vecht, Eem en ook van de Overijsselse Vecht moest hierdoor afvloeien. Toegenomen debiet (de groter geworden hoeveelheid doorstromend water) zal geleid hebben tot uitschuren van de oevers. Daarbij kwam dat er in de Middeleeuwen ook nog sprake was van een zekere stijging van de zeespiegel. De getijstromen zorgden er voor dat de beschikbare ruimte werd vergroot. Het achterliggende Almere, dat vrijwel zoet was geweest, werd steeds gevoeliger voor stormvloeden. Reeds in de 12e eeuw leidde dit proces tot een verdere erosie van het veenlandschap tussen Enkhuizen en Stavoren. Men kan dus gerust zeggen dat het water aan weerszijden van het Schokker schiereiland een meer dynamisch karakter kreeg.

Voor de mond van de IJssel werd het Ramspolzand afgezet en verderop, op rustiger plaatsen, kon klei bezinken. Met name echter in het gebied tussen Urk en Schokland heeft bij de uitbreiding van het Almere en de vorming van de Zuiderzee plaatselijk sterke erosie plaatsgevonden . Er is daar veel veen weggeslagen.

De inklinking van de grond

dijkresten rond SchoklandMet maaivelddaling of klink is men in de IJsselmeerpolders vertrouwd. Er zijn wel vier processen die maaivelddaling op deze jonge gronden kunnen veroorzaken. Hoe meer klei er in de grond zit hoe meer klink zal optreden. Dit is een kwestie van waterverlies; ten gevolge van de ontwatering van de bodem en de wateronttrekking door de plantenwortels gaat de grond scheuren en treedt klink op. Nu worden veengronden niet zo diep ontwaterd als kleigronden (en zeker in de Middeleeuwen niet), maar bij ontginning en gebruik van veen treedt een andere oorzaak van maaivelddaling op, namelijk de vertering of oxydatie. Bij die vertering van het veen komen voedingsstoffen vrij, waarvan de gewassen profiteren. In het gunstigste geval heeft deze grond helemaal geen bemesting nodig, Voor het tempo van de maaivelddaling bij lage veengronden moet men denken aan 2 mm per jaar (20 cm in een eeuw), maar in de eerste jaren na de ontginning ligt het beduidend hoger. Door de vertering van het veen kwam het maaiveld steeds dichter bij het grondwater. De afvoer van de overtollige neerslag werd moeilijker, tenzij men bemaling zou toepassen, maar dat was toen nog niet aan de orde. De oplossing voor het wonen op het veen was het maken van een huisterp. Voor het bouwland was dat geen oplossing. De boeren waren genoodzaakt vroeg of laat over te schakelen op grasland en veehouderij. Op de hoogste akkers kon men wellicht in de zomer nog korte tijd haver telen. Het was niet ongebruikelijk om haver in de aar, dus met het stro, voor veevoer te gebruiken.

Het inrichten van polders

De afvoer van het overtollige water is al even genoemd. Dicht bij de kust gebruikte men daar de werking van het getij voor. Een wetering werd aan de zeezijde afgedamd en voorzien van een duikersluis. Bij eb kon men dan water kwijt. Bij vloed werd met de hand of automatisch een klep in de duiker gesloten, want de stroming mocht zich niet omkeren. Dammen en duikers zijn mogelijk nog wel ouder dan dijken. Bij voortgaande bodemdaling of zeespiegelstijging kwam men tot de noodzaak op die dammen een stelsel van dijken te laten aansluiten. Zo ontstonden polders. In zijn eenvoudigste vorm is een polder een gebied dat omsloten wordt door een dijk of kade om de instroom van oppervlaktewater tegen te houden, en voorzien is van een middel om het teveel aan oppervlaktewater te lozen. Dat laatste kan een sluisje zijn of een maalwerktuig dat door de wind, door paarden of zelfs wel met handkracht wordt bewogen. Een of meer sloten of weteringen om het water naar het lozingspunt te brengen, horen er ook altijd bij.

Vastgesteld is dat bij Schokland veel terpen opgenomen zijn in dijktracés. We moeten dus rekening houden met de mogelijkheid dat, evenals in Friesland, de eerste dijkjes dienden om de terpen met elkaar te verbinden en dat er pas later ringdijken van zijn gemaakt. Het kaartbeeld van de dijkresten suggereert wel dat er om Schokland sprake is geweest van een dijkring (zie figuur hierboven). Hogestijn heeft mijns inziens gelijk met de stelling dat dit gebied zo rond 1250 een polder was. Ik zie echter geen principieel verschil tussen een ringdijk tegen instroming of tegen overstroming. Van instroming naar overstroming is maar één stap. De vermeende polder bij Schokland lijkt wel wat op de oudste Friese polders, de zogenaamde moederpolders .

Het waren nog geen hoge dijken. Men kent nog tot in de 20ste eeuw in de Biesbosch en langs de rivieren de zogenaamde zomerpolders, met betrekkelijk lage dijken. Hier kon men hooien en met enig risico ook zomergraan verbouwen. In de winter liepen deze polders wel vaak onder; dat was overigens goed voor de vruchtbaarheid. Men moest dus wonen op terpen of natuurlijke hoogten. Het teveel aan water werd bij laag water weer afgesluisd. Zo ongeveer kan men zich de oudste poldertjes ook voorstellen. Om de voeten ook in het winterhalfjaar droog te houden moest men echter deze zomerdijken nog aanmerkelijk verhogen.

