In de koude winter van 1839 roept de commissie voor noodlijdenden in de Kamper Courant per advertentie weer op tot menslievendheid.
Edele mensenvrienden!
De toestand van Schoklands ‘opgezetenen’ is wederom allertreurigst. Geen
visserman heeft wegens de karige zomervisserij enige wintervoorraad kunnen
aanleggen, en allen zijn weer van het hoogstnodige verstoken. Een matige
haringvangst, waarop alle hoop gevestigd was, zou die toestand verbeterd kunnen
hebben; maar deze visserij is ook weer geheel mislukt. De nood van de bewoners
van dit eiland is derhalve niet minder dan in het vorige jaar, en de
ondergetekenden zien zich in de treurige noodzakelijkheid gebracht, uw
menslievendheid weer te moeten inroepen om deze ongelukkigen die op uw
menslievendheid, naast God, al hun hoop gevestigd hebben, en geloof, dat uw
milde giften aan het arme Schokland, waarlijk noodzakelijk zijn!
Schokland, 22 november 1839
De commissie voor de noodlijdenden op Schokland:
G. J. Gillot, G. G. de la Couture, J. Bosch, C.L. Meijer, J. W. Wichers, A.
Legebeke
Waarschijnlijk wordt men op het vasteland een beetje moe van die bedelende Schokkers, want er komt niet al te veel binnen. De commissie plaatst dan ook een dringender oproep in de Kamper Courant.
Schokland, 10 december 1839
Aan de heren redacteuren van de Kamper Courant
Weledele Heren!
Allerdroevigst worden wij in onze hoop teleurgesteld! Op onze dringende
advertenties is voor de noodlijdenden tot heden slechts zo weinig binnengekomen,
dat de toestand van de ‘opgezetenen’ daardoor niet te verbeteren is. Ieder zit
in de grootste verlegenheid, zowel de weinige gegoeden als de armen, daar het
onmogelijk is de uitgehongerden langer te verzadigen, en tot overmaat klimt de
nood met elke dag hoger en hoger! Verbeeld u zich, zo het mogelijk is, een
honderdtal haarden zonder brandstof, en - wat nog meer zegt - een vijfhonderdtal
monden zonder één bete broods!! Het is onmogelijk een tafereel naar waarheid te
schetsen. Elke schildering, de sterkste zelfs, is te zwak om een juist denkbeeld
van de allerellendigste toestand van de bewoners te geven. Men groet elkaar 's
morgens met de vraag:.'zouden er ook doden wezen?' En het is inderdaad een
wonder, dat de honger nog geen offers heeft geveld!
Wij smeken U dringend om deze regels in Uw blad te plaatsen, om, ware het
mogelijk, harten te bewegen tot liefdadigheid! Mensenvrienden! Snelt te hulp!
Nederlanders! Nooit is uw bijstand tevergeefs ingeroepen waar ellende en kommer
heerste! Ook thans verlaten wij ons op uw menslievendheid! God geve dat onze
hoop niet beschaamd worde!!
In het vertrouwen dat U aan ons verzoek zult voldoen, zijn wij met de meeste
achting,
Weledele Heer!
Uw edele dienstwillige dienaren,
namens de commissie voor de Noodlijdenden op Schokland,
G. J. Gillot, burgemeester
NB De redactie belast zich voortdurend met het overmaken van giften naar Schokland.
Onderzoeksjournalistiek in een hongerjaar (1839)
De liberale Kamper boekdrukker en -verkoper K. van Hulst, tevens de uitgever van de Kamper Courant, besluit om de situatie ter plaatse zelf te gaan onderzoeken. Op 19 december van dat jaar bericht hij in zijn krant over wat hij aantrof.
Met het doel om zich met de ware toedracht van de zaak bekend, en op die
wijze een einde te maken aan de twijfels, die hier en ginds gerezen zijn, of het
op Schokland wel zo erg gesteld is als men zegt, heeft ondergetekende zich
laatstleden dinsdag daarheen begeven. Het volgende is de slotsom van dit bezoek
op Ens en Emmeloord.
Hij heeft zich er met eigen ogen van overtuigd, dat de taferelen van jammer en
ellende, die in onderscheidene dagbladen zijn afgeschilderd, verre van
overdreven te zijn, en de verbeelding te boven gaan. Bij verreweg de meeste
huisgezinnen is niets, volstrekt niets voorhanden, noch eten, noch brandstof,
noch ligging. Hij heeft zowel volwassenen als kinderen, door vroegere ontbering
reeds uitgeput, gezien en gesproken, die in de laatste dagen niets genoten
hadden dan een paar aardappelen; moeders met hun zuigelingen aan de borst, die
zelf schier uitgehongerd waren. 's Avonds ziet men nergens, behalve bij een
enkeling - meestal ambtenaren - licht. Maar men vindt het hele gezin rondom een
paar smeulende turven troosteloos uitgestrekt, indien de haard niet geheel
gedoofd is. Het weinige meubilair en beddengoed was kort ervoor bij 't stijgen
van de nood verkocht en de huizen waren er geheel van ontdaan en leeg.
