Schipper Thijs Luiten Slagter (Wanneperveen 1810 – Zwartsluis
1889) en zoon van de Wanneperveense schipper Luite Thijs
Slagter maakte een verslagen van zijn overwinteringen in 1851 en
1870/71, waarbij zij schip op de Zuiderzee bij het eiland Schokland is
ingevroren.
Vermoedelijk had Thijs met een praam van 50 ton.<1> Hij
had die winter kunnen blijven varen, tot hij begin februari 1851 te
Akersloot voor eigen rekening een lading schelpen voor de kalkovens
laadde, na waarschijnlijk eerst een last turf vervoerd te hebben. Hij
voer met zijn tweede echtgenote Margje Frijthof (1819-1899)
en hun kinderen werden op diverse plaatsen geboren (incompleet): Jacoba
(Zwartsluis 1843), Trijntje Slagter (1845, overleden 11 maanden later),
Femmina (Amsterdam 1849), Lut(t)e (Ravenstein 1853), Christiaan Petrus
(Driel 1857) en Jantje (Krommenie 1859).
Thijs Luiten bereikte op 11 februari 1851 het Noordhollands Kanaal.
Daar werd hij door de vorst overvallen, zodat de vaart onmogelijk werd
en hij daar evenals een tiental andere vaartuigen dertig dagen werd
opgehouden. Al die tijd kwamen zij aan vers water door ijs of sneeuw te
smelten. Brood moest van ver gehaald worden; dat kostte 68 centen per
twaalf pond – voor die tijd uitermate duur - en dan nog zo
slecht dat het haast niet te eten was. Maar toen het dooi werd was dit
volgens de schrijver spoedig vergeten. Men voer naar Amsterdam en
wachtte daar af tot de Zuiderzee weer toegankelijk was.
,,Den 14de maart zijn er verscheidene buren van ons weggegaan, maar
daar wij wat klaarder bericht wilden hebben hoe het in zee met het ijs
gesteld was bleven wij nog liggen.
Wij zijn pas op den 15de maart vertrokken, nadat turfschepen te
Amsterdam, die de vorige dag van Zwartsluis gekomen waren, ons de
tijding brachten dat de Zuiderzee klaar en er weinig ijs te zien was.
(…) Zo gingen wij dan den 15de maart wel met 100 schippers
het IJ uit naar zee, de ene hier, de andere daar naar toe. Een ieder
was verheugd, dat wij nu van den winter ontslagen waren en dat men nu
zijn broodwinning kon voortzetten. De wind was zuidwest, het was mooi
weer en we zeilden met de fok te loever. Helaas kwam er spoedig
verandering. Dwars van Harderwijk kregen wij stilte en toen een
oostelijk wind, zodat wij op den Zuidwal bij Doornspijk aanliepen en
daar door de wind gingen.' Na een onleesbaar gedeelte gaat het verder:
‘toen wij om het ijs heen waren, hielden wij bij de wind op.
De wind kwam uit het zuidoosten en alles was water op ons schip, zodat
wij wensten het zeil gereefd te hebben. Maar daar was geen doen aan,
zodat wij 's nachts om twee uur onder Schokland, dwars van de vuurtoren
ten anker zijn gekomen met veel wind en hard vriezen, waardoor al het
water dat op ons vaartuig kwam ijs werd.'
Schelpenvissers aan de Noordzeekust bij Egmond aan zee.
'Toen het woensdag 16 maart dag werd was het een en al storm uit het
zuidoosten en geweldig vriezen, zodat ons vaartuig wel een ijsklomp
geleek. Ik kan wel 70 of 80 vaartuigen om ons heen tellen. Vaartuigen
met turf geladen die naar zee moesten en die op de reede, dwars van de
Middelbuurt, ten anker lagen. De wind werd die dag al heviger en de
koude en de vorst nog sterker, zodat het vooruitzicht slecht begon te
worden, want wij hadden weinig levensmiddelen en brandstof aan boord.
's Middags begon onze roeiboot geweldig met het ijs aan te vriezen, dat
wij genoodzaakt waren die op de luiken te zetten, wat wij met grote
moeite gedaan kregen.'
