'Geen beter leven dan daar' (1987)

Jan Schuurman, de laatste 'lichtwachter' van Schokland

Rechts: Jan en Jansje Schuurman voor de voormalige pastorie waar ze twaalf jaar eenzaam maar genoeglijk hebben gewoond.

De naam van hun huis 'Voor Anker' spreekt voor zichzelf. De bejaarde Jan en Jansje Schuurman voelen zich er veilig na een deel van hun leven tussen de golven te hebben doorgebracht. Dertien jaar woonden ze op Schokland toen dat nog door de Zuiderzee omsloten was. Eerst met twee andere gezinnen, de laatste jaren met hun beiden. Na hen kwam er niemand meer, zodat ze zich de laatste bewoners van het eiland kunnen noemen. Nu, jaren later, denken ze, beiden in de tachtig, in het Overijsselse Mariënberg met genoegen terug aan die tijd. "Het was een erg romantisch leven", herinnert zij zich. En hij bekent het eerste half jaar na zijn indiensttreding als stuwwachter aan de Vecht stil te zijn geweest van heimwee. "Het eiland trekt. Ik kan me wel indenken dat de vaste bewoners daar vroeger niet weg wilden."
In 1859 werden de echte Schokkers daartoe gedwongen. Dat jaar moest Schokland worden ontruimd, omdat het eiland zienderogen afbrokkelde. Om de schade aan het eiland te beperken, besloot Rijkswaterstaat er na de evacuatie een stenen dijk omheen te leggen. Die dijk moest worden onderhouden, er moest dagelijks toezicht op het eiland zijn en er moest nog regelmatig een aantal karweitjes worden geklaard. Voor die taken werd Jan Schuurman in 1928 aangesteld.
Er waren meer gegadigden, maar Schuurman wist dat hij voorrang kon krijgen omdat hij als visser in Vollenhove bij de slachtoffers van de naderende inpoldering zou horen. En hij werd aangenomen. Naast het door Rijkswaterstaat betaalde kantonnierschap werd hij ook lichtwachter, waarvoor hij van het Loodswezen een vergoeding kreeg. Dat betekende dat hij verantwoordelijk was voor het licht van het voormalige vuurtorentje op de zuidpunt van het eiland. Tot zijn taken behoorde ook nog het bedienenen van een 'zelfregistrerende peilschaal', een ingenieus apparaat waarvan het blad één keer in de drie dagen moest worden verwisseld.

Alleen op Schokland

De wat snelle benoeming gaf enige problemen, omdat hij en zijn verloofde nog niet getrouwd waren. In die dagen was het ongebruikelijk dat ongehuwden bij elkaar woonden. En omdat Schuurman op het bijna verlaten eiland niet alleen wilde blijven, besloot het paar zo snel mogelijk in het huwelijk te treden. Ondanks medewerking van het gemeentebestuur duurde het nog even voordat hij ook figuurlijk in het bootje kon stappen en zo moest hij veertien dagen alleen op Schokland doorbrengen. Gelukkig hield zijn vader hem het grootste deel van die tijd gezelschap. Na de trouwerij in Vollenhove kon hij zijn vrouw meenemen.
Het echtpaar was de pastorie achter het kerkje op de Middelbuurt (waar nu het museum is) als woning toegewezen, ver van de andere twee gezinnen die op het noordereind in het voormalige Emmeloord bij de haven woonden. "Toen we er 's maandags aankwamen, dacht ik wat is het hier stil en eenzaam", herinnert Jansje zich. Maar dat duurde niet zo lang. Het leven op het eiland begon haar steeds meer te bekoren en bovendien bezorgden de kinderen die al spoedig werden geboren, haar volop werk. "Het mooiste was, dat mijn man altijd bij huis was. En je kon doen en laten wat je wou. Aan wal heb ik er wel eens moeite mee dat de buren alles wat je doet kunnen zien. Dat heb ik overgehouden uit die tijd."

