Riet, zegge en klei

De waterstanden en de bodem van Schokland en omgeving (1415 BC – 2016 AD)

Het waterniveau in het meer en de lagune rond Schokland en omgeving is een belangrijke factor geweest zowel bij de vorming als de afbraak van het landschap. Gepoogd is om een globaal beeld te schetsen van het verloop van het gemiddeld waterpeil, de bodemvorming en de inklinking van de bodem in de periode 1415 BC – 2016 AD.

Het begin van een kleidek

Het zal omstreeks 875 jaar na Christus zijn geweest.<1> Het stormt en rond Urk en Schokland doen riet en zegge moeite om overeind te blijven. Het maaiveld van dit landschap ligt dertig centimeter boven het gemiddelde waterniveau (GZN).<2> Maar nu heeft de storm de dagelijkse vloed hoger opgestuwd.
De laag laagveen van riet en zegge die zich inmiddels heeft opgebouwd rust op een oudere laagje voedselarm hoogveen (water arm aan minerale voedingsstoffen: oligotroof) met daartussen door laagjes gevormd in water met meer mineralen (rijk aan minerale voedingsstoffen: eutroof). Helemaal onderop, bovenop het pleistocene dekzand ligt broekveen. Het totale veenpakket is gemiddeld zes meter dik.

Na ca. 1750 voor Chr. wordt korte tijd licht kleihoudend (matig voedselrijk) zeewater wordt aangevoerd <3> tot de Noord-Hollandse kust zich omstreeks 1500 v. Chr. sluit. De naar inschatting ongeveer een halve meter dikke rietzegge-veenlaag kan zijn ontstaan te danken hebben aan een verbeterde verbinding met de Waddenzee die mogelijk al vóór de Romeinse tijd is ontstaan, waardoor bij vloeden kleiachtige sediment binnen komt en op de bodem van het Almere wordt afgezet (Almereafzettingen, vroeger ook wel sloef genoemd: klei met een fijnkorrelige zandfractie).<4>

In de periode 0 – 875 AD steeg de waterstand zo’n 40 cm. In 1954 was het riet-zeggeveen nog maar 0,243 m dik (mediaan). De dikte van totale veenpakket was sedert 875 AD afgenomen van 6,00 meter naar 3,10 m. Naar evenredigheid zou de laag riet-zeggeveen oorspronkelijk > 0,47 m dik geweest kunnen zijn. Het begin kan dan al vóór het jaar 0 liggen.

De romein Plinius de Oudere, die tijdens een militaire actie in 47 n. Chr een waddengebied had bezocht gaf ook een levendige beschrijving van het Flevomeer; daar moet worden opgepast voor drijvende eilanden:
De kusten [rond de twee meren Flevium en Helinium] zijn begroeid met eiken, die er goed gedijen. Wanneer ze worden ondergraven door de golven of weggedreven door stormvlagen, meegevoerd als eilanden van takken, die op het water drijven en met hun takken vaak schrik aanjagen, als zij ’s nachts – welhaast doelgericht – door de stroming naar de aangemeerde oorlogsbodems werden gedreven. Dan leek het alsof deze een vergeefs zeegevecht tegen de bomen geleverd hadden!

Hier is wellicht de afbraak en inundatie van het hoogveenlandschap al in gang gezet en neemt het riet-zeggeveen, een laagveenvormer, het over.

De waterstandscurve

De curve van het gemiddeld (zee-)niveau (GZN) van Schokland is voor de periode 1415 AD tot 1700 AD gebaseerd op de in de tabel vermelde waterstanden. Zie voor de onderbouwing noot <4>

 

 

Gemiddeld waterpeil Schokland en omgeving

Tijd

t.o.v. NAP (m)

1450 BC

-1,81

  150  BC

-0,94

   772 AD

-0,54

1200 AD

0,18

1300 AD

0,18

1683 AD

-0,10

1700 AD

-0,09

Natuurlijk kan de geconstrueerde curve gezien het aantal gegevens voor de periode 1450 BC – 1683 AD slechts globaal zijn. Zo lijkt er ook een piek te zijn geweest in de 4e eeuw na Chr. <4a>.
Als uit latere onderzoeken meer tussenpunten te halen zijn, dan kan de curve verbeterd worden.
De waterstanden na die tijd zijn gebaseerd de bekende Amsterdamse waarnemingen, verhoogd met 7 cm.

