Terwijl de Grote Oorlog van
1914-1918 al gruwelijker en uitzichtlozer was geworden voltrok
zich in het neutrale Nederland, langs de Zuiderzee een ramp. In januari
1916 was het stormachtig weer geworden dat een paar dagen later, op 13
januari, aanzwol tot een krachtige noordwester storm, die tot diep in
de nacht aanhield, en de zeespiegel en golven tot grote hoogten
opstuwde.
Door deze gebeurtenis met een
zeldzaamheid van eens in de 70 jaar braken vele dijken, wat in veel
gebieden – vooral in Noord-Holland - een waternood veroorzaakte
met vele doden.<1> Bij diverse scheepsrampen op zee kwamen nog
eens 32 mensen om. Deze ramp van 100 jaar geleden zette een proces in
gang dat leidde tot de afsluiting van de Zuiderzee en de geboorte
van de Noordoostpolder. Ook de opgezetenen van Urk en Schokland
beleefden een angstige tijd.
Urk, 13 januari 8:00 – 13:00 uur
Op het eiland Urk had de stormachtige wind donderdagnacht 13 januari
weer onheilspellend om het houten interneringsdepot gefloten. ‘t
Bouwsel was er in 1915 door timmerlieden in drie weken neergezet, en
het bood plaats aan zo’n 52 personen.
Op het eiland doden negenendertig geïnterneerde gevluchte
buitenlandse officieren hun tijd. Hun kamp ligt op een mooi
grasveld, vlakbij de vuurtoren, de school en de Hervormde kerk, op het
hoogste deel van het eiland. Maar er omheen staat een dubbele twee
meter hoge afrastering van prikkeldraad. De negenendertig
“ontsnappings”-gevaarlijke Franse, Engelse en (vooral)
Belgische officieren – zien uit op de zee, die onder een
zwaarbewolkte hemel ruw tekeer gaat. Ze worden bewaakt door
vijfenveertig Urker soldaten. Hier geldt het gezag van de militaire
commandant. Diens landelijke chef is de besnorde generaal Cornelis
Jacobus Snijders, Opperbevelhebber van de Nederlandse Land- en
Zeemacht.
Conform de Vredesconferentie van Den Haag van 1907 had Nederland als
neutrale natie ALLE gevluchte militairen van oorlogvoerende naties
ontwapend en geïnterneerd. Er waren er echter enige onder,
die consequent weigerden om het erewoord te geven zich te houden aan de
internerings-eisen, omdat ze of vastbesloten waren te ontsnappen of als
militair - uit principe - geen erewoord wilden geven aan een vreemde
mogendheid. Minister Bosboom had deze zware gevallen daarom onder
verscherpte bewaking op het eiland Urk laten interneren.<3>
Op Urk mogen de geïnterneerden zich van ‘s morgens 9 uur tot
‘s avonds 6 uur “vrij” bewegen. Dagelijks kunnen ze
in uniform het eiland om- en door het dorp lopen, steeds gevolgd door
een Urker ‘schildwacht’ met een geladen geweer aan de riem.
De wintermaanden op het eiland waren vaak bijzonder onaangenaam en nat.
Dat hoort ook de bekende schrijver-journalist en sportman jonkheer Jan
Feith als hij begin januari 1916 de officieren ‘in hun hopeloze
sleurleven’ bezoekt en hun klachten noteert.<4> Ongezond
vinden ze het vochtige klimaat: de barak tocht, is niet
waterdicht en uit de vloeren stijgt een onaangename lucht op. Er waren
veel zieken geweest en de geneeskundige hulp is ontoereikend. Wat hun
steekt is dat de gevluchte Duitse officieren een aangenaam
,,home” in het vriendelijk Bergen hadden gekregen, terwijl zij
– nota bene geallieerde officieren - op het onaangename
‘Sint Helena van de Zuiderzee’ zitten.
Jan Feith, een verwoed schaatser - hij had de eerste elfstedentocht
verslagen – is echt wel wat kou gewend, maar ook hij vindt het op
Urk tijdens zijn bezoek ‘onzegbaar luguber’.
Op donderdag 13 januari is een wandeling geenszins aantrekkelijk. Als
sinds 11 januari is het stormachtig. En de wind wil maar niet gaan
liggen. Integendeel, tot 13:00 uur trekt de noordwester aan tot
brullende stormkracht. Dit had de avondkrant niet voorspeld ! <5>
De NRC van 12 januari. Voorspelling van het KNMI: ,,tot de avond van 13 Januari”
In allerijl heeft men de interneringsbarak nog tijdig met ankers, enz. kunnen ,,bevestigen”.<6>
Schokland, donderdag 13 januari 8:00 uur
De lichtwachters op de Zuidpunt van Schokland, Pieter Verschoor (1874)
en zijn vrouw Mina van Twuyver, wonen met hun drie kinderen pas enkele
maanden op Schokland. Vanuit de keuken kunnen ze de blauw-wit
geëmailleerde rijkspeilschaal, die vier meter uit de oever staat,
aflezen. Het waterpeil is deze donderdagochtend 13 januari om
8:00 uur hooguit een paar decimeters hoger dan de dagelijkse vloed, en
er trekken al 1 meter hoge golven doorheen, op hun weg naar het
zuidoosten. Maar Pieter, oud-matroos eerste klasse bij de marine, is
niet gauw bang van wat golven, zeker niet van dit formaat.
De in 1856 gebouwde vuurtoren op de Zuidpunt met naastgelegen woning. Op de achtergrond de Zuiderzee.
Vlieland, donderdag 13 januari 14:00 uur
Deze ochtend is de stormachtige wind bij Hoek van Holland om 8:00 al
aangetrokken tot stormkracht. En als om 12:00 om het weerstation De
Windwijzer een krachtige westerstorm met windkracht 10 loeit,<7>
dan kan men op Vlieland een waterstandstand noteren van 0,68 meter
boven Normaal Amsterdams Peil.
Normaal gesproken zou om twee uur in de middag op Vlieland het dal van
de ebfase zijn bereikt, maar de storm heeft het water dan al een paar
meter boven dagelijks laag water opgestuwd.
Urk 13 januari 14:00 – 24:00 uur
Op Urk is het waterpeil gestegen tot 0,90 m + NAP. Het zicht op zee
voor de officieren is beperkt. Je buiten staande houden lukt
nauwelijks. Maar wie ’t zou willen ziet bij de oever een
heksenketel: manshoge golven, die met overslaande rollers en wit van
’t schuim op de oevers afstormen. De storm giert, de zee brult;
de officiersbarak kraakt en piept; ja het is een wonder dat het
bouwwerk blijft staan.
De situatie begint zorgelijk te worden want de verhoogde ebstand bij
Vlieland zal over drieëneenhalf uur later hier ook merkbaar worden
en bovendien bevindt het Vlielandse getij zich weer in zes uur lang in
haar opgaande fase.
Op Urk bruist om half zes ’s avonds de vloedlijn rond de 1,75 m +
NAP. Waakzaamheid is geboden, want deze storm bijt door ! En hij is
naar het noordwesten gedraaid, de gevaarlijke richting! Als
zo’n storm langer dan zes uur aanhoudt, wordt laagwater bijna
onmogelijk en verheft de nieuwe vloed haar schouders weer bovenop de
hoge “eb”stand. De storm blijft hardnekkig;
’s nachts om twaalf uur wijst de peilschaal van Urk 2,07 m + NAP
aan.
Waterstanden op Vlieland en Urk tijdens de stormvloed van 1916.