Maar waarom nog meer bijzonderheden? Intussen was de bevolking gelaten en stil
in haar treurig lot, geduldig het openen van milde handen tegemoet ziende. De
ondergetekende, voorzien van een deel van de milde giften, die bij het
Handelsblad waren binnengekomen, besteedde hieraan de eerste levensbehoeften;
hij werd zoals een ieder makkelijk zal beseffen, als een bode van de
vertroosting ontvangen. Hij zal steeds onder de aangename herinneringen rekenen,
zoveel hopeloze natuurgenoten te hebben verblijd. Na zich expliciet geïnformeerd
te hebben of de Schokkers zich in deze ongekend nijpende omstandigheden soms ook
aan ongeregeldheden schuldig maakten, of zich langs ongeoorloofde wegen
probeerden te redden, werd hem overal allernadrukkelijkst verzekerd, dat van die
kant niet de minste reden tot klagen gegeven was. Hij zou dit niet openlijk
hebben vermeld, als hij niet gisteren de 19de, daags na zijn terugkomst, in de
Nijmeegsche Courant met de uiterste verwondering had gelezen, 'dat op Emmeloord
reeds tweemaal gestolen was, en dat men op Ens hetzelfde verwachtte’.
Na alles wat hij ter plaatse zelf vernomen heeft, meent de ondergetekende de
inzender van dit leugenachtige bericht onder de lasteraars te mogen tellen,
tenzij hij feiten aantoont.
Niet zelden ook hoort men de Schoklanders ten onrechte nageven, dat zij,
misbruik makend van de nood van schippers die hun hulp behoeven, voor hun
redding vooraf een prijs rekenen. Jaarlijks wordt dit sprookje herhaald, zelfs
al heeft er ook geen enkel vaartuig enig gevaar gelopen, en dit benadeelt de
ongelukkigen soms maar al te zeer. Gelukkig is er thans door het Gouvernement
een ijsboot op Schokland geplaatst, en is er slechts een sein nodig om ieder
vaartuig dat in nood verkeert, gratis alle bijstand te verlenen, ongeacht of de
schipper voor deze redding iets voor de armen zou willen afzonderen. Moge deze
weinige waarheids-lievende regels vele harten opwekken tot weldadigheid jegens
de diep ongelukkige bewoners van Schokland.
Kampen, 19 december 1839. K. van Hulst.
Een Amsterdamse arts reist via Schokland naar Urk(winter 1844-1845)
Op Urk heerste in de winter van 1844-1845 een pokkenepidemie. Velen waren daar op principiële gronden tegen inenting. De chirurgijn op het eiland was ziek. Het lukte enkele leden van de Urker gemeenteraad in Amsterdam de 22 jaar jonge dr. Cornelis Everhardus Heynsius, zojuist tot medisch doctor gepromoveerd, over te halen om op 28 december naar Urk af te reizen. De tocht via Schokland, zo schreef hij zijn moeder op 18 januari, werd een ijzig avontuur.
Lieve Moe!
Ik zal u nu maar eens kortelings verhalen, hoe ik hier gekomen ben en wat ik
tegenwoordig zoal doe. Van alles zou ik wel een roman kunnen schrijven!
Zaterdagavond elf uur was ik te Kampen, ik heb die dag met de Urker
gemeenteraadsleden, mijn reisgezellen, op Urkse wijze geleefd, brood gegeten met
kaas en een stukje worst, over godsdienst gesproken, want alle mensen behoren
hier nagenoeg tot de Afgescheidenen. Ik heb toen in Kampen met hen gelogeerd en
ben zondagmorgen om half tien mee naar Schokland gegaan, in een slee met één man
erachter en Urkers vooruit. Na anderhalf uur rijden waren wij op Schokland,
terwijl het aanhoudend stofregende. Ik heb toen een visite gemaakt bij de
Schokker geneesheer Meijer. Na lange deliberatiën, of het raadzaam zou zijn om
de reis naar Urk te ondernemen, daar het erg mistte, zodat wij slechts enkele
voetstappen vooruit konden zien, besloten we het eindelijk te wagen, en dan
telkens een strootje neer te leggen, om, wanneer wij het eiland niet op het
kompas konden vinden, als Klein Duimpje de weg langs de strootjes terug te
kunnen vinden. Zo hebben wij anderhalf à twee uur over ijsbergen en hobbelig ijs
afgelegd, maar wij konden Urk niet vinden, daar het kompas op de slede steeds in
de rondte draaide en in het geheel niet stil wilde staan. Ons stro was toen op
en wij zouden nog tabak gestrooid hebben, maar na rijp beraad kwam het ons toen
verstandiger voor, om maar langs de strootjes terug te keren.