Rond 1700 kwam het Amsterdams Peil globaal overeen met het in die tijd in het noorden des lands gebruikelijke begrip 'volzee'. Het stadswaterkantoor is het kleine gebouwtje achter het turfschip aan de Gelderse kade te Amsterdam. Pentekening uit 1743 is (waarschijnlijk) van Ten Compte. In Amsterdam is de middenstand van de Zuiderzee (de stand halverwege vloed en eb) in de periode 1682 – 1930 bijgehouden, aanvankelijk bij het stadswaterkantoor. Dr. Ingenieur Johan van Veen (1893 –1959) ‘de vader van het Deltaplan' heeft deze reeks gecorrigeerd voor hoogteveranderingen van gebruikte peilschalen.

 

 

 

 

 

 

 

Kolonisatie van het klei- op veengebied

Volgens de waterstandscurve is in 875 AD de waterstand met zo’n halve meter gestegen. De de invloed van de Noord- en Waddenzee is zo toegenomen dat er bij een hogere vloed op het riet- zeggeveen, een nog niet-zout milieu “Almere-sediment” wordt afzet. Op lager gelegen venen zal dat al eerder zijn gebeurd, en op de bodem van het Almere al vanaf het begin van de jaartelling.
Het kleidek op de Schokker kwelder wordt steeds dikker, aanvankelijk begunstigd door een tot 1200/1300 AD voortgaande stijging van de waterspiegel.<5> Ook daarna, tot de afsluiting van de Zuiderzee, blijft er klei afgezet worden.

Rond het jaar 1200 AD is het kleidek al aangegroeid tot en dikte van zo’n halve meter.<6> Uit deze tijd dateren archeologen de bij het huidige Schokland aangetroffen dijkjes. Achter die kaden hebben boeren hun veeteelt bedrijf. Individuele huisterpen onderen hun boerderijen moeten bescherming bieden tegen extreme vloeden. Op het fragment van de afgebeelde kaart van Urk 1668 herinnert de lintbebouwing nog aan het ontginningspatroon van opstrekkende kavels.

Zeeklei op de kwelder (1575-1932)

In 1575 is de Almereafzetting zo’n 1,70 meter dik.<7> Dan is het zoutgehalte bij Schokland zo hoog geworden dat gesproken kan worden van zeewater en de afgezette klei op de kwelder Schokland is dan ook echte zeeklei. <8>
Als Lucas Seidel, opzichter van ‘s Rijks Waterstaat, in 1804 op Schokland een bodemprofiel van zuid naar noord bepaalt op basis van boringen is het totale kleipakket zo’n 2,50 meter dik. Tot aan de afsluiting van de Zuiderzee in 1932 is het nog aangegroeid tot vermoedelijk 2,95 meter.<9>

De hoogteligging van de klei- en veenlaag

Bodemdaling kan en combinatie zijn van inklinking (compactie), krimp (van de bovengrond door vochtonttrekking), oxidatie (zie noot) en zetting (druk van buitenaf: landbouwmachines, wegen, gebouwen).
Met name de combinatie van de druk van de kleilaag en de opwaartse druk van het water hebben er voor gezorgd dat vanaf 875 AD zowel de kleilaag als de veenlaag zijn ingeklonken.
De bijna 6 meter dikke veenlaag is in 1941 nog maar zo’n 3.70 m dik.
De grootste bodemdaling begint wanneer de ingedijkte Noordoostpolder tussen begin 1941 en september 1942 wordt drooggemalen.<10> In 2011 ligt het waterpeil bijna 4,50 meter lager dan voor de inpoldering.
Na 1948 is door de verlaging van het waterpeil ook een deel van het veenpakket boven de waterlijn komen te liggen, waardoor oxidatie optreedt en in 1954 treft Wiggers bij boringen een gemiddelde veendikte van zo’n 3,10 meter aan.
De veenlaag wordt daarna verder samengedrukt (compactie) en oxideert.<11> Zo resteert in 2016 van nog maar 2,70 meter veen.

Ondanks de vernattingsmaatregelen door een geringe verhoging van het waterpeil in 2011 gaat de daling van Schokland - afhankelijk van de dikte van de veenlaag – door. Tussen 1954 en 2009 is het maaiveld met een snelheid van rond de 1,20 centimeter per jaar gedaald.<12>
Onder de gebiedjes waar het maaiveld nauwelijks daalt ligt een rivierduinen (bij de Zuidpunt) en de keileemhoogte (bij het Schokkerbos); het kleidek lijkt als een afgezakte jas aan deze hoge schouders te hangen.