'De 17de maart was voor ons een dag die wel in het geheugen bewaard zal
blijven. Het was een bange dag, vooral voor mijn vrouw en kinderen. Om
3 uur 's morgens kregen wij ijs voor den boeg en wel zo geweldig, dat
er geen doen aan was. Het was of de gehele boel uit elkaar moest. 's
Morgens om 8 uur gingen wij met het ijs mee naar zee. Andere schepen
die al aan de grond zaten geraakten ook in verlegenheid. Overal gingen
de noodvlaggen in de mast om redding, die er ook kwam van Schokkers en
vissers, die zoveel het doenlijk was de schippers aan de palen
brachten.'
‘Toen wij met het ijs mee naar zee gingen, geraakten wij op
het laatst weer uit de schots en bleven nu voor anker liggen, maar toch
altijd nog in het drijfijs.
Tot 's morgens 10 uur van den 18de maart, toen gingen we weer met het
ijs mee naar zee. We hadden ons tweede anker zien klaar te krijgen en
dat kregen wij er toen voor bij met een vaam <2> of
zestien ketting. Doch toen dat aankwam was het of de gehele schuit uit
elkaar moest. Toen schoof het ijs als een berg voor de schuit en kregen
wij een zo'n grote ijsberg voor het schip dat ik en mijn knecht rondom
de boegspriet zijn gegaan om die van ijs schoon te kloppen en te
hakken. Hendrikus Blomberg kwam mij met een schots voorbij drijven en
wierp mij een touw op, zodat hij achter ons bleef liggen. Wij waren
toen zowat halverwege Urk en de Nagel [de Nagel ligt tussen Urk en
Schokland, zie kaartje]. Dat heeft zo geduurd tot 's middags 3 uur, dat
wij in doodsangsten verkeerden achter die berg van ijs.
Op het laatst kwam er beweging, het ijs kwam door het holle water - er
woei thans een storm uit het noordoosten - in beweging en wij raakten
die ijsberg voor de boeg kwijt. Toen hebben wij onze ankers zien te
krijgen, wat een geweldig zware klus was, want alles zat onder het ijs.
Er moest een derde hand op de ketting.
Routes op de Zuiderzee
Zo hebben wij met veel sukkelen onze ankers binnen gekregen en zijn
toen voor de fok naar het Keteldiep gezeild. Doch daar moesten wij een
eind van de wal in zee blijven. Er was namelijk geen water genoeg voor
ons, daar wij 5½ voet diep lagen.'
'Vrijdagmorgen 19 maart was het doodstil en hard vriezen, zodat de zee
overdekt werd met ijs, dat met die middag van den wal afzakte en naar
zee afdreef. Toen zijn wij met veel sukkelen achter de kribben van het
Keteldiep gekomen met 14 schepen, waarvan wij de enige waren die een
roeiboot hadden. Die kwamen ze mij spoedig aflenen om een schipper, die
op het Kamperzand aan de grond zat en die al twee dagen zonder 'brand'
was geweest, brandstoffen te brengen. Wij hadden daar toen 'brand'
genoeg en turf in overvloed. Daar kwamen nogal verscheidene schippers
met turf onder Schokland vandaan vluchten.'
‘Toen hebben wij den 20ste maart 's morgens met mooi weer,
maar bladstil en hard vriezen - zover we konden zien was de zee
overdekt met ijs - elkander binnen geholpen en zijn toen met
verscheidene schippers naar Kampen geweest voor etenswaren te halen
waaraan wij grote behoefte hadden. Daar heb ik aan Teunis Doggerman
onze schelpen verkocht om in Kampen te lossen voor ƒ 2,471/2
(per m3). Daarna zijn wij met een vracht proviand naar boord
teruggegaan, waar ze recht blij waren. Ten eersten omdat wij terug
waren en dat wij weer brood aan boord hadden.
's Middags hebben wij mijn zwager J. Troost ook nog binnen gekregen,
die was ook achter Schokland in de Nagel geweest.'
