Inleiding
Bij mijn onderzoek naar de ontwikkeling van de visserij op Schokland in de eerste helft 19e eeuw stuitte ik in het gemeentearchief van Kampen op een aantal mappen met interessante documenten, die een schat aan gegevens bevatten over vissers en vissersschepen van Schokland in 1811.[1] In 1811 was Nederland ingelijfd bij Frankrijk, dat toen in oorlog was met Engeland. Die oorlog met Engeland was vooral een economische strijd, waarbij Napoleon probeerde met een economische boycot van Engeland, het zogeheten Continentaal Stelsel, dit land op de knieën krijgen. Een en ander bracht een strenge controle van de Nederlandse handel en scheepvaart met zich mee, ook die op de Zuiderzee, wat voor de vissersschepen uit die regio allerlei beperkingen met zich mee bracht. Zo moest elk schip dat een Nederlandse haven wilde verlaten, ook die aan de Zuiderzee, daarvoor een vergunning hebben, die elk jaar moest worden vernieuwd. Het bevaren van de Zuider- en Noordzee, het laatste althans voor zover Frankrijk dat kon controleren natuurlijk, was, onder zeer beperkende voorwaarden, alleen toegestaan aan Franse onderdanen. En Frans onderdaan waren de burgers van Nederland sinds de inlijving bij Frankrijk in 1810 ook geworden.
De bescheiden uit 1811 in het Kamper archief nu behelzen de in dat jaar opgestelde akten, op basis waarvan de voor het uitvaren benodigde vergunningen konden worden afgegeven. Naast akten met betrekking tot vissers uit Schokland bevatten de dossiers ook papieren, opgesteld voor schippers - geen vissers, de Schokkers zijn de enige vissers die in deze dossiers voorkomen - uit andere plaatsen in de omgeving van Kampen. Het mag wel een gelukkig toeval worden genoemd dat deze documenten, zij het helaas niet compleet, in Kampen bewaard zijn gebleven, want dit is bijna nergens het geval geweest. Zo zijn blijkens het Bronnenoverzicht Zuiderzee/IJsselmeergebied van drs. W. van der Most deze documenten uit Kampen de enige van hun soort die in de archieven in het Zuiderzeegebied bewaard zijn gebleven.[2] Kennelijk heeft men het, buiten Kampen, niet de moeite waard gevonden deze bescheiden na de Franse tijd te bewaren. Deze documenten nu leveren veel gegevens op over de vissersvloot van Schokland in het begin van de 19e eeuw. Deze informatie is des te interessanter omdat uit niets blijkt dat de teloorgang van de visserij op Schokland, die zich in het tweede kwart van de 19e eeuw had ingezet en die uiteindelijk zou leiden tot de ontruiming van het eiland in 1859, zich in 1811 reeds voordeed. Integendeel, de gegevens van 1811 wijzen juist op een in die tijd tamelijk bloeiende Schoklandse visserij.
De documenten van 1811
Verreweg de meeste documenten zijn opgesteld in 1811; slechts een paar dateren
uit 1812 en 1813. Voor elk schip is er één document. Elk document is,
waarschijnlijk op een later tijdstip, met potlood genummerd. De akten hieronder
genoemd onder 1 en 2 zijn altijd aanwezig; die onder 3 slechts af en toe.
Vrijwel alle stukken zijn opgesteld in het Frans.
De documenten bevatten de volgende drie akten:
1 een verklaring van de schipper waarin hij onder meer zweert enig eigenaar te
zijn van het schip en Frans staatsburger te zijn; [3]
2 een verklaring van een beëdigd scheepsmeter inzake de afmetingen van het
schip;
3 een verklaring van de scheepstimmerman waarin hij aangeeft voor wie en in welk
jaar
hij het betreffende schip heeft gebouwd. Soms wordt, heel interessant, in deze
acte ook nog informatie gegeven over wijze van betaling van het schip.
Afb 2 en 3. De kleine Schokker KP1. In 1933 tekende A.J. Reijers in Kampen de laatste overgebleven Schokker visschuit KP1 (in 1923 als scheepstype ’Bons’ geregistreerd), gebouwd in 1801. De afmetingen waren 11,5 meter x 3,5 meter. Rechts het model in het stedelijk museum te Kampen.