De mate van compactie van een veenlaag hangt volgens Stouthamer af van:
o Belasting (door bovenliggend gewicht – waterdruk)
o Tijd sinds afzetting
o Organisch stofgehalte van het veen

Onderstaande grafiek geeft de cumulatieve periodedruk weer op het veen van Schokland in een periode van vele eeuwen.

Een en ander betekent overigens niet dat Schokland als ‘eiland op het droge’ met een gemiddelde snelheid 1,2 centimeter per jaar in de polderbodem verzinkt, want ook de omgeving daalt: in het zuiden bijvoorbeeld 1,7 cm en in het noorden 2,9 cm per jaar (zie afbeelding bodemprofiel 1954-2009). De huidige daling valt overigens mee in vergelijking met die van de veengebieden in het westen van Friesland. (zie de tabel bij noot <14> )

Gerrit van Hezel, Zwolle - 11-07-2016

Noten

<1> Gebaseerd op de ouderdom van de toplaag van veen op enkele locaties (Biggelaar e.a., 2014): boring nr. 37, monsters gem. 835 AD en gem. 930 AD; boring nr. 36: 480 AD en 930 AD; boring Ente: monsters 790 AD en 945 AD. Gemiddelde is 875 AD (waarbij 480 AD is genegeerd). Dat wil zeggen dat de omvang van door Van der Heide en Wiggers geschetste oppervlak van Schokland e.o. in 800 AD veel later moet worden gesteld. Waarschijnlijk zelfs later dan 1000 AD (gezien ook de datering van de bewoningssporen).
<2> Boven deze hoogte boven de gemiddelde waterstand wordt volgens Wiggers (1955, p.98) sloef/klei afgezet.
<3> Volgens Van de Ven (2003) maakte het gebied van Urk-Schokland deel uit van een hoogveengebied, met op Urk-Schokland lage(re) veenkoepels. Dat geldt echter niet voor de laatste periode van de veenvorming. Riet-zeggeveen is een laagveenvormer. Van Hezel en Pol 2008, p. 39. De dikte van de laag riet-zeggeveen is in 1954 zo’n 0,24 cm en het hele veenpakket 3,10 m. Dat was omstreeks 875 AD 6 meter, wat naar evenredigheid in 875 AD een > 0,47 m dikke riet-zeggeveen-laag zou betekenen, wat weer wijst op een daarmee evenredige stijging van de waterstand.
<4> De waterstandscurve is gebaseerd op de volgende hoogtedateringen.
Het jaar 1415 BC
Wouter Gotjé verzamelde bij kavel P13 op Schokland een veenmonster op een rivierduinhoogte van gemiddeld 2,36 m – NAP.
Bij een pleistocene bodemdaling van 0,161 mm per jaar is dit veen in die tijd gevormd bij absolute gemiddelde waterstand van 1,81 m – NAP. (Gotjé (1992), Plassche e.a. (2005) : 1415 (+ 40) BC, NAP 2,18 ŕ 2,44 – NAP.)
Het jaar 150 BC
Peter Vos berekende een gemiddelde vloedstand (MHW) voor de archeologische site Wijnaldum-Tjitsma (Fr.) van 0,70 m – NAP voor de periode rond 150 BC. Vos (1999) p.49-40.
Verondersteld is dat de bijbehorende MHW stand van Terschelling – evenals in 1920 - 5 cm lager ligt: 0,75 – NAP.
Bij een bodemdaling van 2 mm per jaar bedraagt de absolute MHW-stand 0,32 m – NAP. Voor de snelheid van de gebiedsafhankelijke pleistocene bodemdalingen is uitgegaan van de TNO-kaarten in Muntendam-Bos (2006). Aangenomen is dat het MHW van Terschelling, evenals in 1920, 0,815 m boven het gemiddelde zeeniveau ligt: GZN = 1,14 m – NAP.
Voor het verhang naar Schokland is een verval van 0,20 m aangehouden, een 4 cm hogere weerstand (retentie) dan in 1920 ( kaarten in: Cie Lorentz, 1926); het gemiddeld waterniveau daar bedraagt dan 0,94 m – NAP. Zie voor de situatie in 1920 de
De periode 772 – 1700 AD
De waterstanden van Amsterdam zijn na 1682 te Amsterdam bekend. Die van Schokland liggen er door de windinvloed gemiddeld 7 cm boven.(Cie. Lorentz, 1926)
Voor de periode 1700 – 772 AD is aangenomen dat vorm van de MHW-curve voor de Duitse Noordzee één-op-één te “transporteren” is naar Terschelling en Schokland.
Hofstede (1991) heeft gewerkt met absolute waterstanden en is zich bewust van de bodembeweging. Overigens ligt het door hem beschouwde gebied dicht bij het kantelpunt van bodemdaling naar bodemstijging.
Het hoogste globale zeeniveau van de laatste 110.000 jaren werd waarschijnlijk veroorzaakt door de Middeleeuwse warmteperiode van grofweg 950 AD tot 1250 AD. Toen was de temperatuur even hoog als in 2008. (Grinsted, c.s. 2009).
De MHW-vorm van Hofstede kan aansluiten aan de bekende waterstand van Schokland in 1700.
<4a> Een tijdelijke sterke waterstandverhoging in de 14e eeuw: in de 1e helft van de 4e eeuw volgens de curven van: Stockholm (Mörner 2007), Duitse Noordzee (Behre 2007), wereldzeeën (Grinsted 2009), of in de 2e helft volgens de curve voor de wereldzeeën 370 AD (van Gehrels, Rahmstorf c.s. 2016). Een connectie met de migratie uit Friesland in de periode 300 AD – 425 AD?
<5> Van Hezel 2016. De sterke stijging van de waterstand in deze periode wordt veroorzaakt door het zogenaamde middeleeuwse klimaatoptimum (grofweg 950-1250 AD).
<6> Profiel Van der Heide & Wiggers (1954). Mediane waarde van een traject van 4,314 km (tussen Y-coördinaten 514.905 t/m 519.219).
<7> Profiel Van der Heide & Wiggers (1954).
<8> Van Popta (2003).
<9> Idem. De waterstanden in de polder zijn ontleend aan Huisman en Mauro 2013.
<10> Aanvankelijk alleen met gemaal Buma in Rutten. Dit gemaal bemaalt samen met het gemaal Vissering de lage afdeling van de Noordoostpolder, met een oppervlakte van 39.000 hectare. De rest van de Noordoostpolder, 9.000 hectare, werd door gemaal Smeenge bemalen.
<11> Het kenmerkende verschil tussen minerale bodems en veenbodems is de grote hoeveelheid oude organische stof die in de veenbodems is opgeslagen. Klink doet zich vooral voor in veengrond die voor ongeveer 15 % uit afgestorven plantenmateriaal bestaat en verder grotendeels uit water. Compactie ontstaat niet alleen door belasting van veengrond. Ook bij ontwatering heeft deze grond de neiging om in te klinken. Als veengrond wordt gedraineerd komt er zuurstof in de grond en begint samen met bodembacteriën de vastgelegde organische stof af te breken (oxideren). Klink wordt versterkt doordat het afgestorven plantenmateriaal na ontwatering in aanraking komt met zuurstof uit de lucht, waarna bacteriën dit kunnen oxideren (verbranden; omzetten van gemineraliseerde koolstof in CO2) waarbij het volume verder afneemt.
<12> Mediane waarde van een traject van 4,314 km (tussen Y-coördinaten 514.905 t/m 519.219).
<13> Aangeboden aan Ir. Sikke Smeding die op 1 oktober 1954 met pensioen ging.
<14> Op de veengebieden in het westen van Friesland is onderzocht hoeveel daar de bodem daalt. E.e.a. is weergegeven in onderstaande tabel. (Rienks 2004) De huidige drooglegging van Schokland bedraagt 3,08 m (mediane waarde 2016).

