Voorlopig Verslag der Commissie van Rapporteurs

 voor het Ontwerp van wet houdende maatregelen tot ontruiming van het eiland Schokland

Bij de overweging in de afdeelingen der Kamer van het ontwerp van wet betrekkelijk de ontruiming van het eiland Schokland door zijne bewoners, aan welke overweging door 48 leden is deel genomen, werd in de eerste plaats dat voorstel uit een meer algemeen oogpunt besproken en vervolgens gehandeld over de gevolgen, welke de daaromtrent beraamde maatregelen voor de geldmiddelen van den Staat en voor den maatschappelijken en zedelijken toestand der te verhuizen eilanders hebben zouden.

§ I. Naar het oordeel van eenige leden was het allezins aan twijfel onderhevig, of het wel op den weg der Regering ligt, een deel van ‘s Rijks grond, dat niet meer bewoonbaar geacht wordt of waar althans geene genoegzame bestaanmiddelen voor de ingezetenen overblijven, tegen eene hooge schadeloosstelling te onteigenen, ten einde daardoor de verplaatsing dier bevolking naar andere deelen des lands te bewerken. Zulk een maatregel kon niet anders dan forsch en vreemd worden genoemd. Er zou daardoor een gevaarlijk antecedent worden gesteld, waarop, als later de grond eener gemeente geheel of gedeeltelijk was weggespoeld, de bewoners zich met meerder of minder regt zouden kunnen beroepen. Niet slechts zijn er andere onzer eilanden, zoo als Urk en Marken, waar de bevolking insgelijks in eenen niet zeer gelukkigen toestand verkeert, en waarop men dus later een soortgelijken maatregel zou kunnen willen toepassen; maar ook op onze heidevelden vindt men meer dan één gehucht, welks bewoners een zeer kommerlijk leven leiden of aan naburige bevolkingen tot last verstrekken. Ook op de opheffing van zulke gehuchten en de verplaatsing der bevolking op 's lands kosten zou te eeniger tijd kunnen worden aangedrongen. Daarenboven was het de vraag, of geheel de maatregel wel doel zou treffen. Volgens het ontwerp der Regering zullen, na de ontruiming, nog altijd eenige personen op het eiland blijven wonen, die voor het onderhoud der aldaar bestaande werken moeten zorgen, bij den lichttoren geplaatst zijn, en in geval van nood aan schepelingen de vereischte hulp kunnen bieden. Er blijft dus eene kern van bevolking bestaan, en het gevaar scheen niet gering, dat de uitgeweken Schokkers, die, volgens de erkentenis der Regering zelve, zeer aan hunnen geboortegrond gehecht zijn, elders geen brood kunnende vinden, later allengs weder naar hunne vroegere woonplaats terugkeerden en zich aan die overgebleven bewoners aansloten. Men haalde daarbij het voorbeeld aan van een dorp in Zwitserland, hetwelk insgelijks door tusschenkomst der overheid ontruimd was, omdat het door eenen bergval werd bedreigd en voor welks bewoners men elders huizen had laten bouwen, in welk dorp men toch weder na eenigen tijd die oude bewoners meerendeels terugvond.