Schatting van het aantal geregistreerde vissersschepen
Om hoeveel Schokker vissersschepen gaat het nu in de documenten van 1811? Zoals
gezegd zijn de documenten met potlood genummerd. In de drie mappen liggen zij
niet op nummervolgorde. Het hoogste nummer is 253. Drie documenten zijn
ongenummerd. Het totaal aantal documenten in de drie mappen bedraagt echter maar
142. Er ontbreken dus 253-142 = 111 nummers c.q. documenten.[4] In die
ontbrekende nummers valt echter weinig systeem te ontdekken. Er zijn dan een
aantal mogelijkheden:
1 Bij de ontbrekende nummers behoorden documenten die later zijn verdwenen.
2 Men heeft bij het geven van nummers aan de documenten nummers overgeslagen.
3 Er heeft een combinatie van 1 en 2 plaatsgevonden.
Het meest waarschijnlijke lijkt mij echter geval 1. Ten eerste omdat er geen
systeem lijkt te zitten in de ontbrekende nummers en ten tweede omdat het wel
vaker voorkomt dat documenten zijn verdwenen voordat een behoorlijke
inventarisatie van het archief heeft plaatsgevonden. Nu hebben van de 142
documenten er 58 betrekking op een scheepseigenaar uit Schokland, dat is 41%
van het totaal. Slechts drie van die 58 documenten gaan niet over
vissersschepen. Het aantal geregistreerde vissersschepen bedraagt dus 55.[5]
Als we uitgaan van bovengenoemde mogelijkheid 1 dan kan het volgende worden
aangenomen: als van de 111 ontbrekende documenten ook 41% betrekking heeft op
scheepseigenaren uit Schokland, dan levert dat een aantal op van 46. Het totaal
aantal schepen met eigenaren uit Schokland zou dan bedragen 58 + 46 = 104. Het
aantal vissersschepen op Schokland zou dan zo'n honderd hebben bedragen.
Dit aantal lijkt echter veel te hoog te zijn, want Van Loon stelde in 1812 het
aantal vissersschepen op Schokland op 'slechts' 70, waarmee Schokland met
Volendam in die tijd toch al de grootste vissersvloot van de Zuiderzee bezat.[6]
Aan de andere kant is een getal van 100 een ondersteuning van de bevindingen
van Van Loon en is deze uitkomst naar mijn mening interessant, omdat hij in
ieder geval aangeeft dat Schokland in 1811 geen geringe vissersvloot bezat en
dat er toen blijkbaar nog weinig te merken was van de latere neergang van de
visserij op Schokland.
Bouwplaats
Van alle vissersschepen van Schokland uit de documenten van 1811 is de plaats waar zij gebouwd zijn bekend. Dat levert het volgende overzicht op.
Plaats Aantal %
Blokzijl 38 69
Kuinre 17 31
Totaal 55
Afb. 4 Schokker scheepstypen in de binnenhaven Vollenhove. Aquarel van Gerrit Jan Smits, 1870
We zien in de tabel dat de meeste vissersschepen van Schokland, tweederde van het totaal, werden gebouwd in Blokzijl. Ongeveer eenderde kwam uit Kuinre. Helaas is niet van alle vissersschepen ook de naam van de scheepsbouwer bekend. Dat is maar van 22 van de 55 schepen het geval. Die namen worden weergegeven in de volgende tabel:
Scheepstimmerbaas Plaats Aantal
Haye Kaspers Kuinre 2
Teymen Roelofs Kuinre 1
Jan Schuuring Blokzijl 2
Hendrik Weener Blokzijl 2
Hendrik Wilgenkamp Blokzijl 5
Roelof Wilgenkamp Blokzijl 10
Totaal 22
Hierboven zagen we dat in totaal 38 Schokker schepen werden gebouwd in Blokzijl. Van 19 daarvan is de naam van de scheepstimmerman bekend en van die 19 is het merendeel gebouwd door ene Roelof (10) en ene Hendrik Wilgenkamp (5). De tien schepen van Roelof Wilgenkamp zijn gebouwd tussen 1792 en 1810, en de vijf van Hendrik Wilgenkamp in vrijwel dezelfde periode (tussen 1791 en 1812), een tijdvak dus van ruim twintig jaar. Het lijkt er dus op dat er lange tijd hechte zakenrelaties hebben bestaan tussen een groot aantal Schokker vissers en de scheepsbouwers Roelof en Hendrik Wilgenkamp in Blokzijl.[7]
De prijs en de betaling
Helaas is van slechts 13 van de 55 vissersschepen de prijs vermeld:
Prijs ƒ Tonnage
875,00 20,9
850,00 ` 20,2
750,00 18,1
735,00 15,5
650,00 18,3
650,00 18,2
650,00 13,3
625,00 15,9
625,00 15,3
600,00 15,6
600,00 13,6
500,00 17,3
300,00 7,7
We zien in de tabel dat de prijzen sterk uiteenliepen en maar tot op zekere hoogte correleerden met de grootte van het schip. Zo kostte bijvoorbeeld een visschuit van 17,3 ton (2e van onder) ƒ 500, terwijl een kleinere visschuit van 13,3 ton (7e van onder) ƒ 650 kostte. De gemiddelde prijs van een schip kwam op ongeveer ƒ 650.
Afb.5 Een Schokker. Johan Conrad Greive (Bing & Braet 1860)
De betalingswijze
Van ongeveer de helft van de vissersschepen, van 29 van de 55, wordt er
informatie gegeven over de wijze van afrekening tussen visser en
scheepstimmerman. Daarbij kunnen we de volgende drie categorieën onderscheiden.