Schokland en Urk, 14 januari 0:00 -3:00 uur ’s nachts.
Ja, deze storm heeft een lange adem constateert ook de familie
Verschoor in de woning bij de vuurtoren op de Zuidpunt ongerust. De zee
is er een paar meter opgestuwd. De vorige dag was de zon om vijf uur
onder gegaan, maar ondanks de duisternis laten de wit bruisende
schuimkoppen zich vlak bij de ramen van de woning wel zien. Voor alle
zekerheid bivakkeren ze maar op de tafels en het aanrecht.
Al eerder heeft Pieter de matrassen naar het platform bovenin de
vuurtoren gesleept, wat nog een hele worsteling was. Maar van slapen
komt het niet. Om drie uur ‘s nachts – Urk tekent 2,43
meter plus - belt hij Harm Smit op, de belangrijkste ambtenaar op
Emmeloord, aan de luwe kant van het eiland: ,,Moeten we allemaal
omkomen?" Smit, in de laarzen, spreekt hem moed in. In zijn kamer staat
het water meer dan een decimeter hoog. Jantje en de kinderen zijn boven
op bed.
Alleen de Schokker terpen Emmeloord, de Middelbuurt en de Zuidpunt
steken nog uit de wijde golvenzee. Tot 7 uur ’s nachts stijgt het
water nog een paar decimeter.
Op Urk dringen de golven over de nieuwe Noorddijk boven het riool vele
huizen en kelders langs de buitenzijde van het dorp binnen. Enige
gezinnen, ook dat van een van de Belgische officieren, moeten hun
woning ontruimen. De golven slaan zelfs over de basaltdijk bij het hoog
gelegen interneringsgebouw.<8>
Dan neemt de wind flink in kracht af en zet de daling in. De dreiging is voorbij!<9>
Reportages
Uit de kranten van die avond en de volgende dagen wordt steeds
duidelijker hoe groot de rampzalige gevolgen van de stormvloed is. Die
was samengevallen met een hoge afvoer op de rivieren. Extreem hoog
water langs de Zuiderzee vóór de ramp door aanhoudende
noordwesten-wind en dagenlange regen hadden de – slechte
<10> en slecht onderhouden - dijken verslapt.
Vooral in de nacht van 13 op 14 januari zijn op tientallen plaatsen de
dijken doorgebroken en op veel plaatsen beschadigd aan binnenbeloop en
de bekleding. Tal van gebieden, waaronder vrijwel geheel Waterland,
staan onder water. Vele mensen zijn omgekomen en de materiële
schade is niet te overzien.
Journalisten reizen af naar de getroffen gebieden en doen verslag van de ellende en de hulpverlening.
Overstroomde gebieden in 1916.
Marken, nacht en ochtend van 14 januari
Marken met zijn lage kades loopt 14 januari ’s nachts onder
water. 16 Doden vallen er. Ook de Amsteldijk bij Anna Paulownapolder is
gebroken en er zijn twee mensen verdronken.
Als de journalist van de Utrechtse krant Het Centrum het eiland Marken aandoet hoort hij wat er die nacht is gebeurd.<11>
"Op een kale plek hebben drie huizen gestaan. Uit ’t eerste
huisje zijn de mensen tijdig gevlucht, in ’t tweede is een oude
vrouw verdronken. Nu ligt alles er gelijk met de grond. De mensen uit
het derde huis vluchtten op de nok van de woning ernaast; een vrouw met
twee meisjes. De man die haar redde, vertelt: ‘In de nacht hoorde
ik schreeuwen. Mijn vrouw zei: “Jannetje zit op dak, met twee
kinders.” Toen heb ik alles uitgedaan en ik ben tot de hals in
’t water gegaan, heb ze een touw toegeworpen en ze zo hier
’t raam doorgehaald.’
Van een andere woning hangt er alleen nog de open
zolder. Een moeder vertelt: ‘Met ons twaalven zaten we hier. De
muren gingen over als zeilen. De zee steeg erover en,’ wijst zij,
‘als dit ene balkje het begeven had, dan waren we allemaal
verdronken. Tot ’s morgens halfnegen hebben we er gezeten. Toen
hebben we eerst de zeven kinderen eraf gezwommen. De vrouwen bleven er
zitten. De kraamvrouw ook, die vanmorgen bevallen is De boten sloegen
onder door het huis heen.’
Op dit buurtje hebben er zeven het leven gelaten.
Een is er nog niet gevonden. Toen dit huis instortte, zijn man, vrouw
en drie kinderen eronder verpletterd. De twee oudste meisjes zijn enkel
nog over van dit gezin. Heel onverzorgd zijn ze achtergebleven, geen
kleren, geen eten. Een van beide deerntjes, in Markerdracht,
heeft zich aan de gevel vastgeklampt en zo d’r leven gered.
De bakkerij en ’t woonhuis op de Rozenwerf zijn helemaal
weggeslagen. Verschillende huizen zijn ontzet. Verderop rondom de terp
Grotenwerf staan ze allemaal kleren te vissen. Drie meisjes van 20, 25
en 30 jaar, zijn hier van ’t bed af verdronken. ’t Hoge
bed, dat de toevlucht biedt voor de Markers bij stormvloeden, de
veilige schuilplaats in hun woning. Haar broertje was op zolder
gevlucht en is later gered. Een huis is weggeslagen. Niets meer van
over. Evenzo een hoekhuis ernaast."
De volgende terp is Wittewerf. De gids zegt:
‘Die huizen waren niet goed gebouwd.’ De terpen op Marken
raken vol. Nu bouwen ze ernaast. Maar die huizen moeten op palen staan.
Dat is hier niet gebeurd. Het huis dat op deze muren gestaan heeft,
staat daar tweehonderd meter verder in ’t water, gaaf en al, op
zijn achtergevel met de deur en de ramen naar boven. ’t Is weg
gestormd en meegevoerd met de golven. De man hier in dit huisje zag
’t gaan. Hoorde nog roepen: ‘O mensen, help
me!’ Man, vrouw en drie kinderen zijn ermee heengegaan.
Waterland, ochtend 14 januari
De waterstanden aan de westkust breken de oude records met ruim twintig
centimeter. De dijken zijn er niet op berekend. Overal slaan de golven
over de kruin van de dijk heen. Het binnentalud raakt totaal verzadigd
en hele stukken dijk schuiven de sloot in. Als eerste bezwijkt de
Amsteldijk van de Anna Paulownapolder. Het oostelijke deel loopt snel
vol. Even later volgt de Katwouder Zeedijk en de Waterlandse Zeedijk.
In totaal zullen de dijken op minstens vijftien plaatsen bezwijken.
In de ochtend van vrijdag 14 februari 1916 slaat het water over de
Waterlandse Zeedijk en deze breekt bij Katwoude. Praktisch heel
Waterland loopt onder. Tussen Zaandam, Purmerend en Edam tot aan het IJ
bij Amsterdam-Noord heeft het water vrij spel. Ook de verschillende
polder- en ringdijken verdwijnen goeddeels onder water.
Een correspondent meldt aan Het Centrum <13> de situatie op
vrijdagochtend in Edam: Een detachement militairen is voortdurend in de
weer, de zeedijk, die aan het verschuiven is en ieder ogenblik kan
doorbreken, te versterken. De streek tussen Edam, Monnikendam en
Volendam is geheel overstroomd. Er is daar veel vee verdronken. In Edam
heeft het water de huizen nog niet bereikt, maar ook hier staat het
reeds in de tuinen die aan de Zuiderpolder grenzen. Deze polder staat
onder water en het water is daar binnengedrongen vanuit de Katwijker
polder, waarvan de zeedijk reeds is doorgebroken. Het ergst is de
toestand wel te Volendam, waar alle lager gelegen huizen het water tot
aan de zolder staat, zodat de bewoners hun onderkomen moeten zoeken in
de huizen, die op de dijk staan. Volendam is op het ogenblik een
eiland. Alleen langs de zeedijk kan het worden bereikt, doch deze weg
is zeer gevaarlijk. De spoorwegverbinding Edam-Volendam is verbroken.