'Zo waren wij dan onder veel ongemakken van dinsdag tot zaterdag in zee
geweest, doch gelukkig nu behouden in een haven. Tot onze smart zagen
wij de gehele dag op Elburg vijf schepen met de noodvlag aan de mast.
Deze waren met het ijs onder Schokland weggedreven en er was geen
middel om ze te helpen of nabij ze te komen want de zee was overdekt
met ijs.
's Zondags [21 maart] is echter de stoomboot van de stad Kampen met 150
varensgezellen er op uit gegaan. Ze hebben het geluk gehad om de vijf
schepen 's middags behouden aan de stad te brengen.
Toen zijn wij 's zondags ook naar de stad gevaren, hebben maandag en
dinsdag de schepen gelost en zijn 's woensdags naar Zwartsluis gevaren
waar wij dadelijk aan de werf moesten. Onze boegplaten waren zo dun en
met gaten van het schuiven van het ijs dat het een wonder was, dat wij
het nog gehouden hebben en dat we niet gezonken waren. Zo hebben we dan
vier nieuwe boegplanken gekregen en zo onze schuit weer in orde laten
maken. Daar was dan nu eindelijk die onvergetelijke winter afgelopen.'
'Zo heb ik dan dit journaal opgemaakt om aan te blijven gedenken wat
een schipper op zee al niet wat uitstaan moet en hoe hij haast altijd
in gevaren is, om zijn klein huisje dat hij bewoont, kwijt te raken.'
Peter Visser schilderde in 1851 dit turfschip, varend op het
Zwartewater bij de Arembergergracht te Zwartsluis.
Journaal van schipper van schipper Thijs Slagter: 73 dagen ingevroren
onder Schokland met 27 vaartuigen (1870/71)
De winter van 1870-71 was koud met een gemiddelde temperatuur van
– 0,6 graden Celsius. Tussen 20 december en 6 januari was er
een fikse vorstperiode met in Utrecht 16 ijsdagen op rij, waarvan 8 met
strenge vorst. Vooral de kou inval van 20 december was heftig. Begin
februari werd er tijdelijk met een zuidoostelijke stroming zachtere
lucht aangevoerd en steeg de temperatuur in drie tot 7 graden. Maar er
volgde opnieuw een spectaculaire winterinval op 9 februari. De wind
draaide van west naar noordoost en voerde opnieuw zeer koude lucht aan.
Deze vorst duurde maar drie dagen, want op de 13e draaide de wind naar
zuidwest. <4> De winter was voorbij, maar nog niet het
ijs ..., en nog niet voor veel schippers.
Schipper Thijs Slagter <3>:
'Daar wij op vrijdag den 16e December
1870 de last hebben gekregen met turf binnen de Kuinder bij J. Joontje
[Joontjes?], zijn wij Zaterdag vandaar vertrokken naar de Kuinder en
direct de haven uit met bladstilte, daar wij bang waren dat wij geen
voldoende water zouden houden voor de droge haven als de wind naar het
oosten ging, zoals wij verwachtten. Wij dreven den gehelen dag voor
doodstilte en gingen een tijdlang ten anker, maar tegen den avond begon
er wat wind te komen uit het westnoordwesten, zodat wij van de Friezen
wal met een klein koeltje onder Urk zeilden, doch daar het zo dik van
mist begon te worden, waren wij genoodzaakt te ankeren. Om een uur of
zeven trok de mist weg en kregen we een harde koelte uit het
noordwesten, zodat wij Z.W. aanlagen en nogal in onze schik waren, dat
wij zo mooi voort stevenden. Helaas, het werd spoedig anders.'
‘Wij moesten afhouden naar Schokland wegens een bui uit het
westen, die met hagel en sneeuw gepaard ging en met veel wind, zodat
wij om een uur of tien onder Schokland zijn geankerd.
Zondag 18 en Maandag 19 December hadden wij slecht weer uit het Z.W.,
zodat er voor ons geen doen aan was over de Zuiderzee te komen. Maar
Maandagavond werd het stil en kromp de wind naar het Z.O., met zware
mist en tegen den morgen hadden wij zware storm uit het Oosten met
sneeuwjacht.'