In de eerste plaats de gevallen waarin wordt aangegeven dat de aankoopsom van
het schip contant is betaald door de visser. Hierbij kunnen we weer onderscheid
maken tussen gevallen waarin dat ondubbelzinnig wordt aangegeven in de
betreffende documenten en gevallen waarin dat in mindere mate het geval is. In
de tweede plaats zijn er dan de gevallen waaruit duidelijk blijkt dat het schip
is gekocht op afbetaling.
Categorie 1: contante betaling vrijwel zeker
Van de 29 schepen waarover gegevens zijn met betrekking tot de afrekening
behoort bijna de helft (13) tot de categorie waarvan het vrijwel zeker is dat
het schip na de bouw contant is betaald door de Schokker visser.[8] We kunnen in
de betreffende documenten dan bijvoorbeeld het volgende lezen:
Ik Hendrik Weener bekenne voldaan te zijn met de som van zes honderd 50 gulde
voor de Visschuit van Jan Gerrits Zoet.[9]
of:
Ik, Tiemen Roelofs scheepstimmermans Baas te Kuinre.. gemaakt voor Bruin Klasen
Klappe een vissersboot of Klijne Schuit t.b.v. Zijne Zoon Jacobus Bruinsen
Klappe voor 300 gulden., na leverantie in eens en gehee! betaald.[10]
Categorie 2: contante betaling niet zo zeker
Van een achttal gevallen, ongeveer een kwart dus van het totaal is het minder
zeker of, maar wel waarschijnlijk dat, het schip na aflevering meteen is betaald
door de klant.[11] In deze gevallen vinden we in de betreffende documenten
vermeld dat de scheepsbouwer een schip heeft gemaakt voor klant zus en zo en dat
hij verklaart geheel tevreden te zijn gesteld (' d'etre entièrement satisfait').
Waarschijnlijk slaat dat 'entièrement satisfait' op een contante afdoening, maar
helemaal zeker ben ik daar niet van.
Categorie 3: duidelijk een koop op afbetaling
In het resterende kwart van de gevallen (8 stuks) is er duidelijk sprake van dat
het schip werd gekocht op afbetaling.[12] Meestal werd daarbij vermeld welk
bedrag na de eerste aanbetaling is overgebleven. Dat is ƒ 300[13], Een voorbeeld
van zo'n geval luidt:[14]
Blokzijl 1811.. Ik Hendrik Wilgenkamp meester timmerbaas., [heb gemaakt] een
vischschuit voor Willem Alberts Konter van welke mij nog competerende is een som
van 300 guldens..
Afb. 6 Zuiderzeeschokker VN 166. Zichtbaar zijn de gaten onderin de visbun. Prentbriefkaart 19e eeuw (Maritiem museum Rotterdam)
Het bedrag van de aanbetaling wordt in die vier gevallen niet genoemd. Gezien
de gemiddelde prijs van de schepen (zie hierboven) mogen we echter aannemen dat
het bedrag van daanbetaling groter was dan het bedrag van de afbetaling.
In één geval [15] wordt tevens aangegeven hoe het resterende bedrag moest worden
afgelost. Dat was in jaarlijkse termijnen van ƒ 50 tegen een rente van 5%. De
betaaldag viel elk jaar op Pinksteren. Waarschijnlijk volgde men met deze
afbetalingsvoorwaarden een in die tijd en in die streek bestaande regel.
In de acht documenten die betrekking hebben op een koop op afbetaling wordt
nergens gezegd dat de kopers in gebreke zijn gebleven bij het voldoen aan hun
financiële verplichtingen.
Concluderende kunnen we stellen dat bij een meerderheid van de 30 gevallen,
waarin we gegevens vinden over de afrekening, het schip contant is betaald. In
een minderheid van de gevallen is het schip gekocht op afbetaling. Daarbij heeft
zich geen enkel geval voorgedaan dat de visser niet aan zijn verplichtingen kon
voldoen.
Uit deze gegevens blijkt dus genoegzaam dat er in 1811 geen sprake van was dat
de vissers van Schokland in een armoedige toestand verkeerden, niet konden
voldoen aan hun verplichtingen en diep in de schulden staken bij de
scheepsbouwers. Dit dus in grote tegenstelling tot de berichten uit jaren rond
1840, toen Schokland elk jaar rond Pinksteren overspoeld zou zijn door
schuldeisers, die zonder genoegdoening te krijgen het eiland weer moesten
verlaten.[16]
De ouderdom van de Schokker schepen
Van alle vissersschepen op één na is het bouwjaar bekend. Zie de onderstaande
tabel. Het oudste schip werd in 1780 in Kuinre gebouwd. In 1811 was het dus meer
dan dertig jaar oud. In totaal zijn voor 1791 gebouwd, en dus in 1811 meer dan
twintig jaar oud, 6 schepen. Dat is 11% van het totaal. Van 1791 tot 1801
gebouwd, en dus tussen de tien en twintig jaar oud, zijn 22 schepen. Dat is 41%
van het totaal. Van 1801 t/m 1811 zijn gebouwd, en dus tien jaar oud of minder,
26 schepen, 48% van het totaal. Eén schip is gebouwd in 1812 en werd dus ook na
1811 geregistreerd.
bouwjaar ouderdom aantal
voor 1791 >20 j.