Afbeeldingen

1. Schema G. van Hezel.
2. Plinius de Oudere. Wikipedia.
3. Bodemprofiel Schokland (Van der Heide en Wiggers 1954), ingekleurde uitsnede.
4. Stadswaterkantoor Amsterdam. Wikipedia.
5. Dr. Ingenieur Johan van Veen. Wikipedia.
6. a en b. Wdcurves Schokland e.o. G. van Hezel.
7. Kaart Urk: Beeldbank Amsterdam. Een kaart uit het jaar 1668 van het eiland Urk gemaakt door de 'gezworen' kaartenmaker van het Hof van Holland Cornelis Koel in opdracht van de Stad Amsterdam. Archief van de Thesaurierer Ordinaris, 20e kaart in het kaartboek E (toegangsnummer 50391/532). Archiefvondst van Klaas de Vries te Amsterdam. De hier getoonde kaart is een samenstel van twee details uit betreffende kaart.
8. Grafiek ligging klei- en veenlaag Schokland 877-2016: G. van Hezel.
9. Drooggevallen polder na een regenbui; aan de horizon Schokland en de polderdijk.
http://www.nieuwlanderfgoed.nl/studiecentrum/canon-van-flevoland/het-zuiderzeeproject-in-crisistijd-1929-1940 . De foto is ingekleurd.
10. Grafiek jaartonnen druk op het veen te Schokland.
11. Grafiek bodemprofielen Schokland in 1954 en 2009: G. van Hezel.
12. Profiel met kaart boringen op Schokland. In: Plassche (2005). Met toegevoegde tekst G. van Hezel.