In deze twijfelingen aan de gepastheid en het nut van den voorgestelden maatregel werd door de meerderheid der in de afdeelingen tegenwoordig zijnde leden geenszins gedeeld. Het is van algemeene bekendheid, zeiden zij, dat de bevolking van Schokland in eenen toestand verkeert, die nergens elders in ons vaderland in die mate bestaat. Dat eiland, hetwelk vroeger meerdere uitgestrektheid bezat en nog voor vijftig jaren gelegenheid tot veeteelt op eene vrij uitgebreide schaal aanbood, is allengs in eene smalle strook gronds verkeerd, door kunstmiddelen in stand gehouden en die, als aan gedurige overstrooming onderhevig, niets hoegenaamd tot onderhoud der ingezetenen oplevert. Aan die ingezetenen is daardoor, voor zoover de calicot-weverij niet aan een deel der huisgezinnen eene schamele tegemoetkoming oplevert, geen ander bestaanmiddel overgebleven dan het wisselvallig visschersbedrijf. Ook wanneer dat bedrijf goede winsten oplevert, beperken zich deze tot gunstige jaargetijden, en zijn dus de Schokkers, die geenszins door overleg en spaarzaamheid uitmunten , het overige deel des jaars aan de bitterste armoede ten prooi. In den laatsten tijd heeft elken winter nijpend gebrek op Schokland geheerscht, en heeft men telken male met grooten aandrang de liefdadigheid onzer landgenooten moeten inroepen om de lijdende bevolking voor volslagen hongersnood te bewaren. De menschelijkheid gebiedt, dat zulk een noodlottige staat van zaken niet blijve voortduren, en het is eener welwillende Regering waardig, dat zij middelen voorstelt om daarin op eene afdoende wijze te voorzien; middelen, die, met beleid aan gewend, tevens zullen kunnen strekken om de Schokkers langzamerhand van verkeerde hebbelijkheden en ondeugden te genezen, die onder hen, ten gevolge van hunne bijzondere levenswijze en onvoldoende bestaanmiddelen, thans maar al te zeer erfelijk zijn. Juist omdat deze eilanders, uit hoofde der bijzondere gesteldheid hunner woonplaats, in zulk een uitzonderingstoestand verkeeren, behoeft men niet te duchten dat hunne verplaatsing op rijkskosten naar elders een antecedent zal worden, waarop men zich ten behoeve der bevolking van andere verarmde plaatsen in later tijd zou kunnen beroepen.

Op geen ander onzer eilanden is eene betrekkelijk talrijke bevolking zoo zeer aan regelmatig terugkeerende tijdperken van gebrek blootgesteld als op Schokland, Het geheel of gedeeltelijk wegspoelen van den grond eener gemeente, zóó dat daardoor aan de massa der ingezetenen alle bestaansmiddelen ontvallen, behoort gelukkig tot de zeldzaamheden. In zulk een geval zou naar de omstandigheden moeten worden beslist. Zoo men op onze heiden hier en daar nederzettingen van zeer arme lieden vindt, mag niet vergeten worden, dat ook de ondankbaarste grond altijd voor de hand van den nijveren arbeider eenige hulpmiddelen aanbiedt; dat dan ook in zulke nederzettingen van vroegeren tijd de oorsprong van thans bloeijende dorpen en gehuchten te zoeken is, en dat het kwaad voor Schokland vooral daarin gelegen is, dat de grond van het eiland zoo goed als opgehouden heeft te bestaan; terwijl in het algemeen de toestand van een eiland uit het thans behandeld oogpunt niet te vergelijken is met eene plaats op het vasteland.