6
1791-1800 10-20 j.
22
vanaf 1801 <10j.
26
Uit een en ander moge dus blijken dat de Schokker vissersvloot in het begin van de 19e eeuw bepaald niet oud en aftands genoemd kon worden. Bijna de helft van de visschuiten was niet ouder dan 10 jaar.
Afmetingen Schokker schepen
Van de meeste vissersschepen van Schokland uit 1811 (50 van de 55) zijn de afmetingen bekend, zowel de oppervlakte- als inhoudsmaten. Dat waren Franse maten, Nederland was immers in 1811 door Napoleon ingelijfd. Een vergelijking van de afmetingen van de schepen van Schokland met die van visserschepen uit andere plaatsen rond de Zuiderzee zou nu interessant zijn, maar voor die andere plaatsen hebben we helaas slechts gegevens van 1886 en later. [17] En voor het berekenen van het tonnage van schepen in 1886 waren heel andere regels voor de scheepsmeting van kracht geworden en wel die uit 1875. Die verschilden van de Franse wijze van scheepsmeting in 1811. Willen we dus het tonnage van de schepen van Schokland uit 1811 vergelijken met Zuiderzeevisserschepen van 1886, dan moeten we het Franse tonnage van 1811 omrekenen naar het Nederlandse van 1875. Hoe dat moet is een vrij ingewikkeld technisch verhaal dat voor de meeste lezers misschien niet zo interessant is. Hier geef ik alleen het resultaat van die omrekening die enigszins een vergelijking mogelijk maakt tussen de Schokker schepen van 1811 en vissersschepen uit verschillende plaatsen rond de Zuiderzee in 1886. Voor die vergelijking zie de volgende tabel.
Afb. 7 Model van een grote Zuiderzeeschokker
Wat in de tabel hiernaast meteen opvalt is dat de schepen van de zuid-westwal van de Zuiderzee, die uit Volendam, Marken en Huizen, groter zijn dan die van de zuid- en oostwal: Harderwijk, Elburg en Vollenhove en dat de schepen van Schokland daarbij een tussenpositie innemen. Als we hierbij dan nog het feit in aanmerking nemen dat de vissersschepen in de loop van de 19e eeuw steeds groter zijn geworden [19] en dat we hier schepen van Schokland uit 1811 vergelijken met schepen uit andere plaatsen uit een veel latere periode dan kunnen we in ieder geval concluderen dat de schokkers van 1811 zeker niet tot de kleinste vissersschepen van de Zuiderzee behoorden, maar tot de categorie van een stevige middenklassen In de nu volgende paragraaf over de scheepstypen van Schokland in 1811 komen we daar nog op terug.
Tot welk type behoorden de Schokker vissersschepen van 1811?
De laatste en niet de minst interessante vraag is deze: om wat voor type
vissersschepen ging het nu in de documenten van 1811 in het Kamper archief? In
die akten worden voornamelijk Franse termen gebruikt voor die schepen, zoals 'barque
à poisson', 'bateau pêcheur' en 'navire à poisson'. Helaas zeggen deze termen
ons niet veel als we te weten willen komen welke scheepstypen hiermee werden
bedoeld. Maar af en toe worden in de documenten ook Nederlandse benamingen
gebruikt als 'vischschuit', of 'schuit' zonder meer.[20] En die termen 'vischschuit'
of 'schuit' zeggen wel iets, want 'schokkers',een scheepstype dat rond 1800 zeer
veel gebruikt werd op de Zuiderzee, werden in de 19e eeuw meestal met die namen
aangeduid. Zo bijvoorbeeld ook in 1812 door Van Loon.[21] In zijn verhandeling
over kleinere scheepstypen beschrijft hij onder meer de schokker, die hij echter
niet zo noemt, maar die hij aanduidt met de term 'Urker' of 'Vollendammer
Vischschuit', of 'Urker Vischschuit1 zonder meer.[22]
Ook het feit, waarover later meer, dat de schokker zich vanaf de Overijsselse
kust via Schokland en Urk over de rest van de Zuiderzee heeft verbreid, wettigt
de veronderstelling dat de vissersschepen uit de documenten in het Kamper
archief uit 1811 schokkers waren. Of de naam van dit scheepstype, 'schokker',
ook ontleend is aan het eiland Schokland is niet zeker, maar heel
onwaarschijnlijk lijkt dat niet.[23] De schokker is een van de oudste
vissersschepen van de Zuiderzee. Hij is ouder dan de botter.[24]
Een
van de oudste afbeeldingen van een schokker is te vinden op een prent uit 1791
van de bekende schepenschilder C. Groenewegen. Het schip dat hij heeft afgebeeld
is nog uitgerust met een spriettuig. Later in de 19e eeuw zou dit tuig vervangen
worden door een bezaantuig.[25] De oorsprong van de schokker is niet Fries of
Hollands maar Saksisch. Vanuit Overijssel is dit scheepstype overgewaaid naar
Schokland en Urk en vandaar naar de westwal van de Zuiderzee.