Honderden stuks vee zijn op de dijk samengedreven en kunnen niet meer
naar Edam worden gebracht. Bovendien is reeds zeer veel vee verdronken.
Ook de Zeedijk is doorgebroken te Uitdam bij Zuiderwoude, waardoor de
Zeevangspolder is overstroomd. In Broek in Waterland staan reeds zeer
veel huizen onder water. Van twee boerderijen is al het vee verdronken.
Bij Ilpendam is men bezig de bruggen te stutten. Ook te Broek in
Waterland is het vee in de kerk en in andere openbare gebouwen in
veiligheid gebracht. In Volendam heeft het bekende hotel Spaander veel
schade geleden.
Anna Paulona, 14 januari, ‘s ochtens
Nader wordt uit Anna Paulowna gemeld: De toestand is hopeloos. De dijk
vertoont een gat zo groot, dat voorlopig aan stoppen niet is te denken.
Het oostelijk gedeelte van de Anna Paulownapolder, de Oostpolder, staat
geheel blank.
De mensen zijn ijlings gevlucht, zodat veel vee Is achtergelaten. Met
boten tracht men de boerderijen te bereiken om te redden wat te redden
valt. Uit de Helder zijn 700 soldaten aangekomen, die trachten het
Westelijk gedeelte van de polder boven water te houden. De stand van
het zeewater blijft evenwel nog enorm hoog, zodat volstrekt niet zeker
is, dat deze polder, Westpolder en Breezand behouden blijven.
Monnikendam en omgeving, 14 januari – 7:00 tot 12:30 uur
De hele nacht van 13 op 14 januari hebben militairen bij Katwoude aan
de dijk gewerkt, maar niets heeft geholpen. Om zeven uur ‘s
ochtends stroomt het water de polder binnen.
Jac. Korthals Altes bezoekt die dag de meest geteisterde streek van
Noord-Holland.<15> Grote moeilijkheden levert daar het bergen van
het vee op, want grote kuddes zijn naar Monnikendam overgebracht.
Vanuit de kerk daar ziet hij het ondergelopen land met zijn
boerderijen. Met bijna bovenmenselijke kracht zijn de boeren bezig het
vee met modderschuiten en andere vaartuigen te redden. Het water
stroomt nog steeds toe en het steeds voortstuwende water doet vrezen,
dat de Purmer elk ogenblik kan bezwijken, en dan zal de Beemster
onverbiddelijk volgen en loopt ook de Zaan groot gevaar.
De pastoor van Monnikendam heeft gebouwen beschikbaar gesteld voor het
onderbrengen van vee. Andere kerkgebouwen staan onder water.
Na omstreeks twaalf uur gaat Korthals Altes kijken naar de doorbraak
tussen Monnikendam en Zuiderwoude. Deze peilschaal wijst 2,20 meter
boven A.P., en er zijn op ongeveer 250 meter van elkaar
verwijderd, op ruim een half uur gaans van Monnikendam, twee
grote gaten in de dijk geslagen, ongeveer 30 en 50 meter breed.
Het water stroomt als een waterval naar binnen met een groot verval.
,,En wie dat zagen, begrepen het gevaar, dat Noord-Holland boven het IJ
liep.” De dijk heeft zwaar geleden en lang vertoeven is niet
gewenst. Hij vertrekt weer naar Monnikendam. Edam is niet te bereiken.
Overstroomde gebieden in en rond Waterland. Ter Wee (1916)
Broek- en Waterland.
De N.R.C. bericht over het geteisterde gebied Broek- en Waterland.<16>
,,Vee is er verdronken. Zo is deze gouden tijd van de boeren plotseling
in een, rouwtijd verkeerd. Gelukkig, dat er, althans voor zover wij
konden nagaan, geen mensenlevens te betreuren zijn.
Nog altijd komt er meer water opzetten. Als de reporter de weg langs
het zijkanaal naar Broek volgen, stroomt het water van het
Noordhollandskanaal, dat wijd buiten zijn oevers was getreden, hen
voorbij, met de woede van een bergstroom, meeslepend allerlei wrakhout:
kippenhokken, hekwerk en dergelijke, en nu en dan ook een dood schaap.
De Noordpolder, ter linkerzijde van de weg naar Broek, staat voor een
groot gedeelte blank; de buurtplaatsen langs het kanaal liggen als
eilanden in de vloed. Maar veel erger is, wat zij zien ter rechterzijde
van de weg in het verschiet van de Broekermeerpolder.
Vlak bij Broek kan hij niet verder. Hier stroomt het water over de weg,
juist in de knik ervan. Bruisend stortte het zich omlaag in de polder,
als een dier op zijn prooi. En in het midden van die wilde vloed
staat, heel zonderling, als een rotsblok in een waterval, een
zorgvuldig geschilderd boerenhuis, dat natuurlijk verlaten is.
Het is een naargeestig toneel, versterkt door ’t akelige geloei
van vee in het als het ware door water ingesloten dorp Broek in
Waterland, waar honderden stuks vee zijn bijeengedreven op het hoge
gedeelte om de kerk en ook in het kerkgebouw. Maar hoe lang het daar
nog veilig zal zijn, weet niemand. Het water blijft maar wassen.
Langs het zijkanaal maken steeds meer mensen zich op, om met hun have
en goed, voor zover het draagbaar was, te vluchten. Voor de ramen der
huizen zag men in de haastig ontruimde vertrekken soms de kast boven op
de tafel liggen, om haar voor wegspoelen te beveiligen. Sjezen en
fietsen rijden heen en weer en ook ontmoeten ze telkens een boer te
paard, die als een soort van renbode af en aan draaft. En overal staan
de mensen aan de deur om aan degenen, die van hoven af komen, te
vragen, hoe het er mee staat. „Alles gaat er aan" zo klagen zij,
en ze wijzen hen, hoe achter hun huis in de Broekermeer-polder het
water spoorslags vooruitschuift en hoe het achtergelaten vee hier en
daar op enkele hogere punten bijeen schoolt om de kop boven water te
houden.
Ook op de terugrit naar Buiksloot, van waaruit de journalist deze
eerste indrukken door belt, moet de auto zich telkens weer moeizaam
heen worstelen door oneindige kuddes hoornvee, paarden en schapen, die
door mannen, vrouwen en knapen,- oud en jong, alles wat maar een stok
kan voeren, worden voortgedreven richting Amsterdam.
In de buurt van Volendam houden deze dames de moed er in.<17>
Monnikendam, 14 januari 15:30 uur
Om half vier ’s middags maant de burgemeester Korthals Altes om
te vertrekken. Het water slaat reeds over de dijk van het Monnikenmeer,
de enige verbindingsweg die Monnikendam nog heeft, namelijk naar de
Purmer. Inderdaad staat het water op enkele plaatsen al een voet op de
straatweg en het stroomt nog voortdurend binnen vanaf de doorbraak
benoorden Monnikendam, tussen Katwoude en Volendam.
Door de doorbraak zijn op een plaats van een zekere Jonker alle 17
koeien, verdronken. Ook in de Belmermeer zijn alle beesten omgekomen.