Ook de vrees, dat de Schokkers, na de te ontvangen schadeloosstelling hebben verteerd,weder,door gebrek gedrongen, naar hun eiland zouden terugkeren, werd door de meerderheid als overdreven beschouwd. De gemeente Kampen, tot welker rondgebied Schokland voortaan behooren zou, heeft er groot belang bij om zulk een terugkeer tegen te gaan. Hij mag bijna als onmogelijk worden beschouwd, indien de maatregel der ontruiming van ’s Rijkswege behoorlijk en overeenkomstig de gemaakte schikking ten uitvoer gelegd wordt. Volgens die schikking toch zullen de woningen afgebroken worden en de Schokkers het regt bezitten om de afbraak te hunnen eigen behoeve weg te voeren. Zijn eenmaal op het eiland geene andere woningen meer aanwezig dan die voor de daar met een bepaald doel blijvende personen bestemd, dan zal niet ligt eenig ander zich daarop kunnen vestigen. Eene hut op de heide is gemakkelijk op te slaan : slechts eenige planken,boomtakken of plaggen zijn daarvoor noodig. Maar zelfs de schamelste woning laat zich op Schokland niet bouwen, zonder dat daarvoor materialen te scheep aangevoerd en kosten besteed worden die het vermogen van een verarmd huisgezin ver te boven gaan. Intusschen meende de meerderheid dan toch, met het oog op niet zeer waarschijnlijk, maar mogelijk misbruik, er bij de Regering op te moeten aandringen, dat zij, na het tot stand komen van den maatregel, de hand houde aan haar in de Memorie van Toelichting uitgedrukt voornemen, om zoodra eenmaal de Staat het bezit der onteigende gronden zal hebben gesteld, elke nieuwe vestiging op Schokland te beletten. Welligt is daarvoor om aangeduide reden, niets anders noodig dan dat al onteigende woningen, voor zoover dit niet door de Schokkers geschiedt, van staatswege worden afgebroken en de afbraak op staatskosten weggevoerd. Ook dan nog echter zou de maatregel in het oog der meerderheid eene bedenkelijke zijde hebben, tenzij slechts zeer weinig personen op het eiland bleven. Liefst zag men daarop in ‘t vervolg niet meer dan éėn enkel huisgezin wonen , en men vraagt dus of het de bedoeling is, de toekomstige bewoners daartoe te beperken.

§2 Hoewel, zoo als uit het voorafgaande blijkt, de meerderheid het denkbeeld der Regering om Schokland door zijne ïngezetenen te doen ontruimen toejuicht, kan het geldelijk offer, 't welk, volgens het ontworpen plan, voor het ten uitvoer leggen van dien maatregel van staatswege moet worden gebragt, ook naar het oordeel dier meerderheid, niet anders dan aanzienlijk genoemd worden. Eene som van niet minder dan f 140,000 zal als schadeloosstelling aan de Schokkers moeten worden uitbetaald. Nu leest men wel in de Memorie van Toelichting, dat door de ontruiming de uitgaven, die thans jaarlijks ten behoeve der ingezetenen van het eiland uit 's Rijks kas verstrekt worden, ten gezamenlijken bedrage van f. 8820, zullen wegvallen, en dat die besparing veel meer beloopt dan de renten der op eens uit te geven som; maar zonder nadere toelichting liet zich die berekening niet goed begrijpen. Aan jaarwedden voor ambtenaren, zegt de Regering, wordt thans door het Rijk f 4860, voor onderhoud van gebouwen f 1210 's jaars verstrekt. Beide sommen schijnen zeer hoog, vooral wanneer men in aanmerking neemt, dat het hier eene gemeente van nog geen 600 zielen geldt. Misschien echter heeft de Regering onder de gemeente –ambtenaren, vrij oneigenlijk, niet slechts de leden van het gemeentebestuur, de onderwijzers en den geneesheer, maar ook de Hervormde en Roomsch-katholijke geestelijken, die zich op het eiland bevinden, begrepen.