Een voorouder van de schokker is waarschijnlijk de Overijsselse punter, het
platboomde schip met de rechte, vallende stevens van de Overijsselse
binnenwateren. Van de punter heeft de schokker ook het lancetvormige bodemvlak
behouden, maar om de Zuiderzee te bevaren moest de punter groter en zwaarder
worden gemaakt. Daarvoor werd het neerboord sterk uitgezet waardoor de voor een
schokker zo specifieke dwarsdoorsnede ontstond.[26]
Rechts: Schokker getekend door G. Groenewegen, 1791
Interessant in dit verband is dat op de werven van Blokzijl, waar zoals wij zagen de meeste schokkers van Schokland werden gebouwd, zowel boerenvaartuigjes - en hierbij denkt men ook meteen aan de punterachtige boerenschepen van Noordwest-Overijssel - als schokkers of schuiten werden gebouwd. Later werden op deze werven ook botters gemaakt.[27] Ook de Urkers lieten trouwens, net als de Schokkers, zo rond 1800 hun schepen in Blokzijl bouwen.[28]
De schokker was in zijn tijd zoals gezegd een zeer populair schip. Op de
Zuiderzee en in het noorden van het land was het indertijd een overbekende
verschijning.[29] Van Loon vond het grote aantal van deze schepen heel
opmerkelijk. Hij schatte in 1812 het totaal aantal schokkers rond de Zuiderzee,
op de Waddeneilanden en langs de Friese noordkust op zo'n 500.[30]
Die populariteit van de schokker heeft ongetwijfeld te maken gehad met de goede
vaareigenschappen van het schip. Over die goede eigenschappen zijn vrijwel alle
kenners van de platbodems van de Zuiderzee het eens. Boonenburg spreekt van 'de
meest zeewaardige platbodem.., het stoere betrouwbare vissersschip..' en hij
noemt de schokkers 'de gebruiksvoorwerpen van het vissersbedrijf'.[305]
Lunenburg heeft het over 'een ongemeen stoer schip, zeer handelbaar en
opgewassen tegen het meest ongure weer'.[31]
De scheepsontwerper Van Loon schreef dat wie een schokker voor het eerst zag zou
denken dat het een onveilig schip is, maar het tegendeel was volgens hem waar.
Hij achtte het vaartuig bij uitstek geschikt voor het vissen op de Zuiderzee met
zijn kortgaande golven, dankzij de scherpe voorsteven die 'een kloving maakt in
de aanvallende baar'.[32] Men noemde de schokker in dat verband ook wel een
'droog' schip, een schip dat niet veel buiswater overkrijgt.[33]
Die goede vaareigenschappen zullen uiteraard te maken hebben gehad met de specifieke bouw van de schokker waarvan al een paar elementen zijn genoemd, zoals het smalle bodemvlak, de flink uitgezette boorden en de rechte, sterk afhangende stevens.[34]
Afb.10 Bouwtekening Noordzeeschokker (lengte 15,70 m)
De grote mate van zeewaardigheid van de schokker blijkt ook wel uit het feit dat er mee gevist werd langs de kust van de Noordzee, in de zogenaamde kustvisserij. En uiteraard werd van een schip dat zich ook op de Noordzee waagde meer geëist dan van een schip dat alleen de Zuiderzee bevoer. De vissers van Enkhuizen, Schokland en Urk waren van de Zuiderzeevissers degenen die zich het vroegst hadden toegelegd op deze tak van visserij. In dat verband merkt Ypma ook op dat de schokker als kustvissersvaartuig ouder was dan de botter, die in die tijd nog meer thuishoorde in de zuidwesthoek van de Zuiderzee.[35] De botters waarmee later in de 19e eeuw langs de Noordzeekust werd gevist waren over het algemeen de grotere bottertypen, zoals de kwak van Volendam. Dat de schokker een zeewaardig schip was moge tenslotte ook nog blijken uit het feit dat dit scheepstype in de tweede helft van de 19e eeuw ook gebruikt werd in het loods- en reddingswezen. Dat betrof dan wel grotere typen dan de vroege schokkers. Het Maritiem Museum in Rotterdam bezit een model van een reddingsschokker die een lengte had van 18 meter.[36]
Er bestond in het verleden dus niet één type schokker, maar er waren meerdere
typen. Men kan met recht spreken van een schokkerfamilie. Natuurlijk is dat niet
zo verwonderlijk voor een schip dat eens heel populair was. In de literatuur
over de vissersschepen van de Zuiderzee worden binnen de schokkerfamilie drie
hoofdtypen onderscheiden:
1 de kleine schokkers van de oost- en zuidwal, 10 à 11 meter lang en met
scherpere uiteinden dan de twee andere typen en sterk verwant aan de
Overijsselse punter;
2 de gewone Zuiderzeeschokkers van wat groter formaat, 12 à 15 meter lang, met
een vast dek voor de mast;
3 de nog grotere Noordzeeschokkers van de Friese noordkust en de Waddeneilanden,
15 à 18 meter lang, meestal met een doorlopend dek en vaak uitgerust met twee
masten.[37]
Het
meeste is bekend over het eerste type, de kleine schokker van de oostwal. Dit
type wordt ook wel 'Vollenhover schuit' genoemd, omdat het vooral in Vollenhove
voorkwam. Sopers heeft er in de jaren-1920 nog een exemplaar van ontdekt en
uitvoerig beschreven. Dit schip was in de jaren-1850 gebouwd, was 10,75 meter
lang en de grootste wijdte bedroeg 3,5 meter. Uitgerust met scherpere uiteinden
dan de overige leden van de schokkerfamilie toonde het een sterke verwantschap
met de Overijsselse punter.