Met de botter

Toch werd het wekelijkse uitstapje als een welkome onderbreking van de dagelijkse sleur gezien. In een speciaal voor dit doel door Rijkswaterstaat beschikbaar gestelde botter bracht haar man haar dan naar Kampen om er inkopen te doen. In gezelschap van Jan Spit, die als havenmeester aan de noordkant van het eiland woonde, voeren ze 's morgens samen naar de voormalige Hanzestad. Beladen met provisie voor een hele week kwamen ze 's middags weer terug. Ook als er een baby moest worden geboren, ging ze naar de wal voor de bevalling, want met de huisarts in Vollenhove was er alleen maar telefonisch contact. Het merendeel van het vijftal kinderen dat tijdens de tijd dat ze op het eiland woonde ter wereld kwam, aanschouwde in Zwolle het levenslicht.
Het verdriette de Schuurmans echter wel wat dat de kinderen het eiland moesten verlaten zodra ze de leerplichtige leeftijd hadden bereikt. Gelukkig gebeurde dat in hun geval niet op hun zesde maat op hun zevende jaar, omdat het rijk pas vanaf die leeftijd het kostgeld vergoedde. Hun tijdelijke woonplaats werd Kampen en als vast onderdeel van hun wekelijkse tocht naar de vaste wal bezochten Jan en Jansje Schuurman daar ook hun kroost. Het genoegen duurde niet lang: 's morgens in het speelkwartier bij school en tussen de middag in de kosthuizen. In de vakanties was het feest, want dan waren de kinderen bij vader en moeder thuis op het eiland.

Het vuurtorentje aan de zuidpunt waarop Schuurman vroeger het toezicht had, is verdwenen. Daarna zijn de fundamenten van het kerkje blootgelegd. Indertijd wist Schuurman niet dat daar ooit een kerkje had gestaan.