'Dinsdag 20 December wilden wij wel weer vertrekken, doch konden wegens
den zwaren storm het anker niet krijgen en onze buren evenmin en het
werd zo hard vriezen, dat alles ijs werd. Om tien uur begonnen wij aan
den grond te geraken, zodat onze hoop weg te komen geheel vervloog;
drie keer hadden wij te vergeefs een poging gedaan het anker te
krijgen. In den avond om tien uur kregen wij het ijs voor den boeg,
zodat wij ieder ogenblik vreesden in den grond te gaan.
Het heeft zo dan gehele nacht geduurd tot Woensdagmorgen 21 December
dat wij in groten nood waren en geen ander vooruitzicht hadden, dan dat
wij onze welvaart, schip en goed zouden verliezen. Een vaartuig van
Meppel, Brouwer genaamd, met lijnkoeken geladen, ging dicht bij mij
vandaan met het ijs mee naar zee tot dwars van Harderwijk en toen hij
daar in het ijs vastzat heeft hij het schip en alles verlaten.'
Tegen den avond begon het ijs vast te zetten zodat aan bakboord onze
turflast geheel onder het ijs bedolven was - het ijs hadden wij aan
dien kant drie voet over de last heen zitten - en dat onze knevelties
van de hoofdtouwen afschoven, zodat ons vaartuig wel een ijsklomp
geleek en die dag een benauwde dag voor ons was, met den nacht op
handen en zo rondom in het ijs bedolven, zodat het dien nacht mijn
vrouw en kinders al menige traan gekost heeft.'
'Donderdag 22 December met den dag gingen ik en mijn zoon Lutte over
het ijs naar Schokland, waar wij op de Meulenbuurt bij Smit aankwamen.
Ook de andere schippers kwamen aan land om gezamenlijk te overleggen
wat er in deze omstandigheden gedaan kon worden. Besloten werd Smit,
den havenmeester, met behulp van tien Urker vissers met den ijsloper
naar Kampen te sturen, tegen elk een beloning van 250 centen daags, om
ons noodlot bekend te maken en ook zagen en bijlen van Kampen mee te
brengen. Daar ik in de verzekering was bij Hardkamp en Goldberg te
Amsterdam, zo gaf ik twee telegrammen met Smit mee, een voor het
kantoor te Amsterdam en een voor mijn agent Prins<6> te
Zwartsluis om onze positie bekent te maken en hulp te verzoeken. Maar
geen van tweeën is terecht gekomen, dus ons vooruitzicht begon
al slechter en de vorst en koude al heviger te worden, zodat ik
genoodzaakt was mijn vrouw en kinderen aan wal zien te krijgen.'
Het lukte Slagter bij vrouw Smit klaar te krijgen dat zijn vrouw in de
kamer ‘van den opzichter' haar intrek kon nemen en Donderdag
drie uur betrol zijn vrouw met drie kinderen die kamer waarin een
bedstee ‘tot het verdoen’ was. ‘Onze
buren en buurvrouwen zeiden toen ik met vrouw en kinder achter hun
vaartuigen langs ging: Zijn jullie al bang, wij nog lang niet, wij
blijven nog op onze schepen. (…) Maar het veranderde
spoedig, want 's avonds ging de wind naar het Z.W. met motregen en
vriezen en hard waaien, toen werd het vooruitzicht al 'slimmer', want
toen begon het ijs achter het eiland en buiten de vuurtoren zo geweldig
te schuiven, dat iedereen bang begon te worden dat onze gehele vloot
ten gronde zou gaan. 's Avonds om tien à elf gingen alle
vrouwen en kinderen de schepen verlaten en dit is niet gemakkelijk toe
gegaan, want dat moest geschieden met planken en ladders en dan zo
tegen de palen van de Meulenbuurt op.'
'Zo zijn tien vrouwen, waaronder twee zwangere, en achttien kinderen
aan land gekomen.’ Slagter zelf was met twee zoons die avond
weer aan boord gegaan, maar het werd voor hen een bange nacht en voor
zijn vrouw, die zich over hen zorgen maakte. Zij konden ‘s
nachts niet weer naar land, omdat hun schip het verste van de palen
was, wel 1600 ellen. Zijn vrouw had nog twee keer Urker vissers
‘bekocht’ om hen van boord te halen, doch die waren
telken reize onverrichter zake terug gekomen.