De Vollenhover schuiten bezaten allen een geringe diepgang in verband met de
ondiepe toegang van de haven van Vollenhove. Daardoor was hun tonneninhoud ook
niet zo groot; de meeste maten slechts 16 ton.[38] Een schip dat nauw verwant
was met de Vollenhover schuit was de bons. Dit type kwam veel voor in Elburg.[39].
De bons is nog wat lager en platter dan de schuit.[40] De inhoud varieert tussen
de 8 en 17 ton. Ook is de bons een later type dan de schuit.[41]
Afb. 11. Model Elburger bons EB67. Maritiem museum Rotterdam
Het is niet gemakkelijk om uit te maken tot welke tak van schokkerfamilie de
schepen van Schokland uit 1811 behoord hebben. Die schokkers stammen uit een
vroege periode, waarover weinig bekend is, terwijl het grootste deel van de
literatuur over de vissersschepen van de Zuiderzee van ver na 1900 dateert en in
hoofdzaak gaat over schepen uit een veel latere periode. De nu volgende poging
om de schokkers van Schokland uit 1811 in te delen is dan ook niet meer dan een
poging.
Qua lengte passen de schokkers van 1811 in de categorie van de kleine schokkers
van de oost- en zuidwal, de Vollenhover schuit en de bons van Elburg. Maar qua
tonnage zijn zij groter dan laatstgenoemde, zoals we hierboven konden zien. Dat
komt omdat schuit en bons niet hoog waren vanwege de ondiepte van de havens van
Vollenhove en Elburg.
De schokkers van Schokland uit 1811 kunnen we naar mijn mening dan ook plaatsen
tussen de kleine schokkers van de oost- en zuidwal enerzijds en de uit een wat
latere periode stammende grotere Zuiderzeeschokkers anderzijds. Waarschijnlijk
moet men de schokkers van 1811 zien als de voorlopers van die latere en grotere
Zuiderzee- en Noordzeeschokkers. Hoe populair ook, de schokker is uiteindelijk
verdreven door de botter, die later het meest bekende vissersschip van de
Zuiderzee is geworden,dankzij goede vaareigenschappen. De botter was de laatste
ontwikkeling op het gebied van de zeilende vissersschepen in de regio, ontstaan
rond 1800 in de zuidwesthoek van de Zuiderzee.
Van de oude schokkers is thans nog maar één exemplaar overgebleven. Het is de UK
110, gebouwd in Kuinre in 1883 en thans in het bezit van het Zuiderzeemuseum in
Enkhuizen.[42]
Met de eilandsamenleving van Schokland is dus ook de schokker, eens het
populairste visserschip van de Zuiderzee en het voornaamste bestaansmiddel van
de Schokker vissersbevolking, voorgoed verdwenen.[43]
Afb.12 In 1932 wordt de Zuiderzee afgesloten en komt er een einde aan de Zuiderzeevisserij. Het gebouw van de visafslag (1918) bij de drooggevallen haven van Emmeloord in 1943.