Eigen baas

Voor Jan Schuurman was er geen beter leven dan daar. Niet alleen omdat hij eigen baas was, maar ook vanwege het avontuur door de nieuwe dingen die op hem afkwamen. "Ik was visserman, maar op Schokland moest ik leren schapenscheren", vertelt hij. Die schapen hielden ze voor de melk, al was die niet zo lekker als de koeiemelk die ze in het begin nog uit Kampen meebrachten. "Maar we moesten voor een week inkopen en dat betekende dat we ze steeds weer moesten opkoken. Na bijna een week was er niks meer aan", vertelt Schuurman. "Toen we er een jaar geweest waren, zijn we begonnen melk te wecken. Dat was een ontzettend werk, maar we hadden dan wat als de schapen droogstonden. Ze was niet lekker, maar we gebruikten haar voor de pap en als koffiemelk."
Schuurman moest trouwens nog meer leren op het eiland. Als een aan de tijd aangepaste Robinson Crusoé was hij slager, schoenmaker en kapper. Voor de kachel waarop gekookt moest worden, hakte hij aangespoeld hout in stukken. Zijn vrouw begon allengs een winkeltje te exploiteren waar niet alleen de in de haven van Schokland aanleggende vissers en schippers maar ook de in de winter op het eiland verblijvende rietsnijders en de grasmaaiers die er 's zomers hun werk deden, wat konden kopen. Want het eiland zag er ook wat zijn natuurlijke begroeiing betreft anders uit dan zoals het nu uit het vlakke polderlandschap oprijst. Het bevatte geen bossen, maar wel veel riet en gras. "Vanaf de Middelbuurt kon je helemaal tot het noordereind kijken", herinnert Jan Schuurman zich.
De rietsnijders werden 's maandagsmorgens gebracht en zaterdags weer gehaald. Ze overnachtten in een grote keet in de buurt van Schuurmans woning. Omdat ze soms vanwege het weer een week achtereen niet konden werken, verveelden ze zich vaak. Sommigen kwamen dan graag naar de voormalige pastorie om wat te praten.
In tegenstelling tot de dagen die bezigheid verschaften, waren de zondagen op het eiland erg vervelend. Het eerste jaar, toen er nog geen kinderen waren, kwamen ze die nog het best door. Dan liepen ze twee keer naar het noordeinde (het voormalige Emmeloord) waar de andere vaste bewoners gehuisvest waren. 's Morgens waren ze te gast bij Harm Smit, tweede havenmeester, directeur van de visafslag, beheerder van het telefoon- en telegraafkantoortje en bediener van de mistsirene. In zijn woonkamer hield hij iedere zondagmorgen een soort kerkdienst, waarbij hijzelf een preek voorlas en zijn dochter op het orgel speelde. De preken kreeg hij van een dominee. Er werd gezongen en gebeden tijdens die bijeenkomsten, die vaak ook door schippers werden bijgewoond. Smit was gereformeerd, maar de Schuurmans, die hervormd zijn, vonden die kerkdiensten erg fijn. Na het eten liepen ze de kilometers lange weg naar het voormalige Emmeloord weer. Nu naar het huis van Jan Spit, die kantonnier en eerste havenmeester was. Hij was eveneens hervormd. Bij hem luisterden ze naar de preek op de radio.
Ook tijdens hun verblijf op het al veel geteisterde eiland bleef dat niet voor de elementen gespaard. Jansje en Jan Schuurman maakten er soms benarde situaties mee. Dat begon al toen ze er nog maar nauwelijks woonden. "De dijk aan de oostkant was een meter breed en 1.20 meter boven A.P. en als de golven hoog waren, streek hij er helemaal onder. Dan zaten we 'op het eiland op een eiland', aldus Schuurman. "Nadat we op 19 november waren gekomen, begon het op 25 november vanuit het noordwesten te stormen. We konden toen nog net bij huis komen. Het water stond een meter van de kerkdeur af."
In december was het weer op het nippertje. "Er lagen veel schepen in de haven en een collega van het noordeinde belde op dat veel schippers brood wilden hebben. 'We moeten maar naar Kampen gaan, het is nu nog luw', zei hij. Nu, we kwamen wel in Kampen, maar terug op het eiland raakten we in de avonturen. Hoe dichter ik bij huis kwam, hoe meer water. De golfslag rolde met de dijk mee. Ik moest dan eerst stil blijven staan tot de golfslag terug ging. Anders kon ik mee worden gesleurd. Dat gebeurde niet, maar ik stond wel tot de knieën in het water. Naderhand zei ik, het is nu goed gegaan, maar een volgende keer doe ik dit niet weer".
Het herinnert hem aan de strenge winter van '29. Doordat het IJsselmeer bevroren was, konden ze drie weken niet naar Kampen. Toevallig hadden ze de laatste keer samen veel boodschappen meegenomen, zoals meel en gist om brood te bakken. Een oventje daarvoor hadden ze al. Tijdens die winterperiode reden de auto's van Kampen naar Urk - vanaf het eiland kon je ze in de verte zien - en gingen ze op 5 maart nog met de slee van Schokland naar Vollenhove. De rietsnijders begaven zich via het ijs naar Ramspol. Een hevige storm maakte het winterse beeld nog indrukwekkender. Hij smeet het ijs metershoog on de dijk. De Schuurmans ontdekten 's morgens tot hun grote verbazing dat het ijs bij de Middelbuurt zelfs over de ohge palen heen was geslagen. Ze hadden zo vast geslapen dat ze er 's nachts niets van hadden gemerkt.
De inpoldering en de oorlog maakten een eind aan hun prachtige tijd op het eiland. De laatste jaren werd het er trouwens langzamerhand minder leefbaar want met de drooglegging naderden ook de muggen. Die waren niet alleen erg lastig, ze maakten ook het water in de drie regenbakken ondrinkbaar. Met een tankboot moest leidingwater uit Kampen worden aangevoerd. Toen het einde van het eiland naderde, werden eerst nog de dijken gesloopt. Twintig mannen kwamen van het vasteland om dat karwei uit te voeren. In de keet waarin 's winters de rietsnijders onderdak vonden, sliepen ze in dienstkribben, die in drie lagen op elkaar gestapeld waren. Het laatste jaar hoefde Jan Schuurman de vuurtoren niet meer te bedienen, want dat licht was tijdens de bezetting taboe.
Toen ze in 1941 van het eiland vertrokken, was het land al zo ver genaderd, dat ze per schip niet meer naar Kampen konden. De terugreis moest daarom via Lemmer worden gemaakt en duurde in verband met het slechte weer vijf dagen.
Als stuwwachter in de buurt van Mariënberg heeft Schuurman zijn beroepsleven voortgezet. Hij kwam daar, zoals hij het zelf uitdrukt, tussen de boeren terecht en de overgang was in het begin erg groot. Later bleek de nieuwe omgeving reusachtig mee te vallen. De hulpvaardigheid was er, zeker in die oorlogsjaren, bijzonder groot.
Jan en Jansje Schuurman kunnen niet alleen terugzien op een werkzaam, maar ook op een zeer bijzonder leven. Als laatste nog in leven zijnde bewoners van het eiland Schokland zijn ze de geschiedenis ingegaan.

Artikel uit De Leeuwarder Courant van 06-06-1987. Tekst: Henk de Vos. Foto's: Jan de Vries.

www.schoklanddoordeeeuwenheen.nl