Des morgens hebben ze al hun goed in turfmanden en kussenslopen gepakt
- het gehele achterdek leeg, behalve de kachel, die werd achtergelaten-
en daarmee zijn ze aan land gekomen. ‘En toen wij met ons
goed op het eiland aankwamen zagen wij met verwondering, dat onze buren
met vrouwen en kinderen ook hun intrek in de kamer van den opzichter
hadden genomen. Het werd toen een verwarde boel, want zo tien vrouwen,
achttien kinderen en twintig mannen in een kleine kamer, dit was alles
door elkaar en in elkaar, dat werd wat, dat was gekerm, zuchten en
steunen en klaagtonen. (…) 'Alle schippers waren dien dag
bezig om hun goed op het eiland Schokland te brengen, alles werd in de
kamer van de opzichter door elkaar heen gegooid, het werd toen een zo
verwilderde boel, dat ik het niet beschrijven kan.'
'De knechten hadden hun toevlucht in de kerk genomen, waar ze wel met
honderd man, vissers en schippersknechten, bijeen waren, en moesten
daar veel koude ondergaan omdat er geen gelegenheid was die warm te
stoken. In de kamer van den opzichter was echter een goede kachel en
brandstof genoeg, want het waren bijna alle turfschepen die in het ijs
zaten.'
'Men keek voortdurend uit of Smit niet met den ijsloper terug kwam,
doch dit gebeurde eerste den zesden dag, die had al dien tijd op het
Kampereiland vertoefd. De schippers hadden zelf enkele bijlen, Slagter
zelf drie, waarmee ze aan het werk gingen en met onderlinge hulp en die
van vissers en de twee zoons van de lichtwachter, die elk f 2,50 per
dag verdienden, lukte het om enkele schepen aan de palen te krijgen.
‘Maar’, verzucht Slagter, ‘dat was soms
wat te zeggen om vrede en eensgezindheid onder elkander te houden, want
ieder wilde de eerste zijn.'
Turfschepen in het ijs in de haven van Emmeloord (1924)
'Des middags den 23e December tegen de avond was alles in rep en roer
en in grote verlegenheid.’ Onderwijl sommigen bezig waren
schepen uit het ijs te halen, anderen goederen aan de wal te brengen,
Slagter zelf om een zak aardappelen van boord te halen, begint het ijs
te scheuren en te schuiven in het gat van Ens - zoals men weet: tussen
de Ketel en Schokland- en wel van de Middelbuurt op Vollenhove aan. Het
gevolg was, dat de schepen die beneden die ijsverschuiving lagen, met
het ijs meegingen, vijf andere waaronder dat van Slager, die boven de
ontstane geul lagen, bleven vastzitten.
'De geul werd zo breed, als er maar voldoende diepte was geweest, er
wel een oorlogschip had kunnen laveren. Aan de wal werd het echter en
gekerm en gelamenteer van de vrouwen en kinderen en een geschreeuw:
,,Komt aan den wal, komt aan den wal!”' Iedereen trachtte dit
te doen, niet wetende hoe dit zou gaan, maar gelukkig het ijs zette
weer vast in het gat van Ens. Er kwam echter ook ijs om de noordzijde
van het eiland heen en verraste daar de schippers Boot en Beers van
Kolhorn, die ijlings hun schepen moesten verlaten; een oud man van 75
jaar kregen ze er met behulp van touwen en ladders af. Maar de schepen
werden meegevoerd in de richting van Blankenham, zover dat ze bij
‘zichtig’ weer slechts even te zien waren, ze zijn
echter later nog terecht gekomen.