Dr. A.P.E. Korver
Noten:
1 Gemeente-archief Kampen, Oud-Archief, inventarisnummers 2221, 2223 en 2224.
2 W.H.J. van der Most, Bronnenoverzicht Zuiderzee/IJsselmeergebied (vóór 1850).
Lelystad, 1992.53
3 Voorbeeld van zo'n akte: Le 25 fevrier 1811 fut present par devant moi Maire
de la vilie de Campen, departement des Bouches de l'lssel, [naam], maitre d'un
batiment demeurant à [plaatsnaam] et que d'après l'article 13 de la loi du 27
Vendimaire [moet zijn: vendémiaire] de l'an 2, il a juré et affirmé que Ie
batiment [naam schip] appartenant au port de Campen est un bateau pecheur [ ]
contenant [aantal] tonneaux, suivant le certificat du mesurier verificateur, a
été construit a [plaatsnaam] dans l'annéé [jaartal], qu'il est le seul
propriétaire du dit navire et q'aucun autre personne quelqonque n'y a droit,
titre, interet, portion ou propriété, qu'il est citoyen de France, soumis et
fidèle à la Constitution des Francais et qu'aucun étranger n'est directement ou
indirectement interesse dans le surdit batiment [ ]. Vertaling: Heden, de 25ste
februari 1811, verscheen voor mij, burgemeester van Kampen, département van de
Monden van de IJssel, [naam], eigenaar van een schip, woonachtig te ..,die
krachtens art. 13 van de wet van de 27ste ste vendémiaire van het jaar 2, [is 18
okt. 1793] heeft gezworen en verklaard dat het schip genaamd .., behorend tot de
haven van Kampen, een vissersboot is, groot .. ton volgens het certificaat van
de scheepsmeter, dat het is gebouwd te .. in het jaar .., dat hij enig eigenaar
is van genoemd schip en dat geen enkel ander persoon er recht, titel, belang,
aandeel of eigendom op of in heeft, dat hij burger is van Frankrijk en
onderworpen en trouw aan de Franse grondwet en dat geen vreemdeling direct of
indirect belangen heeft in genoemd schip..]
4 Dat zijn de volgende nummers: 9, 13-35, 49-63, 66, 88-93, 139-167, 172,
186-192, 201, 204-205, 207-222, 225-228, 240-244, 248-250.
5 In de documenten worden die drie schepen aangeduid met term jagt. Het betreft
de document-nummers 98, 110 en 111. Vermoedelijk gaat het hier om schepen
bestemd voor het vervoer van goederen en personen. Omdat het er zo weinig zijn
en omdat de visserij verreweg het voornaamste middel van bestaan was op
Schokland in het begin van de 19e eeuw heb ik die drie jagten in dit artikel
verder buiten beschouwing gelaten.
6 F.N. van Loon, Beschouwing van den Nederlandschen scheepsbouw met betrekking
tot deszelfs zeilaadje. Haarlem, 1820, p. 12.
7 Ik heb nog niet nagegaan of Roelof en Hendrik Wilgenkamp broers of neven van
elkaar waren en of zij gezamenlijk een scheepswerf dreven in Blokzijl. Wel
vermeldt Peter Dorleijn in het deel over Vollenhove (p. 134) van zijn boek Van
Gaand en Staand Want het bestaan van drie scheepswerven in Blokzijl in de 1e
helft van de 20ste eeuw; één daarvan was de scheepswerf van de gebroeders
Wilgenkamp.
8 Het betreft hier de volgende documenten: de nrs 68, 69, 71, 79, 82, 83, 84,
85, 100, 101, 103, 104, 246.
9 Documentnr. 71.
10 Documentnr. 246.
11 Het betreft de volgende doc.nrs: 70, 73, 78, 80, 86, 95, 99, 180.
12 Het betreft de documentnummers 0, 75, 96, 131, 236, 245, 247, 253.
13 In één geval is dat ƒ 285. Documentnr. 131.
14 Documentnr. 236.
15 Documentnr. 247.
16 G. Mees AZN, Schokland, In: Overijsselsche Almanak voor oudheid en
letterkunde 12 (1847) 310.
17 Bron voor de gegevens uit 1886: Peter Dorleijn, Van gaand en staand want. De
zeilvisserij voor en na de afsluiting van de Zuiderzee. Deel l t/m V. Amsterdam,
1982 e.v.
18 U. E. E. Vroom, Vracht- en vissersschepen gebouwd door Eeltje Holtrop van der
Zee en Aukje Holtrop van der Zee, in: Uit het peperhuis, okt.1968, p.271.
19 Zo bijvoorbeeld in de documentnrs. 36, 71, 81, 103, 174, 179, 180, 236, 245,
246. In nr. 36 wordt gesproken van un Schuit (sic!) en in nr. 180 staat navire
met tussen haken er achter als Nederlandse vertaling het woord schuit.
20 F.N. van Loon, Beschouwing van den Nederlandschen scheepsbouw met betrekking
tot deszelfs zeilaadje. Haarlem, 1820, p. 12,15.
