In de tweede helft van de 12e eeuw verdrongen de Zuiderzeesteden (Zutphen, Deventer en Kampen) de Keulse Rijnschepen. Zij gebruikten grotere schepen, de zogenaamde koggen, die zonder overladen om kaap Schagen naar de Oostzeehavens voeren.
In de regio Schokland werd Kampen in de 13e en 14e eeuw, als lid van de Hanze, de belangrijkste handelsstad. Op het kaartje kun je de scheepvaartroutes vinden met de producten die verhandeld werden. In Kampen zelf ontstond een bloeiende laken- en linnenfabricage, vestigden zich steenbakkerijen en werden de klokkengieters beroemd in heel Europa.
Naarmate de betekenis van de Zuiderzee als handelsroute toenam werd het stadje
Kuinre als marktplaats interessanter en de Heren van Kuinre profiteerden mee. Aan de
monding van de Kuinder (ook Tjonger genoemd) werd voor elk schip met een roer
tol geheven.
Hun invloed werd nog groter toen omstreeks 1300 de Hollandse graaf hen een
aantal van zijn verworven goederen en rechten in Stellingwerf, het Land van
Vollenhove en het oostelijk Zuiderzeebekken in onderleen gaf. Daaronder bevond
zich de helft van het gerecht van Emmeloord, alsmede inkomsten uit
strandvondsten en boetes in Espel (op Urk) en 'de gruyte' - de belasting op bier
- te Kuinre.
Op Emmeloord kwam zelfs een muntslag. In de 15e eeuw waren er nog steeds stukken
land die behoorden tot het gebied dat ‘de Munte’ heette. Het recht op muntslag
was zeer winstgevend, in het bijzonder als er munten werden geslagen met een
verminderde zilverwaarde.
Regionale machthebbers sloegen vaker eigen munten en namen het niet altijd even
nauw met het zilvergehalte.
Emmeloord heeft na 1150 waarschijnlijk lange tijd als overslagplaats gefunctioneerd. Via Kuinre werd vis en bier naar Friesland verscheept, terwijl turf en hout retour kwamen.