Op den duur heeft het polderwezen een grote ontwikkeling doorgemaakt. Met name de techniek van bemalen werd ontwikkeld en leidde tot sterke schaalvergroting. Polders met gezamenlijke belangen vormden polderdistricten. Grote polders kennen vaak weer polderafdelingen, met verschillende peilen. De huidige polders zijn nauwelijks te vergelijken met de poldertjes uit de Middeleeuwen, die veelal bestuurd werden door het dorpsbestuur.

Emmeloord en Ens

De visie van Hogestijn brengt me nog op een ander chapiter. De oudste schrijfwijze van Emmeloord is Emelwerth, in een vervalste oorkonde die uit het midden van de 13e eeuw dateert. Later in 1364, komen we ook nog Emelwaerde tegen en in 1412 Emeloord. ‘Emel’ kan afgeleid zijn van een persoonsnaam of van een waternaam, dat laten de deskundigen in het midden . Met -werth kunnen we ook twee kanten op, de keus is moeilijk. Tot nu toe overweegt de interpretatie wierde of terp (wurt, woerd, wierde). Zo kunnen we ons het oude Emmeloord op de noordpunt wel voorstellen, maar misschien was die terp er nog niet toen de naam Emelwerth ontstond. De tweede betekenis van werth is die van weerd of waard, land aan het water, eiland . Dat is een heel goede naam voor een schiereiland met dijkjes er omheen.

Was het zo, dat de bewoning buiten het huidige eiland ouder is dan de bewoning op de terp bij het haventje? Het kan ook nog dat de genoemde schrijfwijzen corrupt zijn en dat de nederzetting oorspronkelijk Emelord heette. Ord betekent een hoek of een landtong aan het water. Ook dat zou de oude situatie weer kunnen geven. Maar het meest waarschijnlijk blijft voor mij dat het oorspronkelijk Emelweerd is geweest. Meer moeilijkheden levert de naam van het oude Ens op. Als inderdaad het Enedseae uit 793 gelijk staat met het oude Ens, dan ging het om een nederzetting in het veen, waarschijnlijk op een paar zandkopjes, ten westen van de zuidpunt van het huidige eiland. Nu wordt Enedseae verklaard als 'Eendenzee’ , maar ik zie helemaal geen zee en zelfs geen meer in de omgeving van het Ens van 793. (Of heeft het oude Ens toch aan het water gelegen en is Eendenzee identiek met Almere?) Voor dit soort oude nederzettingen waren bosnamen niet ongebruikelijk, zoals namen op -lo, of namen afgeleid van een persoonsnaam. De naamsverklaring van Ens moet mijns inziens nog eens op de helling. Een goed beeld van het landschap en de waterlopen in ca. 800 bij Oud-Ens is daarvoor onmisbaar.

De ondergang

Wat is er nu misgegaan met het oude Schokland; waardoor moesten steeds meer delen worden ontruimd? Dat zou bodemdaling kunnen zijn geweest, maar bij vernatting en omzetting in grasland remt die bodemdaling vanzelf af. Sommigen denken aan roofbouw of iets dergelijks. Bij bouwland op hoogveen kan men eeuwen doorgaan, als het te nat wordt kan men het grondwater meestal nog laten zakken. Op lage veengronden was dat niet mogelijk zonder molens en ging men na enkele eeuwen over op grasland. Als men dat niet diep ontwatert, houdt de bodemdaling vrijwel op.

Ik denk dat het toch de Zuiderzee is geweest, met zijn getijstroming en zijn stormvloeden. Er was een bescheiden daling van het maaiveld en er was een beperkte stijging van de zeespiegel. Naarmate meer veengrond wegsloeg of werd afgeslepen, werd de dagelijkse waterbeweging groter en dus ook het gat tussen Enkhuizen en Stavoren. Een stormvloed kon daarbij het proces versnellen. Stormvloeden zijn bijvoorbeeld bekend uit 1170, 1238 en 1375. Het beeld van al die dijkjes rond Schokland wijst mijns inziens op inbraken en inlagen. Uiteindelijk moest men kiezen voor de terpen.

Het is niet mijn bedoeling verder in te gaan op het verloren gaan van landbouwgrond rondom het latere Schokland. Het kaartbeeld daarvan is bekend. Na de inundatie werd nog veen weggeschuurd en werden Sloef -en Zuiderzeegronden afgezet. Zelfs terpjes en dijken werden afgeslepen. De boerenbevolking, die van akkerbouw op veehouderij was overgegaan, moest uitzien naar andere middelen van bestaan. Die werden gevonden in visserij en vrachtvaart. Het dagelijks brood werd nog altijd gemaakt van rogge. Die kocht men in Zwolle of in Steenwijk . Lang heeft er op het eiland een molen gestaan. In 1500 werd er in Ens molenbelasting betaald, het zogenaamde 'recht van de wind'. Ook Van der Heide vermeldt dat er in 1555 al sprake was van een molen te Ens; de Molenbuurt (identiek met de Middelbuurt) ontleende er zijn naam aan.

Wim Braams

Bron: De Vriendenkring, 38e jaargang nr.1, Lente 1998, pag.15-26.

www.schoklanddoordeeeuwenheen.nl