Schokland is verschillende keren door diverse onderzoekers bezocht met het doel de flora vast te leggen. Dit gebeurde o.a. voor en direct na het gereedkomen van de Afsluitdijk en voor het droogvallen van de Noordoostpolder.
Tabel l
Aantal soorten hogere planten op Schokland en Urk.
1884 1905 1927/28 1933 1939/41 1975/78
Schokland 41 67 81 105 230 60
In tabel l staat het aantal soorten hogere planten vermeld dat tijdens de diverse bezoeken werd gevonden. De genoemde aantallen zullen eerder aan de lage kant zijn dan te hoog. Bij elk floristisch onderzoek, bij elke soortenlijst die van een bepaald gebied wordt gemaakt, is het gemakkelijker enkele (of meerdere) soorten over het hoofd te zien dan alles waar te nemen wat feitelijk voorkomt.
Wat blijkt uit tabel l ? Voor de afsluiting van de Zuiderzee ondervonden beide eilanden nog de invloed van de zee (eb en vloed, stormvloeden), waardoor de flora van beide eilanden veel zout -minnende soorten omvatte, hoewel op Urk sterker dan op Schokland. Schokland lag nu eenmaal dichter bij de IJsselmond dan Urk. Daardoor was het water bij Schokland minder zout. Het eiland Urk leek voor de afsluiting soortenrijker te zijn dan Schokland; door de mens werden op Urk meer soorten aangevoerd dan op Schokland dat na 1858 nauwelijks meer werd bewoond. Toen na 1932 de verzoeting een feit werd bleek het soortenmateriaal op Schokland sterk te stijgen. In een zoet milieu komen nu eenmaal meer soorten tot ontwikkeling dan in een zout milieu. Bovendien was er in de loop van de tijd op Schokland meer zaad terecht gekomen dan op Urk. Het lag immers veel dichter bij het "Oude land” vanwaar zaad met water en wind het eiland bereikte. Tot 1941 konden dan ook op Schokland een 132 niet eerder waargenomen soorten worden genoteerd. In dezelfde periode veranderde het soortenaantal op Urk veel minder sterk. Urk lag voor de zaad -aanvoer minder ideaal en de begroeiing kon er zich minder ongemoeid ontwikkelen dan op Schokland.
Schokland bestond in 1942 uit 26 ha.grasland, 52 ha rietland en voor 41 ha uit ondiepe plassen (zie de figuur hiernaast). Het grasland werd met enige schapen beweid, terwijl het rietland werd gesneden; vanaf 1938 als bladriet, waardoor het rietland vergraste. Ruw beemdgras, Kweek e.d. verschenen in het rietland. Door de verzoeting was het aantal ruigtekruiden toegenomen. Het Harig wilgenroosje was verschenen terwijl het rose bloeiende Heemst voordien ook al aanwezig was in het zilte rietland. De grasmat bevatte gewone soorten als Witte klaver/ Engels raaigras en Ruw beemdgras. Ze was rijker aan halophyten geweest in de Zuiderzeetijd. Toen kwamen Zilte rus en Knolvossestaart nog veel in de grasmat voor. De aanwezige plasjes en sloten stonden in verbinding met de zee. Waterplanten van het brakke milieu kwamen er voor als Ruppia en Zannichellia. Laatstgenoemde komt tegenwoordig in de Noordoostpolder voor in zoet water. Met het droogvallen van de Noordoostpolder kwam het eiland op het droge te liggen. De plasjes werden ontwaterd en droogden op. In de jaren nadien werd het eiland evenals haar omgeving in cultuur gebracht. Daarmee was het lot van riet- en graslanden bezegeld en daarmee het lot van vele plantensoorten. D. Bakker kon in 1958 dan ook schrijven: "Schokland wordt thans vrijwel geheel door akkerland ingenomen. Van de oorspronkelijke vegetatie is bijna niets meer over." Wat D. Bakker constateerde geldt tot op de dag van vandaag. Schokland werd verkaveld. De natuurlijke begroeiing verdween. Akkers en weiden kwamen er voor in de plaats/ terwijl de oostrand van het eiland werd voorzien van een smalle singel. Aan de westkant werd op de polderbodem het Schokkerbos aangelegd, dat naar het zuiden in een bosstrook doorloopt tot de Zuidpunt. De achteruitgang laat zich aflezen in tabel 1. Van de 230 soorten die in 1939-1941 werden gevonden zijn de meeste verdwenen. Slechts een 60 soorten werden de laatste jaren op Schokland waargenomen. Het betreft bijna alle soorten die voor het droogvallen van de polder ook al op het eiland voorkwamen. Het overgrote deel betreft soorten van gestoorde milieus. Door de meesten aangeduid als onkruiden/ hier met een waardiger naam akkerkruiden genoemd. Onder deze akkerkruiden bevinden zich twee vermeldenswaardige soorten: de Kleine brandnetel en de Grote varkenskers. Eerstgenoemde is een ogenschijnlijk kleinere, doch niet minder stekelige uitvoering van de veel algemenere Grote brandnetel. De Grote varkenskers is niet zo'n algemeen akkerkruid. In de polder is het gebonden aan kleiige gronden.