Hij rijdt door de Purmer over llpendam en stuit op een grote karavanen
vee, die van Watergang naar de Beemster wordt gebracht. Van llpendam
over het Schouw naar Buiksloot te rijden, wordt ontraden. Daarom maar
het Noordhollandskanaal oversteken en over Purmerland rijden. Daar
deelt onderwijzer Veen hem mee, dat elk ogenblik de komst van het water
wordt verwacht en ook voor Oostzaan, Landsmeer en Buiksloot wordt
gevreesd.
In Oostzaan en Landsmeer stijgt het water. De herenboer Deysselhoff in
Landsmeer heeft zijn vee al weggebracht, omdat hij ervan overtuigd is,
binnen enkele uren het water te hebben. Ook hier weer het treurige
schouwspel van vrouwen met kinderwagens en kinderen. Jongens en
meisjes, hun geiten, hun lievelingen, geleidend, zorgvuldig toeziende
dat ze niet te water zouden raken.
Tussen Buiksloot en Amsterdam is hij getuige van een zeer actief en
correct, optreden van militairen en Amsterdamse politie,
waaronder bereden agenten. De militairen begeleiden het vee en de
politie handhaaft de orde, wat ,,werkelijk geen sinecure” is.
In Zuiderwoude weet men niet waar de vluchtende mensen
‘geborgen’ moeten worden. Verscheidene hebben onderdak
gezocht bij familieleden in Amsterdam en bij kennissen te Monnikendam.
Monnikendam, 14 januari 20:00 uur
Monnikendam, vrijdagavond na achten. Er is een groot gat in de weg
geslagen onder de tramlijn, en de tramlijn naar Edam staat blank.
Monnikendam staat als en eiland in zee. Ook te Zuiderwolde is de
dijk doorgebroken. Bij Matwoude steken alle boerderijen met het dak
boven het water uit. Van Ilpendam tot Edam staat alles onder
water. De wind is in de ochtend gaan liggen en de Purmer heeft nu
niets meer te vrezen. In Monnikendam is het buitenwater sinds 12 uur
een meter gezakt. Nog steeds worden er koeien de kerk binnengebracht en
ook de varkens, die het laatst gered worden.
De schade, die geleden is door de bewoners van de polder Waterland is
natuurlijk niet te begroten, beseft ook Korthals Altes. Een zeer grote
hoeveelheid vee is verdronken; in de schuren is een massa foerage door
het water bedorven en de weilanden hebben door het zoute water zeer
geleden.
Waterland, 15 januari
De Rotterdamse schrijver journalist Marie Brusse bezoekt zaterdagmiddag
,,een door het water ingesloten dorp” in Broek en Waterland met
het oog van een ware psycholoog. Daar stellen de beste
vrijwilligers zich bescheiden onder de bevelen van anderen, geen
opdracht is hun te vermoeiend, te gevaarlijk of te gering. Ze dienen
dag en nacht door, als 't moet; denken niet aan etenstijden, lopen
voort met doornatte kleren zolang er nog te helpen valt en vragen om
geen enkel gerief. Een ramp is er nodig om de kracht, de durf, de
geschiktheid voor de hachelijkste daden van zulke veelal door 't leven
enkel maar verwende mensen aan zichzelf te openbaren. En wat een zegen,
als zo’n ramp dan geen oorlog is. Bij redders en verdedigers
,,gaat als regel wel op, dat zij, die zich onverplicht opwerpen, zich
zelf ook wel 't volledigst overgeven. Als de emoties uitgevierd zijn,
volgt met de vermoeienis een soort doffe onverschilligheid en waar de
plicht niet gebiedt, verdwijnen zij dan soms even ongemerkt als ze
eerst opgedoken zijn. ’t Zo noodzakelijke afmaken van een taak,
wat geduld en zelfdiscipline vereist, biedt hun geen prikkels van 't
onverwachte, is niet meer romantisch genoeg.
Er zijn er ook die, volkomen oprecht, zich enkel door de romantiek van
het rampspoedige, van ’t gevaar van de dramatische enscenering
laten verlokken om aanstonds heen te gaan en mee te helpen. Maar de
eerste natte voeten werken op hun verbeelding bedenkelijk verkillend.
En dan ontstaat er in hen een moeilijke strijd waarbij ze,,hun figuur
willen redden”. Zij bemoeien zich overal mee, lopen
iedereen voor de voeten met hun troost en hun raad - en omdat ze
nergens ,,weer-werking” vinden maakt dat hen òf balorig of
kritisch - tot ingezonden-stukken schrijvers toe - óf ze kopen
’t af door goed in de beurs te tasten voor een enkel slachtoffer,
dat 't gelukkig toeval hun tegemoet voert, nog druipend en wel, en dat
't dan gewoonlijk 't minst nodig heeft. En dan gaan ze spoedig naar
zich thuis om zich ,,met heldhaftige fantasieën te wreken op de zo
ontmoedigende koude en natte werkelijkheid. Dit zijn trouwens meer de
zeer sporadische verschijnselen, de totale activiteit overziend.
Over één omstandigheid zijn de ,,oor- en
ooggetuigen” 't allemaal eens. Waar bij een scheepsramp de
ridderlijke leuze geldt van ,,vrouwen en kinderen eerst”,
wordt hier, blijkbaar in de paniek, nog wel eens onridderlijk met de
schouders tegenin geworsteld - daar maakt het instinct van de
landelijke bevolking bij een watersnood blijkbaar tot regel, dat eerst
het vee wordt gered. En in Waterland zijn de polderbewoners merendeels
veehouders, ingericht op de leverantie van melk aan Amsterdam, de grote
stad, waarmee ze overal door waterwegen verbonden zijn. Welnu het
mansvolk laat, zodra het water opkomt om de hoeve, het gezin in de
steek, en bemoeit zich aanvankelijk enkel met de koeien, om die, vaak
in eigen levensgevaar, op ‘t droge te brengen. Het vee vormt een
overwegend deel van hun bezit, en het is de voornaamste bron van hun
bestaan, hun mobiele bezit. Hoewel vaak koppig en tegenstribbelend,
laten die redeloze dieren zich toch wegdrijven. 't Gezin kan meestal zo
lang nog wel veiligheid vinden op de zolder. Maar omdat koeien nu
eenmaal geen trappen klimmen, moeten zij weg, ver weg gebracht worden
om niet te verdrinken.” Bovendien is de gehechtheid aan het vee
bij de redding een sterk element. Er is een molenaar gevonden
,,geknield bij zijn twee overgebleven koetjes, waar hij dan maar liever
mee omkomen wilde”.
Het bergen van verdronken hoornvee.<18>
Een predikant is in de ongeluksnacht alleen over aan de dijk om oude
mensen, kleine kinderen en gebrekkigen te redden, omdat de andere
mannen ‘t ,,natuurlijk te druk hadden met hun beesten".
De aandoenlijke verhalen van dapperheid, van ’t trotseren van het
koudewater … tot aan de hals, en allerhande andere opofferingen
voor lotgenoten komen uit de streken waar de bevolking geen vee houdt -
zoals op Marken - òf mensen betreffen, die vreemd aankwamen, van
buiten af.
