De archeologen waren er aanvankelijk van overtuigd dat de lage delen van ons
land in het verre verleden niet bewoond konden zijn. De zee had hier immers vrij
spel gehad! In 1954 vond men echter bij het graven van een drainagesloot bij
Schokland materiaal uit de nieuwe steentijd.
Uit later onderzoek bleek dat de bewoningssporen teruggaan tot na de laatste
ijstijd, die zo’n twaalfduizend jaar geleden is geëindigd. De plantengroei op de
na de ijstijd ontstane mammoetsteppe bestond vooral uit hard, stug gras. Op de
steppe leefden verschillende dieren zoals de wolharige mammoet, de wolharige
neushoorn, de steppenwisent, de eland, het rendier en het reuzenhert. Zij kunnen
door hun dikke vacht overleven. De mammoeten zijn planteneters die enorme
hoeveelheden voedsel nuttigden. Mammoetkiezen zijn voorzien van veel richels
(lamellen) die het veelal droge voedsel kunnen vermalen. Hun spectaculaire
kaakbotten zijn in de polderbodem gevonden en maken deel uit van de collectie
van Museum Schokland.
De mens verzamelde planten, vruchten en leefde van de jacht. Vermoedelijk was er
ook al sprake van kleinschalige landbouw. De jagers vervaardigen kleine
vuurstenen messen of dolken, speerpunten en jagen met pijl en boog en harpoenen.
De zeer lichte wapens zijn vervaardigd van hout en been, ingelegd met
microlithen - kleine stukjes bewerkte vuursteen -die met hars of pek worden
vastgezet.
Zij hanteren een soort drilboor, vellen bomen en hakken kano’s uit met een
gesteelde bijl, vervaardigd uit ongeslepen grote steen -afslag.
Als het kustklimaat warmer en vochtiger wordt verdringen loofbossen met eiken, iepen, linden en essen de dennenbossen met hun hazelaarondergroei. De Noordzee is gestegen tot 20 m – NAP en ligt niet ver af van de huidige kustlijn. Omdat de hoge zeespiegel de waterafvoer belemmert vormen zich in de lager gelegen binnenlanden grote meren en moerassen. Zo ontstaat er ten westen van de Noordoostpolder een groot veengebied met veel waterwild. Een ideale omgeving voor jagers met kano’s. Zij gebruiken de rivierduinen en keileemhoogten als droge pleisterplaatsen. Op een klein rivierduin langs de Vecht nabij Schokland graven ze haardkuilen en bewerken vuurstenen.
Bij een opgraving op kavel J97 bij Emmeloord (rond 2000) werden botresten gevonden van het rund en als tweede categorie die van het varken/wildzwijn en edelhert. Geringer in aantal waren de resten van schaap/geit, otter, bever, hond, zeearend en woelrat.