De meest interessante gedeelten van Schokland zijn wel de Noordpunt en de Zuidpunt. Op de Noordpunt kwam enkele jaren geleden het Vijfvingerkruid nog voor op het haventalud. Sinds hier schapen grazen wordt de soort waarschijnlijk vroegtijdig weggevreten en is moeilijk terug te vinden. Wat deze grazers niet wegvreten zijn de bloeiaren van het Kruipertje, een ietwat verkleinde uitvoering van Gerst. De schapen laten het staan en het komt bij het lichtwachterhuisje dan ook massaal voor. De opmerkelijkste soort van de Noordpunt is wel het Knopige doornzaad. Het is een schermbloemige als Peen en Bereklauw, maar wel minder opvallend. De kleine samengestelde bloemschermpjes vinden we bescheiden uit de bladoksels treden en steken niet boven de plant uit, zoals zo vaak het geval is met schermbloemigen. Het groeide in 1977 massaal naast het pad vanaf de parkeerplaats aan de Oud -Emmeloorderweg; juist tussen pad en de omheining. Op het begraasde deel van de Noordpunt werd het heel spaarzaam gevonden. Wellicht dat de schapen ook deze éénjarige plant vroegtijdig weten weg te vreten. Het voorkomen op de Noordpunt is niet iets van de laatste jaren. Ook in 1941 kwam ze al op de Noordpunt voor.
De Singel tussen Noord- en Zuidpunt biedt niet veel. Plaatselijk valt in de zomer de IJle dravik op; een aarpluimgras met lange kafnaalden. Bij de Zuidpunt wordt het interessanter. Langs het schelpenpad vinden we hier nog steeds de Witte dovenetel. Deze voor het "Oude land” algemene soort is in de Noordoostpolder vrij zeldzaam en behoort ongetwijfeld tot de groep van soorten die nog steeds niet de hele polder hebben gekoloniseerd. Het uitbreidingsproces is nog steeds gaande. Op de Zuidpunt kwam de Witte dovenetel al voor het droogvallen van de Noordoostpolder voor. Op de Zuidpunt vinden we in de bebossing het geelbloeiende Penningkruid, terwijl het Speenkruid hier ook nog steeds voor moet komen. Voor deze soort geldt overigens hetzelfde als wat zojuist over de Witte dovenetel is gezegd.
Eén van de soorten die ook na 1942 van geen wijken heeft willen weten is het Klein kaasjeskruid(zie fig. 5) . Het komt op zowel de Noord- als Zuidpunt voor. Het verspreidingskaartje van deze soort in de polder (inclusief de beide voormalige eilanden) vinden we hieronder terug (2) . We zien dat het Klein kaasjeskruid momenteel op beide eilanden voorkomt en in de omgeving van Urk, waar ze op de polderdijk groeit. Het is de enige van de zo 'n 550 hogere planten, die in de Noordoostpolder ( inclusief de eilanden) voorkomen, waarvan de hoofdverspreiding op beide eilanden ligt.
Wat uit het voorgaande mag blijken is dat Schokland floristisch nog wel iets te bieden heeft, hoewel het slechts een geringe afspiegeling is van de voormalige flora.
Literatuurlijst:
Bron: Piet Bremer, De Vriendenkring, Lente 1979, pag.3-8