21 Van die overeenkomstige betekenis van de namen schokker en schuit zijn nog
vele andere voorbeelden te vinden. Zo heeft een kenner van de Zuiderzeevisserij
uit 1851 het over de schuten, waarmee hij schokkers van Enkhuizen, Schokland en
Urk bedoelde die qua vorm aanmerkelijk van de botters verschilden. [Aangehaald
bij Y.N.Ypma, Geschiedenis van de Zuiderzeevissen.. Amsterdam 1962, p.89] Op Urk
zei men tegen een schokker skute. De uit een wat later periode stammende
Noordzeeschokkers werden veelal in Kuinre gebouwd en kuunder schute of ook wel
urker of schokker schuit genoemd. In Vollenhove noemden ze een bons, een naaste
verwant van de schokker waarover later meer, een skuutje of schuitje. Die nauwe
verwantschap tussen de scheepstypen schokker en bons en de waarschijnlijk
daaruit voortvloeiende verwisseling van namen bij beide typen schokkers blijkt
op nog meer manieren. Zo zei men in Elburg en Kampen tegen een bons ook wel
schokker en op Schokland noemden ze een schokker ook wel bons. Zie: E.W.
Petrejus, Oude zeilschepen en hun modellen. Binnenschepen, jachten en
vissersschepen. Bussum, 1973; Peter Dorleijn, Van gaand en staand want. De
zeilvisserij voor en na de afsluiting van de Zuiderzee. Deel IV, Elburg, p.268;
Deel V, Vollenhove, p. 133, Amsterdam, 1982 e.v.; Peter Dorleijn, Geen moed vist
ook. Bussum, 1977, p. 153; C. van Oostrom, Ronde en platbodems, Alkmaar 1988, p.
63,65; K. Boonenburg, Schokker, bons en pluut, in: T.Huitema, Ronde en
platbodemjachten. Amsterdam 1962. 132-153.
22 Zie Boonenburg; Jan Kooijman, Platbodemjachten van J.K. Gipon. Baarn, 1989,
p.67; C. van Oostrom, Ronde en platbodems, Alkmaar 1988, p.63.
23 Boonenburg, p. 134; Ypma, p.89-90; Beschrijvende catalogus der
scheepsmodellen en scheepsbouwkundige tekeningen 1600-1900. Scheepvaartmuseum.
Amsterdam, 1943.
24 Kooijman, p. 105; Van Oostrom, p.63; Beschrijvende catalogus.
25 Kooijman, p.67.
26 Boonenburg, p. 135; Petrejus, p. 235.
27 Dorleijn, Van gaand en staand want. Deel V, Vollenhove, p. 133.
28 Ypma schreef in 1961 nog (p.89) dat het niet bekend was, waar de Schokkers
hun schokkers lieten bouwen. Dat weten we dankzij de documenten uit 1811 in het
Kamper archief nu dus wel.
29 Boonenburg, p. 123.
30 Van Loon, p. 13.
31 p. 132, 153.
32 Jan Lunenburg en Walter Haentjens, Ronde en platbodems; schepen en jachten.
Alkmaar, 1972, p.63.
33 Voor dat scheepsontwerper zie: F.N. van Loon, Handleiding tot de burgerlijken
scheepsbouw. Reprint. Dit boek bevat een korte biografie van Van Loon.
34 P.J.V.M. Sopers, Schepen die verdwijnen, Kampen 1974, p.106.
35 Boonenburg, p. 153; Sopers, p. 106; Van Loon, p. 12. Voor het rompmodel van
een schokker, uit het midden van de 19de eeuw, zie Beschrijvende catalogus,
plaat 100. Het Scheepvaartmuseum in Amsterdam bezit [Petrejus, p.232] een open
halfmodel van een Schokker waarop ook de bun staat aangegeven; verder heeft het
museum fraaie tekeningen van schokkers uit de 19de eeuw.
36 Ypma, p.88-89.
37 Van Oostrom, p.63; Petrejus, p.232.
38 Boonenburg, p. 153; Kooijman, p.67; Van Oostrom, p.63. Kooiman spreekt
overigens m.b.t. de grote Noordzeeschokker van de grote Zuiderzeeschokker.
39 Sopers, p. 106; Dorleijn, deel V, Vollenhove, p. 133; Kooijman, p. 68; Van
Oostrom, p.63; Petrejus, p. 231.
40 Dorleijn, deel V, Vollenhove, p. 133; Petrejus, p. 231-2.
41 Petrejus, p. 232; Kooijman, p. 68.
42 Petrejus, p.232; Van Oostrom, p.63.
43 Dorleijn, Geen moed vist ook, p. 53; Lunenburg, p. 63, 68; Boonenburg, p.
153.
44 Voor het schrijven van dit artikel heb ik o.m. gebruik gemaakt van de
bibliotheek van het Instituut voor scheepsarcheologie (NISA) in Lelystad. Ik ben
het Instituut, en in het bijzonder de heer J. Koningsberger, medewerker van het
Instituut, zeer erkentelijk voor de aan mij verleende gastvrijheid.
Bron: De Vriendenkring, Cultuurhistorisch tijdschrift voor Flevoland, 41e
jaargang 2001, nr. 3 en nr. 4.