'Maar ik moet nog even melden', vertelt Slagter verder, 'dat mijn zoons
een grote pot met aardappelen aan boord gekookt en klaargemaakt hadden
voor de vrouwen en kinderen die op Schokland waren, want die kregen
daar ook niet al te veel en die waren recht blijde toen wij er mee aan
de wal kwamen. Toen echter alles klaar was, kwam de breuk in het ijs,
en hoewel de aardappelen op den schotel gereed lagen, vlogen vrouwen en
kinderen naar buiten met geroep en gekerm: 'Komt aan den wal, de
vaartuigen gaan weg.'
'Onderwijl gingen vissers en ander volk van de wal in de kamer, vonden
daar de tafel gedekt, maakten de schotel leeg, zodat ondanks alle
moeite die wij er voor gedaan hadden, onze vrouwen er nog niets van
kregen.'
Schipper Slagter vertelt hoe zij zich op het eiland behelpen moesten,
hoe zij bleven uitzien naar hulp van de vaste wal, hoe die er eindelijk
kwam en hoe na veel onderhandelen en mislukte pogingen akkoord werd
gemaakt om zijn schip voor f 900,- naar de wal en aan de palen te
brengen.
'Scheepsbouwer Van Goor uit Kampen had daarbij de regeling, dertig
mannen had hij in 't werk, terwijl andere ploegen met de andere schepen
bezig waren. Van Kampen, Zwartsluis en de Lemmer kwamen talrijke
nieuwsgierigen om te kijken.'
Opgestuwd ijs in de haven van Emmeloord (1924)
Na zeven dagen werken lukte het om Slagter's schip op 7 januari aan de
palen te krijgen, waar hij het met een ketting van 45 vaam vast kon
maken. Zijn vrouw en kinderen waren al op 5 januari weer aan boord
gekomen. In de haven van Emmeloord (‘Emlo’) lagen
zeven schepen en talrijke vissers van Marken, Volendam, Harderwijk,
Elburg, Vollenhove, Urk enz. Slagter lag samen met zestien turfschepen,
een met kalk en een met hooi aan de palen tussen de Zuider en
Meulenbuurt. Hij deelt mee wat havenmeester Smit met zijn ijsloper had
beleefd. Schippers Boot en Beers, die in de richting Blankenham waren
weggedreven, kwamen weer in de haven. Daarvoor waren 123 mannen te werk
gesteld voor twee gulden per dag en vier grote borrels brandewijn per
dag. Het kostte die schippers wel f 2.000,-.
Achter de schepen langs, die aan de palen lagen, werd een brede geul
open gehouden, zodat als het ijs in het gat van Ens ging schuiven, die
schepen niet meegingen. Het maken van die geul had f 187,- gekost, het
was maar geld op geld klaagde Slagter, maar de betaalde tien gulden
kreeg hij later van de assurantie terug. Een zekere De Waard, visser
van Marken, had het toezicht over de geul en als die order gaf, moesten
de schippers een man aanstellen om die open te houden; die er niet aan
voldeed kreeg f 1,50 boete per dag.
In ‘t winkeltje op Emmeloord
Toen het ijs goed was geworden gingen de knechten meest naar huis en
ook de schippers zijn wel eens een paar dagen op familiebezoek gegaan.
Vele nieuwsgierigen kwamen een kijkje nemen bij de op Schokland
ingevroren schepen. ‘Dagelijks kwamen marskramers met
goederen van den vasten wal, zoals kruidenierswaren, bollen, brood, tot
ellewaren toe, zodat wij den gehelen winter aan niets gebrek
hadden.’
'Ons koffiehuis was', wordt verder verteld, 'als zij ons wat vermaken
wilden, bij Smit. Daar zijn wat propjes, ik meen glaasjes brandewijn,
geschonken en kannen brandewijn gehaald, dat was voor een gulden de kan
en op het laatst f 1,10'.
Maar Smit was wat duur en bedroog zichzelf, want 'toen men van den
vaste wal kon komen, lag zijn winkel onder de voet.'
De 16e februari begon het te dooien en zorgde men ervoor voldoende
levensmiddelen aan bord te krijgen, want het kon wel eens lang duren
eer men die weer kon aanschaffen. Gelukkig werd het bij zuidelijke en
zuidwestelijke winden een zachte dooi, wat een geluk was, want bij
storm uit het Westen of Noordwesten was er, volgens Slagter, van de
vaartuigen weinig terecht gekomen.