,,'t Toeval, dat het leger gemobiliseerd is, heeft bij deze ramp
… onschatbare diensten bewezen. Ik heb soldaten gezien,
doorweekt van 't water, en van kou ,,bevangen", die even hier of daar
handenwrijvend bij een kachel kwamen staan met hun bleke gezichten,
zonder een woord te klagen, en die aanstonds weer in de open roeiboot
stapten om een armzalig boeltje uit de vloed verder te verhuizen. Ik
heb ze bezig gezien, ook tot aan de knieën in de vloed, aan 't
werk van de dijken, met een ijver en een lust, die waarlijk weldadig
aandeden. Bij groepen sjorden ze aan de touwen het heiblok omhoog om 't
de palen in de grond te laten drijven, en ze zongen een liedje, erbij
op de maat; zo sjouwden met bokken en planken of gaven hun spieren aan
‘t vermoeiende zandscheppen, zó willig toegewijd, dat je
erom van de kerels ging houden. Langs één dijkvak
herkende ik de stoere arbeiders uit het leger een dokter in de oude
talen, een accountant, een jeugdige acteur. En de opmerking van een
kapitein, die zelf het voorbeeld gaf van opgewekt aanpakken, was
typerend: „u werkt ’t beste met mannen van ontwikkeling en
grotere beschaving, omdat zij in de regel een zekere zelftucht node
hebben om de anderen. Ze klagen het minst: ze hebben geleerd zich te
beheersen – waar de echte beschaving immers op neer komt.”
Een eind verder treft Brusse een groep, die ergerlijk aan ‘t
lijntrekken is. Aan één van hen vraagt hij of ze dan niet
begrepen wat er afhing van hun werk aan de dam ? – Hij kijkt hem
eens onderzoekend aan, en antwoordt: ,,als je superieuren je hierbij
ook al behandelen als trekpoppen, als ze je alles commanderen en zelf
niets uitvoeren, dan verlammen ze je goeie zin, en maken alle
initiatief kapot." Brusse ontmoet later een luitenant die bij deze
afdeling hoort. Die zegt landerig, dat hij zo’n pech gehad had
door uit zijn gezellige standplaats hierheen gedirigeerd te zijn, naar
zo’n doodse negerij, waar ’s avonds niets te koop was ,,En
nu is de order afgekomen, dat we dag en nacht moeten blijven. –
‘m ’s avonds nooit eens mogen piepen naar
Amsterdam.” De invloed van bet voorbeeld, van de geest der chefs
op de mannen is frappant.
Een predikant, een onderwijzer, een dokter, staan daar opeens als
’t algemeen erkende gezag - de burgemeester in zijn
burgervaderlijke zorgen en bemoeiingen bijvoorbeeld vervangen door een
ondergeschikt ambtenaar van de secretarie, die een ieder met raad en
daad bijstaat, die zelfstandig beslist en doet, en zo’n tijd,
zonder dat hij 't zelf goed merkt, niet uit de kleren komt.
Hier is ‘t de veldwachter, die, rustig bezonnen en onvermoeid
voor iedereen de vraagbaak, de uitkomst is geworden. ,,Ja.
Meneer” - vertelt hij - ,,daar zou u nog verbaasd van staan
te kijken, zo zenuwachtig, zo ziekelijk zenuwachtig zonder weerstand
als die buitenmensen blijken te zijn. Mij dunkt, in een grote stad
zouden ze hun benul veel beter bij elkaar houden. Want op m’n
woord, de meesten zijn totaal de kluts kwijt, en ze zouden van
verbouwereerdheid in hun huizen verdrinken, als er nog een kurkdroog
pas van ’t erf uit ligt. Ze pakken dingen mee, waar ze niet
‘t minste nut aan hebben, en een van de kinderen vergeten ze, of
zelfs hun geld. – Je moet maar voor ze doen en denken. ’t
Onnozelste, daar halen ze je bij. (…) Maar wat je dan zo weer zo
opvalt, als je de mensen dan eindelijk op 't droge hebt!, mensen, die
toch een goed stuk brood hadden, en nu vaak al hun eigendommen en hun
bestaan kwijt zijn geraakt, - dat ze feitelijk niet klagen, en zo
gelaten berusten. Dat er zijn, gezeten mensen, die maar meteen aan
’t werk gaan om een duitje te verdienen van het
steuncomité. Ik denk wel eens of zulke lui geen voorstelling
hebben, zich niet kunnen indenken in de tijd van zorgen, die hen toch
wacht.”
En dan trekt Brusse weer verder, en gaat kijken bij 't werk van de
polderjongens, die als dommekrachten zijn. Schijnbaar zonder de minste
belangstelling voor wat er dan toch voorzeker ongewoon om hen heen
gebeurt, werken ze voort, hier of elders, waar hun woonaak, hun keet
neergezet wordt. — een volgende karwei, bezwaarlijk, voor een
hele poos: zo veel weken tegen zo veel geld. Waarbij nu en dan weer een
Ingenieur verschijnt, op hun snelle tochten langs alle kritieke punten,
om ‘t overzichtelijk, om 't objectief te beschouwen, als een
hoogst Interessante puzzel, een probleem, dat in de kortst mogelijke
tijd met oud-Hollands waterbouwkundig talent moet worden opgelost.
Een man van ervaring, op de secretarie van Broek-in-Waterland vertelt:
„Gaat u nu toch eens na, dat er van hier tot Schouwen dertig
huizen weg zijn, die van achteren helemaal open hangen: een zag ik er
nog, daar zijn de fundamenten totaal vernield door een driewieldekar,
die er doorheen geslagen is op de golven. En van de duizend inwoners,
zijn er nu op zijn hoogst nog 'n twee honderd gebleven. De Jaagweg
moest worden ontruimd, - op 't Zuideinde wonen vier gezinnen, - de hele
Broekermeer verwoest, - het eiland ontruimd - het Kikkerend ontruimd, -
de Broekermeerdijk helemaal weg. Blijven enkel over de mensen uit
de kom, waar er ook al van weggetrokken zijn. Nee, nee, we houden een
arm dorp over. Weet u wàt op de duur het ’t ergst zal
wreken: al die melkslijters hier, waar de veehouders de melk aan
verkochten voor Amsterdam, die zijn hun bestaan kwijt, omdat de boeren
vee verloren hebben en de rest van de hand doen naar Duitsland. Alle
melkvee wordt verkocht – dat was de bron van bestaan voor de
streek. Direct en indirect; dat komt nooit meer terecht." <20>
Schrijver-journalist en sportman Jhr. Jan Feith (1874 – 1944).<21>
Urk, maandag 17 januari <22>
Terwijl zijn manschappen druk in de weer zijn in de rampgebieden, vindt
de Opper-bevelhebber van Leger en Vloot, generaal Snijders, het maandag
17 januari tijd voor een goodwill-offensief op Urk. Kort tevoren
had Jan Feith de klachten van de geïnterneerden daar in het
Algemeen Handelsblad geopenbaard.
Het eiland heeft de stormvloed doorstaan. Het water is 2 decimeter
lager geweest dan in 1825. Achter de paalschermen rondom de west-
en oostzijde heeft het overstortende water een doorlopende geul
geslagen, 6 decimeter diep en ruim een meter breed. Het houten
paalscherm en het scherm van gewapend beton zijn beschadigd. De
wandelweg langs het dorp is deerlijk gehavend.<23>
Het snelle torpedobootje, dat sinds de vluchtpogingen van enkele
geïnterneerden in de haven van Urk dobbert, zet de generaal op het
eiland af. In de barak worden de geïnterneerde officieren
persoonlijk aan hem voorgesteld. Zeer belangstellend hoort hij hun twee
woordvoerders aan.