Ik werd in die slee ook bijzonder koud. Ongelukkigerwijs waren onze voorrijders
wat zuinig geweest met het leggen van strootjes, en de wind en het op het ijs
staande water hadden er verscheidene geroofd, zodat wij dikwijls een halfuur
moesten zoeken, eer wij weer het strootje vonden, daar de mist zeer toenam en
wij niet van het ene tot het andere
strootje konden zien. Eindelijk kwamen wij toch behouden op Schokland terug,
nadat wij dikwijls in verlegenheid hadden gezeten, hoe wij aan de kost zouden
komen, als wij op zee hadden moeten overnachten,want onze voorraad was toen op.
Toen wij in de herberg zaten, kwam de geneesheer van Schokland mij inviteren, om
bij hem te logeren. Ik had niet gedacht nog zulke mensen als deze en zijn vrouw
op zo een armoedig eiland te zullen vinden. Ik heb mij daar zeer goed geamuseerd
en reeds enige inlichtingen over Urk ingewonnen. ‘s Maandags mistte het weer en
mijn reisgezellen durfden geen nieuwe onderneming te doen en eerst op
dinsdagmorgen konden wij Urk zien liggen, de lucht was toen helder en wij
vertrokken s morgens vroeg, zodat ik om elf uur op Urk arriveerde. Ik zat weer
in een slee en wij hadden fourage medegenomen en een toethoorn, om, wanneer de
mist terugkwam en wij Urk niet meer konden zien liggen, te blazen, opdat de
Urkers, dit geluid vernemende, de mistklok zouden kunnen luiden en wij op dit
geluid zouden kunnen afgaan. Kort voordat wij op Urk kwamen (wij hadden twee
Schokkers mede genomen, die mij in de slede reden) stak een mijner Urker
reisgezellen zijn zakdoek op een stok, als bewijs, dat de heren van de commissie
uit de gemeenteraad, die om een doctor uitgegaan waren, arriveerde.
Een menigte Urker boeren kwam ons toen op schaatsen tegemoet en met de vleugelen
van de wind reden wij naar Urk, waar de halve bevolking met open mond in hun
eigenaardig kostuum ons opwachtte. Onder geleide van deze menigte en een menigte
vragen, waar die doctor vandaan kwam enz., kwamen wij bij de burgemeester van
Urk. De ziekte was enigszins aan het afnemen, daar nagenoeg alle mensen pokken
gehad hadden, hoewel er nog zes waren overleden, sedert de commissie van Urk
vertrokken was. Na een poosje bij de burgemeester te hebben gezeten en bepaald
was, dat ik maar bij de chirurgijn zou logeren, ging ik met de burgemeester naar
de chirurgijn. Hij liet toen door het dorp omroepen dat er een doctor op Urk
was, dat allen die de geneeskunde nodig hadden zich moesten aanmelden bij
meester Musch, hetgeen mij eigenlijk allergekst in de oren klonk. En na de
chirurgijn onderzocht te hebben, die tussen twee haakjes aan een ongelukkige
ziekte lijdt, hersenverweking in een nogal ernstige graad, ging ik met de
veldwachter, die mij de weg wees, rond. Velen leden er nog aan de ziekte, maar
de meesten meer aan de gevolgen. Nog dagelijks komen er enkele bij. Een
ongehoorde verwaarlozing van de vaccine is de grote oorzaak, waardoor de ziekte
zich zo heeft uitgebreid. Slechts enkele huisgezinnen zijn nog vrij gebleven.
Ik ga trouw met vaccineren en revaccineren voort, hoewel ik zeer veel te kampen
heb met de eenzijdige geloofsbegrippen van de meeste mensen, die de vaccine als
ongeoorloofd beschouwen.
Vanwege de strenge vorst zou Heinsius' verblijf ruim drie maanden duren.
Bronnen: Kamper Courant, en bewaarde brieven van Heynsius in bezit van kleinzoon C. E Heynsius van de Berg. Kopie aanwezig in Het Oude Raadhuis op Urk.