Men wenschte daarom te weten, welke bijzondere posten het gezamenlijk bedrag van f 4860 voor bezoldiging der door haar bedoelde ambtenaren helpen vormen, en welke de gebouwen zijn waarvan het jaarlijksch onderhoud f 1210 kost. Evenzoo verdient het nader opheldering, wat er zij van de som van f 2750, die volgens de Memorie van Toelichting, voor onderscheidene werken ten gerieve der inwoners door het Kijk wordt uitbetaald. Voor zoover het daarbij werken geldt, die tot instandhouding van het eiland strekken ,zouden deze, als enkele personen daarop blijven wonen, wel niet geheel kunnen vervallen. Sommige leden gingen verder. Zij meenden, dat al nam men aan, dat de genoemde som van f 8820 bij de ontruiming van het eiland jaarlijks voor het Rijk geheel zou worden bespaard, dan nog de gemaakte berekening ten eenen male faalde, daar, volgens art. 3 van het wetsontwerp, de Schokkers voortaan bij het Rijk armlastig zouden worden, en dus de schatkist ligt voor onderstand van armen met eene nagenoeg gelijke uitgave van f 8 à 9000 's jaars zou worden bezwaard. Rekende men toch dat de 600 ingezetenen van het eiland zich in 120 huisgezinnen verdelen en dat aan elk dier huisgezinnen de matige som van f 1.50 per week voor onderstand wierd uitbetaald, dan zou dit over een geheel jaar reeds meer dan de genoemde f 8820 bedragen. Daartegen deed men opmerken, dat de maatregel zeer ongelukkig werken zou, indien al de Schokkers, zonder onderscheid, voortdurend het geheele jaar door onderstand behoefden. Men mogt aannemen, dat een aanmerkelijk deel dezer eilanders, ook met hulp der hun te verleenen ruime schadeloosstelling, voortaan elders hun brood zouden weten te verdienen. In elk geval echter zal, ook met het oog op hun bekend karakter en mindere geschiktheid voor andere bedrijven dan dat van visscher, in 't vervolg ligt een deel hunner onderstand behoeven, en men mogt dus vragen, waarom bij de gemaakte berekening van voor- en nadeelen de mogelijke uitgaven ten gevolge der armlastigheid bij het Rijk zoo geheel uit het oog zijn verloren.

Bij de behandeling der vraag over het geldelijk offer, 't welk de Staat te dezer zake zou moeten brengen, gaven eenige leden in bedenking, of, als Schokland door de bevolking verlaten was, er wel genoegzame reden bestond om voor de instandhouding van de strook gronds, waaruit het bestaat, jaarlijks eene vrij aanmerkelijke som te besteden. Men kon de paalwerken, welke tot die instandhouding dienen , laten vervallen , en misschien alleen voor den uithoek blijven zorgen, waarop do vuurtoren staat. De overgroote meerderheid verwierp echter dit denkbeeld. Het langzamerhand te niet gaan van Schokland zou zeker niet in 't belang zijn der scheepvaart op de Zuiderzee, en welligt ook tot nadeel strekken der kusten van Overijssel, die altijd eenigermate door het eiland beschut worden. Intusschen bleef bij enkele leden twijfel heerschen, of wel genoegzame reden bestaat om de haven van Schokland voortdurend te onderhouden. Men meende dat van die haven weinig gebruik gemaakt werd, ook omdat de schepen genoegzaam beveiligd waren , als zij in de luwte van het eiland gingen liggen. Gaarne zag men dien twijfel opgelost. Tevens wenschte men te weten, hoeveel thans voor de instandhouding van het eiland en van den vuurtoren van 's Rijks wege wordt uitgegeven , en op welk bedrag het geheel der uitgaven ten behoeve van Schokland voor het vervolg wordt geschat.
Nog werd gevraagd, of de geldmiddelen der provincie Overijssel niet in meerdere of mindere mate door de ontruiming van Schokland zouden worden gebaat; zoo ja, of het dan niet in aanmerking kwam, die provincie in zekere evenredigheid te doen bijdragen tot de schadeloosstelling, die aan de eilanders moet worden verstrekt.