Zondag 19 februari zijn nog vele schippers zonder gevaar naar Kampen
geweest. M
Maar maandag 20 zette het ijs van Schokland op den vaste wal aan.
Woensdag 22 februari werden nog vijftien der aan de palen bevestigde
schepen uit het ijs gehaald en in de haven gebracht.
Slagter durfde wegens zijn diepgang de haven niet in, maar ging 27
februari op de rede ten anker. In den Nagel en om den Zuid was geen ijs
meer te bekennen, doch op de ‘Friezen wal’ lagen
nog hopen ijsbergen.
De 28e februari had men storm uit het Zuidwesten, doch tegen de middag
liep de wind naar het Noorden en ging men met gereefde zeilen
vertrekken, ook al omdat nu het ijs van de vaste wal kwam afzetten.
Eerst had men buiten Schokland nog wat last van ijs, doch later niet
meer en tien uur 's avonds kon men onder Durgerdam ankeren. De schepen
die in de haven waren konden er niet uit komen en sommigen hebben nog
veertien dagen moeten vertoeven.
De volgenden dag, 28 februari, zeilde Slagter naar Amsterdam, kwam aan
het Westerdok waar men door een grote menigte nieuwsgierige schippers
verwelkomd werd die van hun avonturen hadden gehoord. 's Middags voer
men naar de Brouwersgracht en des avonds kreeg men bezoek van familie
en vrienden, en waren toen 'met elkander regt verblijdt, dat wij
elkander in gezondheid mogten treffen, na zoveel angsten en gevaren van
drieënzeventig dagen, of tien weken en drie dagen'.
De twee verslagen staan in De Vriendenkring, 40e jaargang nr. 2 Zomer
2000, 46-51, idem 42e jaargang, nr.4, Winter 2002, 34-40.
Naschrift redactie Vrienden van Schokland:
,,De vereniging Vrienden van Schokland ontving in 1997 een brief van de
heer C. P. Slagter uit Moerdijk, waarin hij vertelde dat hij over een
tweetal scheepsjournalen uit 1851-1852 en 1870-1871 beschikte. Het
waren verslagen van overwinteringen op de Zuiderzee onder het eiland
Schokland.
Slagter, zoon van een binnenschipper, stamt uit een oud
schippersgeslacht. Een toevallige kennismaking met ons blad De
Vriendenkring met op de omslag de foto van het kerkje op Schokland
bracht hem op het idee dat de verslagen mogelijk interessant zouden
zijn voor ons tijdschrift en dus gepubliceerd konden worden. Dat
laatste doet de redactie met veel plezier.
De originele journalen waren niet altijd even goed leesbaar zodat geen
doorlopend verhaal gemaakt kon worden. Desondanks kan toch een goed
beeld gevormd worden van de omstandigheden waaronder de schippers uit
die tijd moesten werken en met welke verrassingen zij te maken kregen.
Slagter wijst in zijn brief op het pure en ongeromantiseerde karakter
van de reisverslagen. Ook op de hulpvaardigheid en gastvrijheid van de
Schokkerlui in bange dagen.”
Naschrift G. van Hezel
De verslagen zijn in bezit van schipperszoon Chris P. Slagter uit
Moerdijk. Chris P. Slagter begon in 1948 als matroos bij
Rijkswaterstaat, werd in 1953 stuurman op het stoom-directievaartuig
Jan Blanken Jz. bij het sluitgat Ouwerkerk, kwam van 1957 tot 1967 als
schipper op meetvaartuigen van de directie, was schipper op de
bakenboot Volkerak en Goude, scheepvaartmeester in Dordrecht en tot
1988 bemande hij de verkeerspost bij de verkeersdienst.
Naamgenoot Christiaan Petrus Slagter werd op 27-10-1856 in
Driel geboren <5> als zoon van de maker van de verslagen
schipper Thijs Luiten Slagter.