Dan spreekt hij de officieren kort in het Frans toe. Hij verklaart,
voorzover het in zijn vermogen ligt, aan de klachten tegemoet te zullen
komen: de kwaliteit van het voedsel, het gebrek aan eigen oppasser, het
geweerde familiebezoek. Aan de grief van onvoldoende geneeskundige hulp
kan hij echter niet voldoen worden, aangezien het aantal
officieren-van-gezondheid in het eigen leger nauwelijks voldoende is.
De schijnbare onbillijkheid bij de [ongelijke] behandeling van de
geïnterneerden op Urk en die te Bergen heeft hij inmiddels
opgeheven door de Duitse officieren naar et intrneringskamp
Wierickerschans in Groningen over te brengen.
Het Algemeen Handelsblad – de krant waar journalist Jan Feith aan
is verbonden - schrijft die avond dat de geïnterneerden zeer
ingenomen waren met het bezoek van de generaal, en ,,met de aandacht,
die hun eindelijk werd geschonken, na zovele vergeefse
verzoekschriften, waarop zij nimmer taal noch teken hadden
vernomen.” Ook deed het de krant ,,veel genoegen, dat op deze
wijze een in hoofdzaak bevredigende oplossing der Urker grieven en
klachten bereikt kon worden. (…) niet minder doet het ons
genoegen, dat aldus in ons land, maar namelijk ook over de grenzen de
indruk worde bevestigd, dat het onzen militaire autoriteiten ernst is
met een toepassing der internerings-maatregelen ten opzichte der in ons
land vertoevende officieren van vreemde, doch bevriende mogendheden,
die zo weinig mogelijk onaangenaamheden brengt.”
Kort daarna komt het interneringsbureau aan enkele grieven tegemoet. Zo
worden bezoeken en verloven weer toegestaan, die na de
ontvluchtingspoging - via een met graafwerktuigen als eetlepels
gegraven tunnel naar de begraafplaats - voor allen waren
ingetrokken. Generaal Snijders heeft de geregelde
‘verloven op ere-woord‘ van terugkomst, zelfs uitgebreid
tot vijf dagen.
Inzamelingsacties
Na oproepen in de kranten tot leniging van de noden stromen de giften
binnen. Het levert een voor die tijd hoge opbrengst van 2.714285,83
gulden op, waaronder 10.000 gulden van de Koningin, Prins Hendrik 1000
gulden, de Koningin-Moeder 5000 gulden”. Wilhelmina en de prins
hadden verschillende malen diverse getroffen gebieden bezocht.
Prinsesje Juliana heeft de ,,inhoud van haar spaarpot en beurs geleegd:
20,13 gulden”. Zij voegt er een zelfgeschreven briefje bij ,
,,een doodgewoon kinderbriefje, aardig, omdat er zoo goed uit blijkt,
dat het een briefje is van een bijna zevenjarige, dat niemand dan de
Prinses alleen de hand heeft gehad in deze kinderlijke spontane daad
van medelijden”.<24>
Schilder Johan Hendrik van Mastenbroek vervaardigt enkele
tekeningen, die hij laat uitbrengen op prentbriefkaarten. De
opbrengsten gaan naar de slachtoffers. Het hieronder afgebeelde
schilderij verkoopt hij in 1918 voor fl. 20.000 ten bate van de
getroffenen van de overstroming.<25> Van Mastenbroek zal een
beroemd schilder van de Zuiderzeewerken worden.
Schilderij van J.H. van Mastenbroek: Broek en Waterland.<26>
Afsluitdijk en inpoldering
Eerst in maart 1916 zijn doorbraken in de zeedijken gedicht. Daarna
moet het water nog worden weggepompt. In de polders die langere tijd
blank stonden, zijn veel bomen dood gegaan door het zoute water en
komen ingezaaide gewassen niet op. Vooral Noord-Holland is getroffen;
19 doden worden geteld, waarvan 16 op het eiland Marken. Ook de
Noordzee was tekeer gegaan, waardoor in Rotterdam 5 mensen verdronken.
En bij diverse scheepsrampen op zee zijn nog eens 32 mensen omgekomen.
Na de grote doorbraak liggen de zinkstukken klaar voor deze hulpdam.<27>
De dijkversterkingen die naar aanleiding van de ramp worden uitgevoerd zijn in 1926 voltooid.<28>
Mr. Gerard Vissering, president van De Nederlandse Bank, en voorzitter
van de Zuiderzee-vereniging schrijft in het Algemeen Handelsblad al
snel na de ramp dat Nederland het Plan-Lely om de Zuiderzee af te
sluiten moet uitvoeren.<29> De vereniging organiseert er in
Amsterdam een tentoonstelling over.
Op 28 september 1916 ligt het Verslag over den stormvloed van 13/14
Januari 1916 op de regeringstafel. De trieste
gevolgen van de ramp, de vele doden, de duizenden daklozen, de
onbecijferbare schade, de behoefte aan landaanwinning bij de aanhangers
van de Zuiderzeevereniging en de behoefte aan zelfredzaamheid van de
natie - niet alleen in tijden van oorlog - vormen voldoende
ingrediënten voor het besluit dat zou leiden tot de
afsluiting en gedeeltelijke drooglegging van de Zuiderzee. Minister van
waterstaat ir. Lely dient op 9 september 1916 zijn definitief ontwerp
van ‘Wet tot afsluiting en droogmaking van de
Zuiderzee’ in, en twee jaar later is dat aanvaard.
In 1921 gaat, als nasleep van de watersnood van 1916, de
Stormvloed-seindienst (SVSD) van de Dienst Getijdenwateren van start.
Het KNMI geeft in eerste instantie een waarschuwing voor overschrijding
van een bepaalde waterstand, waarna de SVSD tot actie overgaat.
In 1924 concludeert de commissie-Lovink, ingesteld om de baten te
berekenen, dat de werkzaamheden ondanks de grote economische problemen
op volle kracht door kunnen gaan: in de nieuwe polders zullen veel
nieuwe (landbouw)gronden beschikbaar komen en de zoetwater-voorziening
in de provincies rond de Zuiderzee zal sterk verbeteren. De Tweede
Kamer neemt in 1925 dan ook een wet aan tot versnelde uitvoering van de
Zuiderzeewerken.
In 1932 is de Zuiderzee 'getemd' door de Afsluitdijk. Op 3 oktober 1939
wordt de dijk tussen Lemmer en Urk gesloten. Urk was geen eiland meer.
En als in 1940 ook de dijk aan de zuidkant van de polder nabij
Schokkerhaven wordt gesloten kan het droogmalen beginnen. De
Noordoostpolder valt droog op 9 september 1942. Ook Schokland is niet
langer meer een eiland.
De schuit KP1 van Diender bij de Zuidpunt.
Terugblikken
In 1916 wordt op veel plekken aandacht besteed aan de stormramp van
1916, o.a. in het Zuiderzeemuseum, waar een heuse
‘watersnoodstraat’ is aangelegd, die aan de vloed herinnert.
Persoonlijk wedervaren
De geïnterneerden op Urk: Jan Feith krijgt na het bezoek van de
opperbevelhebber aan Urk geen vergunning meer van het militaire gezag
om de geïnterneerden op het eiland te bezoeken. De dag voor het
bezoek van de generaal had Feith het geschreven over een mislukte
vluchtpoging via een gegraven onderaardse vluchtgang. In 1916 geven de
Belgische en Britse officieren alsnog hun erewoord, op drie na. Ze
mochten daarop het eiland verlaten. In maart 1917 worden de resterende
drie Britse officieren naar Zeist overgebracht en wordt men het
interneringsdepot Urk opgeheven.