§ 3. Met leedwezen heeft men in de Memorie van Toelichting niets gevonden, geschikt om de vraag te beantwoorden, of er reden bestaat om zich te vleijen, dat de verhuizing der Schokkers naar elders op hunnen maatschappelijken en zedelijken toestand eenen gunstigen invloed zal uitoefenen. Vele leden waren op dit punt niet zonder bezorgdheid. Inzonderheid scheen voor die bezorgdheid reden te bestaan, als zij in massa naar eene andere gemeente overgebragt wierden en zich bij elkander bleven vestigen. Dan was het maar al te zeer te vreezen, dat zij hunne kwade hebbelijkheden en ondeugden in hunne nieuwe woonplaats zouden blijven behouden en aan de overige bewoners tot last zouden worden. Onvermijdelijk zou dan een bijzonder politietoezigt over hen moeten worden ingesteld. Te gelijk zou dan het gevaar, waarvan hiervoor sprake is geweest, dat het meerendeel hunner bij het Rijk armlastig wierd, maar al te zeer te duchten zijn. In zoodanig geval toch zouden de Schokkers, wier huisvesting in ééne enkele gemeente reeds groote moeijelijkheden ontmoeten zou, ligt eene soort van armenkolonie vormen, waarvan de leden zich als gepensioneerden door den Staat zouden beschouwen. Verspreiding der uit te wijken huisgezinnen over een zoo groot mogelijk aantal gemeenten beveelt zich daarom zeer aan. Alleen bij zoodanige verspreiding laat zich verwachten, dat zoo al niet voor de ouderen in jaren, dan toch voor het aankomende geslacht, met hulp van een goed maatschappelijk en godsdienstig onderwijs en van het voorbeeld der omringende ingezetenen, de verhuizing heilrijk werken zal. In dat geval zouden deze eilanders, die sedert eeuwen onder elkander huwen, zich ligt met anderen verbinden en dus hunne ondeugden en gebreken ophouden erfelijk van geslachte tot geslachte over te gaan.
In een en ander vond men aanleiding tot de vraag, welke denkbeelden de Regering omtrent de toekomstige woonplaatsen der Schokkers heeft, en of zij daaromtrent reeds eenige voorloopige maatregelen genomen of afspraken gemaakt heeft. Zoo te dezer zake nog niets was bepaald, scheen het in aanmerking te komen, om met de besturen der gemeenten, waar de Schokkers zich zouden willen nederzetten of waarheen men hen het liefst zou zien vertrekken, deswege in overleg te treden. Uit den aard der zaak schenen daarvoor langs de Zuiderzee gelegen plaatsen het meest in aanmerking te komen, ook omdat degenen, die zich aan de vischvangst wilden blijven wijden, daarheen hunne vischschuiten zouden kunnen medevoeren. In elk geval scheen het wenschelijk, de uitbetaling der schadeloosstelling, die volgens de Memorie van Toelichting in termijnen zal plaats hebben en in verband zal staan met de keuze van een bestaanmiddel, zoodanig te regelen, dat de Regering daardoor eenigermate tot de vestiging op eene bepaalde plaats dwingen kon.

De tekst van het wetsontwerp heeft nog tot de volgende bedenkingen aanleiding gegeven.

Art.1. Op dit artikel, waarin het hoofddenkbeeld van geheel den maatregel wordt uitgedrukt, zijn de voorafgaande beschouwingen toepasselijk. Ook afgescheiden daarvan acht men het niet imperatief genoeg gesteld. Er is daarbij bloot sprake van een aanbod van overneming van onroerende goederen; maar een aanbod kan geweigerd worden, en dit is - ook blijkens de Memorie van Toelichting, waarin uitdrukkelijk wordt gezegd, dat de Schokkers zich allen, onder de gestelde voorwaarden, tot het verlaten van het eiland schriftelijk bereid hebben verklaard - de bedoeling niet. Ook het “ in de gelegenheid stellen om zich elders te vestigen” is geene goed gekozen uitdrukking; veeleer zou van noodzakelijkheid gesproken moeten worden. Men zou dus in het artikel liever lezen, dat aan de bewoners van Schokland eene tegemoetkoming en schadeloosstelling wordt toegekend, onder voorwaarde, dat zij zich, overeenkomstig de aangegane verbindtenissen, elders vestigen. Welligt ware er bij te voegen, dat de plaats dier vestiging ten genoegen der Regering zijn moet.
Daar het Rijk kooper der te onteigenen perceelen is, onderstelt men dat de acten van afstand of overgang vrij zullen zijn van zegel en gratis worden geregistreerd. Ware dit niet het geval, aan zou men zulk eene vrijstelling in de wet geschreven willen zien.