Gebruikte afkortingen van waterstanden

GZN (MSL). Gemiddeld zeeniveau, Midden(zee)stand, gemiddelde zeestand. Het midden tussen de (gemeten) hoog- en laagwaterstand, meestal opgegeven voor een bepaald tijdvak (zoals in het per decade door de Rijkswaterstaat uitgebrachte 10-jarig overzicht van de waterstanden). Algemeen gebruikt om te verwijzen naar zeeniveau (MSL, Mean Sea Level), betekent een gemiddelde niveau van het oppervlak van één of meer van de aardse oceanen waaruit hoogten zoals verhogingen kunnen worden gemeten. Een veel voorkomende en relatief eenvoudig gemiddelde zeeniveau standaard is het midden tussen een gemiddeld laag en de gemiddelde vloed op een bepaalde plaats.
GHW (MHW). Gemiddeld(e) Hoogwater(stand). Gemiddelde van de gedurende een bepaald tijdvak gemeten hoogwaterstanden, dus mét (wind)opzet. Meestal opgegeven per decennium zoals vermeld in het door de Rijkswaterstaat uitgebrachte 'Tienjarig overzicht van waterhoogten, afvoeren en water-temperaturen'. Voorheen onder de koepelbenaming ‘Gemeene Vloedhoogten’ ook wel opgegeven voor een jaargedeelte, bijvoorbeeld de tot Amsterdams Peil gepromoveerde ‘Gemeene Zomervloedstand’ te Amsterdam. MHW: internationaal gebruikte afkorting voor Mean Highwater, het Nederlandse GHW.