Vuurtorenwachter Verschoor: op 28 augustus 1922 automatiseert het
loodswezen de bediening van de vuurtoren op de Zuidpunt. De familie
Verschoor vertrekt naar Staveren waar Pieter hoofd wordt van de
kustwacht.
De resterende werkzaamheden aan het licht en de zelfregistrerende
peilschaal worden een taak van de arbeider van de Middelbuurt. In 1958
brengt de oud-lichtwachter een bezoek aan Schokland. “Zijn”
woning en vuurtoren zijn afgebroken. Het enige tastbare dat nog
herinnert aan de vloed van 1916 is een gevelsteen in de Pastorie op de
Middelbuurt, waarop de toenmalige vloedstand is ingebeiteld: 3.05 M. +
A.P. <3> Zie hierover het artikel: De gevelsteen van de pastorie
(1916) op deze site. Over het paalwerk op de Middelbuurt kijkt Pieter
Verschoor uit over de bodem van de voormalige zee, waar onafzienbare
rijen korenschoven staan.
Wat verdween
Het boek De Zuiderzee, een herinneringswerk (1932) laat de schaduwzijde
van de Zuiderzeewerken zien, namelijk alles wat verdwenen is: de
“Zuiderzeecultuur”, in materiële termen tal van
scheepswerven, zeilmakerijen, kuiperijen, touwslagerijen,
scheepssmeden, zouterijen, nettenmakerijen en kuiperijen. De eens zo
bloeiende haven- en vissersplaatsen zijn dode monumenten geworden.
Planktononderzoek in 1905 op de Zuiderzee, vanaf het motorschip Amsterdam. (De Groot 1988)
Deze brakke binnenzee was buitengewoon visrijk geweest met zijn unieke
Zuiderzeeharing, zijn Zuiderzeekrab, Zuiderzeebot, ansjovis en
daarnaast garnalen, veel soorten schelpdieren, sprot, spiering, zalm,
zeeforel, aal, botervis. Zelfs zeehonden en bruinvissen vertoonden zich
er. Hier leefden dieren- en plantensoorten die elders niet, of slechts
op zeer verafgelegen plaatsen, op aarde werden gevonden.
Omstreeks 1922 begon een steeds bredere kring van biologen zich dat te
realiseren. Maar zij die toen studie deden in het Zuiderzeebiotoop
hadden de opdracht om te onderzoeken welke soorten zich ná
de afsluiting van de zee zouden kunnen handhaven en welke tot
verdwijnen gedoemd zouden zijn.<31>
De Markerwadden<32>
Nieuwe kansen
Het rapport van de Commissie-Lovink uit 1924 voorspelt ‘dat op
het IJsselmeer een rijke visstand ontstaat en bewaard blijft’,
waardoor ‘op het IJsselmeer ongetwijfeld een boeiend
visserijbedrijf kan worden gedreven’. Dit is, zoals bekend, in
’t geheel niet bewaarheid.<33>
Het is de vraag of de Zuiderzeewerken ‘met de kennis van
nu’ op dezelfde wijze zouden zijn uitgevoerd. In Zeeland is later
voor een Oosterschelde-oplossing gekozen. Maar gedane zaken nemen geen
keer. De landbouw-, bevolkings-overloopfuncties van de polders wegen
zwaar, evenals de zoetwaterfunctie van het IJsselmeer.
Straks zal er zal bij de renovatie van de Afsluitdijk een gat in de
dijk – met een kronkelende vier kilometer lange
vismigratierivier - komen om vissen makkelijker tussen de Waddenzee en
het IJsselmeer te laten migreren. Eb verleidt hier sterke zwemmers als
zalm en zeeforel om naar binnen te trekken op weg naar hun paaiplaatsen
in de grote rivieren. In omgekeerde richting kunnen vissen als
volgroeide bot en paling het IJsselmeer gemakkelijker verlaten om in
zee te paaien. Bij vloed keert de stroomrichting om en drijven
zwakke zwemmers als glasaaltjes (kleine palingen die duizenden
kilometers aflegden), stekelbaars en spiering het IJsselmeer binnen. De
laatste twee vissoorten vormen cruciaal voedsel voor foeragerende
trekvogels.<34>
Vispassage Afsluitdijk <35>
Rijkswaterstaat onderzoekt de mogelijkheden om de natuurkwaliteit van
het Markermeer te verbeteren. Dit meer loopt vol met slib, wat zorgt
voor troebelheid en verstikking van levensvormen, vooral op de bodem.
De dienst is in 2013 begonnen met het creëren van proefmoerassen.
Deze werken maken geen deel uit van het natuur & recreatieproject
‘Marker Wadden’, een plan van de vereniging
Natuurmonumenten, maar vormen daar wel de voorloper van.<36>
Gerrit van Hezel, Zwolle december 2018
Het artikel ‘De Stormvloed van 1916 en zijn gevolgen’ werd
in een iets andere vorm eerder gepubliceerd in: Rondom Schokland, 56e
jaargang nr. 1 Voorjaar 2016, 24-43.
Naschrift december 2018
Het eerst gecreëerde eiland in de Marker Wadden, 250 hectare
groot, is op 24 september 2016 officieel geopend door staatssecretaris
Martijn van Dam. Vanaf 2018 is het project open voor publiek. In 2020
moeten alle vijf de eilanden ontwikkeld zijn. Het gebied maakt deel uit
van Nationaal Park Nieuw Land.<37>
Noten
< 1> 19 Doden vielen hierbij, waarvan 16 op het eiland Marken.
Tevens breekt de Amsteldijk bij Anna Paulowna-polder. Hier komen twee
mensen om het leven. Ook de Noordzee ging tekeer, waardoor in Rotterdam
5 mensen verdronken.
< 2> Foto uit collectie museum Het Oude Raadhuis, Urk.
< 3> De Nederlandse regering had ook overwogen om de naar ons
land gevluchte Duitse keizer te interneren op het eiland Urk, gelijk
zijn zoon de Kroonprins op het eiland Wieringen. Dit onder druk van de
geallieerde mogendheden die de Keizer een zo onprettig mogelijk
verblijf in ons land toewensten. Maar toen brak op Urk net de
vlek-tyfus uit, waardoor het interneringskamp als verpleeghuis moest
worden gebruikt. Aan de tyfus wilde men natuurlijk ook niet de Keizer
en zijn gevolg blootstellen en het gezelschap werd toen
geïnterneerd op kasteel Amerongen bij de familie van
Aldenburg-Bentink, met iedere middag om vier uur een 'High Tea'.
Informatie: Klaas de Vries te Amsterdam.
< 4> Jan Feith, Interneerings-ellende op Urk. II. In: Algemeen
Handelsblad, 5 januari 1915. Eerder, op 17 december 1915, had De
Telegraaf geschreven over De sanitaire verzorging der
geïnterneerden op Urk.
< 5> Voorspelling KNMI, Bijvoorbeeld NRC 12-01-1916.
< 6> Algemeen Handelsblad, 15-01-1916.
< 7> Windkracht 9: van 16,8 – 19,5 km/s.
< 8> Algemeen Handelsblad 15-01-1916.
< 9> Om 2:00 uur ’s nachts windkracht 10, om 4:00 uur kracht 9, om 6:00 uur kracht 8, om 8:00 uur kracht 6.
<10> Sommige dijken bestonden allen uit zand en veen.
<11> Artikel: Op Marken. In: Het Centrum, 17-01-1916.
<12> Bron: Stichting herdenking Watersnood Marken 1916: http://marken1916.com/
<13> De Utrechtse krant Het Centrum, 15 januari 1916.