Art. 2. Volgens dit artikel bepaalt de Koning den dag, waarop het eiland verlaten zal moeten zijn en het grondgebied daarvan bij Kampen wordt ingelijfd. Die dag zal, naar aanleiding der met de Schokkers aangegane overeenkomst, uiterlijk vier maanden na de bekrachtiging van den maatregel invallen. Maar zoo doende zouden de eilanders in het ongunstig jaargetijde hunne woningen moeten ontruimen en tevens het gevaar te duchten zijn, dat zij nog weder eenen winter aan gebrek ten prooi worden. Men vraagt daarom, hoe de Regering dit punt zal regelen, en tevens of de verhuizing op eens dan wel trapsgewijze zal plaats hebben. Vermoedelijk heeft de Regering zich bij het aangaan der overeenkomst niet voorgesteld, dat het zoo laat in het jaar zou worden eer zij gelegenheid had de wet in te dienen.

Overigens waren er leden die de bezwaren door de gemeente Kampen tegen de toevoeging van Schokland ingebragt nog wel eene nadere overweging waardig achtten. De meesten stelden zich echter met de oplossing door de Regering gegeven tevreden, althans voor zoover het aanleggen van een geregeld beurtveer met het eiland en het oprigten van eene openbare school aldaar betreft. Het geldt hier een geheel exceptioneel geval, en men kan ook daarom niet inzien, dat de gemeente Kampen verpligt zou zijn tot het oprigten eener school voor één of voor zeer enkele huisgezinnen, die, na de ontruiming, op Schokland zouden blijven. Eene zoodanige uitlegging der wet op het lager onderwijs zou tot ongerijmdheid leiden.

Art. 3. De gemeente Kampen zou, naar men meent, te regt in de inlijving van Schokland groot bezwaar zien, indien al de te verhuizen eilanders daarheen trokken. Dan zouden, wel niet het thans levend geslacht der Schokkers, maar de later uit hen geboren wordende kinderen allen te Kampen armlastig worden, en dus aan die gemeente onverdiend een zware last worden opgelegd. Men meent toch het tegenwoordig art. 3 zoodanig te moeten uitleggen, dat de armlastigheid bij het Rijk alleen de bij de ontruiming reeds geboren eilanders betreft. Ware dit niet de bedoeling, dan zou men het artikel in dien geest gesteld willen zien. De daarin voorkomende woorden: “ of, indien die gemeente ware blijven bestaan, zouden gehad hebben, “ laten meer dan ééne uitlegging toe. Zij zouden, indien zij op de afstammelingen der Schokkers, in lateren tijd geboren, toepasselijk konden worden gemaakt, tot allerlei verwikkeling aanleiding kunnen geven. Men geeft daarom in bedenking, die woorden weg te laten.
In elk geval ligt in het bezwaar omtrent de toekomstige armlastigheid van de afstammelingen der Schokkers bij de gemeente Kampen eene drangreden te meer om de te verplaatsen huisgezinnen zooveel mogelijk in langs de Zuiderzee gelegen gemeenten te verspreiden.

Ofschoon het niet twijfelachtig is, welke wet op het armbestuur hier wordt bedoeld, zou daaromtrent, zoo die wet eens eene herziening onderging, twijfel kunnen rijzen. Men wenscht daarom de dagteekening en het nummer der wet van 4 Julij 1854 (Staatsblad no.100) te hebben aangehaald.

Art. 4. Men heeft gevraagd, op welke bezittingen en lasten, dien ten voor- en nadeele van de gemeente Kampen zouden komen, hier wordt gedoeld. Het bezit van den grond van het eiland schijnt na de onteigening geheel en al op het Rijk te zullen overgaan. Of zou Kampen bijv. in het bezit komen van den grond, waarop af te breken gemeentegebouwen staan ?
Aldus vastgesteld den 4den October 1858.

Storm van 's Gravesande.
Gevers Deynoot.
Blaupot ten Cate.
Sloet tot Oldhuis
Sander.

www.schoklanddoordeeeuwenheen.nl