Thijs Luiten Slagter (Wanneperveen 03-03-1810 - Zwartsluis 14-01-1889)
trouwde met Margje Frijthof, toen winkelierster. Het was zijn tweede
huwelijk. Zijn vader was Tiemen Alberts Koopmans, slager en de moeder
van Margje was Annigje Kroes.
Thijs Luiten Slagter (militair in 1833), genoemd als schipper
(1861,1877,1878, 1880, 1881,<1889), was geboren op 03-03-1810 in
Wanneperveen, en daar gedoopt (N.G.) op 11-03-1810. Hij bleek in 1861
te Zwartsluis te wonen (huwelijk dochter). Thijs Luiten Slagter
overleed op 14-05-1889 in Zwartsluis op 79-jarige leeftijd.
Ook de vader van Thijs Luiten Slagter, Luit (Leut) Thijs Slagter (1809)
was schipper (1831,1833,<1841);. Hij is geboren ‘op de
Schutsloot’ te Wanneperveen, en aldaar gedoopt (N.G.) op
15-07-1787. Deze Luit (Leut) Thijs - echtgenoot van Jantje Bast - was
vernoemd naar zijn overgrootvader Luite. Hij woonde in 1809 (ten tijde
van zijn huwelijk) in Wanneperveen. Hij woonde in 1809 (ten tijde van
zijn huwelijk) in Wanneperveenen overleed op 20-09-1841 in Zwartsluis
op 54-jarige leeftijd.
Enkele “ijs”-berichten uit de winter van 1870-71
De Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant, 31-12-1870:
,,Schokland, door het schippersgild verstrekt, om de schepen door het
ijs te zagen en in de haven van Schokland in veiligheid te brengen. Ook
voor levensmiddelen en wat meer noodig was, is terstond gezonden
…”
Noten
<1> In 1874 bedroeg het gemiddeld laadvermogen van de
turfschepen die in Zwartsluis de Staphorstersluis passeerden 54,3 ton.
Het sluisgeld bedroeg 5 cent per ton geladen en 1½ per ton
ongeladen.
<2> Vaam: lengtemaat, 6 voet of 66 duim of circa 1,69
meter.
<3> Bron: De Vriendenkring, 40e jaargang nr.2 Zomer 2000,
46-51, idem 42e jaargang, nr.4, Winter 2002, 34-40. In Binnenvaart
1997-1 werd ook reeds aandacht besteed aan deze journaals. De redactie
van dat blad gaf De Vriendenkring toestemming om het materiaal - de
originele tekst en de soms noodzakelijke aanvulling - in De
Vriendenkring te gebruiken.
De afbeeldingen zijn toegevoegd door de redactie van
www.schoklanddoordeeeuwenheen.nl
<4> Grafiek en informatie:
http://www.meteolink.nl/winter-1871/
<5> BS Geboorte, Erfgoedinstelling Gelders Archief
Arnhem. Gelderland, Archief 0207, registratienummer 5470, Aktenummer
88, registratiedatum 28-10-1856. Akteplaats Driel.
<6> Vermoedelijk Jacob Prins scheepsbouwmeester te
Zwartsluis, wiens scheepswerf ‘op het Eiland’ lag.
Hij was in 1829 getrouwd met Berendina Slagter.
Literatuur
Binnenschepen in het ijs onder Schokland. In: De Vriendenkring, 40e
jaargang nr. 2 Zomer 2000, 46-51,
Binnenschepen in het ijs II. In: De Vriendenkring, 42e jaargang, nr.4,
Winter 2002, 34-40.
Isbrücker-Klijnsmit, Tiny, ,,Interview. C.P.
Slagter, 60 lid EMM/VPW. Chris Slagter, schipperszoon, was 1 augustus
2008 60 jaar lid van de EMM/VPW.” In: VPW-nieuws.
Informatieblad Wakorganisatie Personeel Verkeer en Waterstaat, nr. 217,
maart/ april 2009, 11.
https://vpwnet.files.wordpress.com/2009/03/vpw-mrt-apr_09.pdf
Slagter, T., Binnenschepen in het ijs. In: Binnenvaart 1997-1, 3-6.
Slagter, T., Binnenschepen in het ijs. In: Binnenvaart 1997-2, 13-17.