<14> www.westfriesgenootschap.nl
<15> Het Centrum, 15 januari 1916. Het Centrum citeert wordt een
verslag van de heer Jac. Kothals Altes in het Handelsblad. Jac.
Korthals Altes is mogelijk verbonden aan het Assurantiekantoor Jac.
Korthals & Co te Amsterdam (Advertentie op 15-p1-1916 in het
Nieuwsblad van het Noorden.
<16> De Zuiderzeedijk doorgebroken. In: NRC van 14-01-1916.
<17> http://www.dichtbij.nl/waterland/regio/artikel/3747716/start-herdenking-watersnood-1916.aspx
<18> Site: Droge voeten
<19> www.geheugenvannederland.nl
<20> Een nieuw dieptepunt dient zich aan in de nacht van 22 op 23
februari 1916 als gevolg van een noordoostelijke sneeuwstorm. Twee
mannen verdrinken op 18 februari in het Buikslotermeer als zij zich
niet langer aan een telefoonpaal kunnen vasthouden. Tussen de
vluchtelingen in de kerk van Buiksloot glipt een meisje van vier het
water in en verdrinkt. Daarnaast verdwijnen vee, (huis)dieren en
goederen in de golven.
<21> Krantenknipsel 1928. www.geheugenvannederland.nl
<22> Algemeen Handelsblad, 17-01-1916. Artikel: De interneerings-ellende op Urk.
<23> Algemeen Handelsblad, 15-01-1916.
<24> Algemeen Handelsblad, 21-01-1916.
<25> Tekst en afbeelding in Catalogus van Arts & Antiques Group (AAG) te Amsterdam.
<26> Afbeelding in catalogus Arts & Antiques Group te Amsterdam, november 2016.
<27> Fotoarchief - Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
<28> In Noord-Holland werd het Hoogheemraadschap Noordhollands
Noorderkwartier opgericht, dat het onderhoud van de dijken ten noorden
van het Noordzeekanaal overnam van de kleinere waterschappen.
<29> O.a.: De oorzaak van de ramp. III. In: Algemeen handelsblad 24-01-1916.
<30> Waarom op de gevelsteen niet de NAP-stand (Normaal
Amsterdams Peil) maar het oudere afgeschafte Amsterdams Peil (A.P.) is
aangegeven is niet duidelijk. Is op de Middelbuurt een verouderde
peilschaal afgelezen? Het rapport van Rijkswaterstaat uit 1916
refereert de waterstand aan het gecorrigeerde niveau van A.P.: het NAP.
Op Ens was het hoogste niveau 2,70 m + NAP, waargenomen met de
zelfregistrerende peilschaal op de Zuidpunt. Evenmin is duidelijk hoe
men aan de stand 3,05 m + A.P. is gekomen. De geregistreerde 2,70 m +
NAP kwam overeen met het oude A.P. van + 2,91 m. En 3,05 m + A.P. zou
dan overeenkomen met 2,84 m + NAP. Die laatste stand lijkt gezien de
omliggende waterstanden - Urk (2,60 m + NAP), Kraggenburg (2,74 m +
NAP) en Mastenbroek (281 m + NAP) niet waarschijnlijk te zijn.
<31> Over de flora en Fauna: Redeke 1922.
<32> Afbeelding Marker Wadden: https://placesofhope.nl/landmakers/nationaal/marker-wadden/
<33> Als het commissielid Smeding in 1961 het rapport van 1924
evalueert spreekt hij met geen woord over deze visserijprognose.
<34> Paling, zalm en forel krijgen gat in Afsluitdijk. In: De Volkskrant, 19 november 2014.
<35> https://www.deafsluitdijk.nl/wp-content/uploads/2014/05/Folder-aanleg-vispassage-en-zoutwaterafvoersysteem.pdf
<36> Wikipedia: Marker Wadden.
<37> https://nl.wikipedia.org/wiki/Marker_Wadden
Literatuur en bronnen
o Bremer, J.T. , 150 jaar Anna Paulowna polder 1845-1995, Schoorl 1995
o Brusse, Marie, Onder de Menschen. Na den stormvloed. IV. (Slot.) In: NRC, zaterdag 17 januari 1916
o Buisman, Jan, Extreem weer! Een canon van
weergaloze winters & zinderende zomers, hagel & hozen, stormen
& watersnoden. Franeker 2011.
o Colijn, H. e.a., De Zuiderzee, een herinneringswerk. Amsterdam 1932.
o Groot, S.J. de, Een eeuw visserijonderzoek in Nederland 188-1988. IJmuiden 1988.
o Lovink, H.J., Rapport Commissie-Lovink (een
commissie van landbouwkundigen en ingenieurs der Zuiderzeewerken).
’s Gravenhage 1924.
o Moeyes, P., Buitenschot. Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog 1914-1918, Amsterdam 2005.
o Nortier, Ir. I.W., Toegepaste vloeistofmechanica, Culemborg 1980.
o Kouwenhoven, Henk, De laatste lichtwachter van Schokland nam wraak. In: Panorama 27-9-1958, nr. 39, p. 4-7.
o Ramaer, J.C., H. Wortman. Verslag over den
stormvloed van 13/14 Januari 1916. ’s-Gravenhage 28 september
1916.
o Smeding, S., Terugblik op het in 1924 verschenen
rapport van de Commissie Lovink. Ministerie van Verkeer en Waterstaat,
Directie van de Wieringermeer (Noordoostpolder-werken),
Voordracht gehouden voor de vergadering van de Landbouwkundige Afdeling
van de Directie van de Wieringermeer (IJsselmeerpolders) op 18 april
1961
o Redeke, Heinrich Carl en Cornelis Gerrit Berend ten
Kate (red.), Flora en fauna der Zuiderzee, (met deel bijlagen), 1922.
o Roodt, Evelyn de, Oorlogsgasten. Vluchtelingen en
krijgsgevangenen in Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog.
Zaltbommel 2000.
o Staatscommissie, Verslag van de Staatscommissie
benoemd bij Koninklijk besluit van 4 juli 1918 (…) met opdracht
te onderzoeken in hoeverre, als gevolg van de afsluiting van de
Zuiderzee te verwachten is dat tijdens storm hoogere waterstanden en
een grotere golfoploop dan thans het geval is, zullen voorkomen
vóór de kust van het vaste land van Noord-Holland,
Friesland en Groningen, alsmede vóór de daarvoor gelegen
Noordzee-eilanden. ’s Gravenhage, September 1926.
o Urk, Albert van, Over de Internering op Urk gaf
Albert van Urk op 7 oktober 2009 informatie als vrijwilliger verbonden
aan museum Het Oude Raadhuis te Urk.
o Wee, ter, De Watersnoodramp van 1916 (Eerste deel).
Uitgave Ter Wee’s Theehandel, Zaandam. 1916 (maart 1917)
o Wetering, Maaike van de, De Nederlandse
neutraliteit op de proef gesteld door de Belgenkwestie - Berichtgeving
in de NRC en het Volk 1914-1918. Universiteit Utrecht, 5 November 2006
o Wieringa, J. en P.J. Rijkoort, Windklimaat van Nederland, KNMI, ’s-Gravenhage 1983.
o Site van Jaap van der Zwaag uit Monnickendam, een
van de oprichters van de Vereniging tot Behoud van het IJsselmeer over
de Zuiderzee:
http://www.spanvis.nl/Varen%20op%20de%20Zuiderzee/index.html
o Honderd jaar droge voeten: http://www.waterkustland.nl/verhalen-boeken-en-bronnen/