Bronnen en literatuur

Actueel Hoogtebestand Nederland, versie AHN-2, voorjaar 2009.
Behre, K.-E., A new Holocene sea-level curve for the southern North Sea. In: Boreas 2007, 36, 82–102.
Gotjé, Wouter, De Holocene laagveenontwikkeling in de randzone van de Nederlandse kustvlakte (Noordoostpolder). PhD Thesis. VU University Amsterdam 1993.
Grinsted, A., J.C. Moore, and S. Jevrejeva, Reconstructing sea level from paleo and projected temperatures 200 to 2100 AD. In: Climate Dynamics, 06 January 2009.
Hofstede, J.L.A., Sea Level Rice in the Inner german Bight Since AD 600 and its implications upon Tidal Flats Geomorphology. In: Brückner and Radtke Ed. Von der Nordsee bis zum Indischen Ozean. Franz Steiner Publ. Stuttgart, 1991.
Biggelaar, Don van den, Historical Landscape reconstruction of Schokland (Noordoostpolder, the Netherlands): a combined archaeological, geological and historical geographical approach. IGBA Rapport 2010-12. VU Amsterdam 2010.
Biggelaar, Don van den en Haarm Pieters, Boringen op Schokland. Van de strijd tegen het water naar de strijd tegen de inklinking? In: Het spoor terug. Cultuurhistorisch Jaarboek voor Flevoland. Lelystad 2012, p.91-101.
Biggelaar D.F.A.M. van den, S.J. Kluiving, R.T van Balen, C. Kasse, S.R. Troelstra and M.A. Prins, Storms in a lagoon: Flooding history during the last 1200 years derived from geological and historical archives of Schokland (Noordoostpolder, the Netherlands). In: Netherlands Journal of Geosciences - Geologie en Mijnbouw / Volume 93 / Issue 04 / December 2014, pp 175 - 196 DOI: 10.1017/njg.2014.14, Published online: 14 July 2014.
Geel, B. van, Hallewas, D.P. and Pals, J.P., 1982/1983. A Late Holocene deposit under the Westfriese Zeedijk near Enkhuizen (Prov. of Noord-Holland, the Netherlands): palaeoecological and archaeological aspects. In: Review of Palaeobotany and Palynology, 38, pp. 269-335.
Gotjé, Wouter, De Holocene laagveenontwikkeling in de randzone van de Nederlandse kustvlakte (Noordoostpolder). PhD Thesis. VU University Amsterdam 1993.
Gottschalk, M.K.E., 1971. Stormvloeden en rivieroverstromingen in Nederland I, de periode voor 1400. Assen 1971.
Grontmij Nederland B.V., Bodemdalingskaart Flevoland. Provincie Flevoland en Waterschap Zuiderzeeland.
Houten, 23 maart 2012.
Heide, G.D. van der, drs. A. J. Wiggers, Enkele resultaten van het geologische en archeologische onderzoek betreffende het eiland Schokland en zijn naaste omgeving. In: Langs gewonnen velden. Facetten van Smedings werk. Wageningen, 1954 p. 96-113. Het werk werd aangeboden aan Ir. Sikke Smeding die op 1 oktober 1954 met pensioen ging.
Hezel, G. van Hezel en A. Pol, Schokland en omgeving – Leven met water. Utrecht 2008.
Huisman, D.J., G. Mauro, Schokland UNESCO World Heritage site 3rd monitoring round. Cultural Heritage Agency of the Netherlands, Amersfoort, 2013
Lorentz, Cie., Verslag van de Staatscommissie (…) met de opdracht te onderzoeken in hoeverre, als gevolg van de afsluiting van de Zuiderzee (…) te verwachten is, dat tijdens storm hogere waterstanden en een grootere golfoploop (…) zullen voorkomen vóór de kust van het vaste land van Noord-Holland, Friesland en Groningen, alsmede vóór de daarvoor gelegen eilanden. ’s-Gravenhage september 1926.
Muntendam-Bos Mevr. Dr. A.G., mevr. Dr. I.C. Kroon, dr. P.A. Fokker, drs. G. de Lange, Bodemdaling in Nederland, 2006. TNO-Rapport 2007-U-R0566B
Mörner, N.-A., Sea level changes and tsunamis. environmental stress and migration over the seas. In: Internationales Asienforum, 2007; 38, 353-37.
Plassche O. van de, S.J.P. Bohncke, B. Makaske, J. van der Plicht, Water-level changes in the Flevo area, central Netherlands (5300–1500 BC): implications for relative mean sea-level rise in the
Western Netherlands. In: Quaternary International 2005, 133-134, p. 77–93.
Roland Gehrels, Carling C. Haya, Jerry X. Mitrovicak, Eric D. Morrowa and Stefan Rahmstorf,
Temperature-driven global sea-level variability in the Common Era. Edited by Anny Cazenave, Centre National d'Etudes Spatiales, Toulouse, France, and approved January 4, 2016 (received for review August 27, 2015)
Popta, Yftinus van, Flevoland ondersteboven. Een interdisciplinair onderzoek naar de bodemprofielen van scheepswrakken in de provincie Flevoland. In: Paleo-Aktueel 24, Groningen 2013-b, p.91-99.
Rieks, W.A. c.s., Veenweidegebieden in Friesland – de effecten van vier peilstrategieën. Bijlagen lterra, Wageningen 2004.
Ven, D.J. van de (red.), Leefbaar laagland. Utrecht 2003.
Plinius Secundus, Gaius (na. 47 AD), Naturalis Historia. Een encyclopedische compilatie van meer dan 100 auteurs. Plinius, XVI, 5.
Stouthamer, dr. E. e.a., Veencompactie in delta’s. Een nieuw numeriek compactiemodel. Presentatie: http://slideplayer.nl/slide/2086945
Veen, J. van, Tide-gauges, subsience-gauges and flood-stones in the Netherlands. In: Geologie en mijnbouw, 16e jaargang, p.214 –219, juni 1954 Symposium: Quaternary changes in level, especially in the Netherlands, 1954.
Vos, P.C., The subatlantic evolution of the coastal area around the terp Wijnaldum-Tjitsma (Westergoo, the northern Netherlands), in: J.C. Besteman, J.M. Bos, D.A. Gerrets, H.A. Heidinga en J. de Koning (eds), The excavations at Wijnaldum. Reports on Frisia in Roman and Medieval Times 1, Rotterdam, 1999, p.33-72.
Vos, P., Origin of the Dutch Coastal Landscape. Ph. D thesis, Groningen 2015.
Wiggers, A. J., De wording van het Noordoostpoldergebied, Zwolle 1955.

www.schoklanddoordeeeuwenheen.nl