Rechts: Jan en Jansje Schuurman voor de voormalige pastorie waar ze twaalf jaar eenzaam maar genoeglijk hebben gewoond.
De naam van hun huis 'Voor Anker' spreekt voor zichzelf. De bejaarde
Jan en Jansje Schuurman voelen zich er veilig na
een deel van hun leven tussen de golven te hebben doorgebracht. Dertien jaar
woonden ze op Schokland toen dat nog door de Zuiderzee omsloten was. Eerst met
twee andere gezinnen, de laatste jaren met hun beiden. Na hen kwam er niemand
meer, zodat ze zich de laatste bewoners van het eiland kunnen noemen. Nu, jaren
later, denken ze, beiden in de tachtig, in het Overijsselse Mariënberg met
genoegen terug aan die tijd. "Het was een erg romantisch leven", herinnert zij
zich. En hij bekent het eerste half jaar na zijn indiensttreding als stuwwachter
aan de Vecht stil te zijn geweest van heimwee. "Het eiland trekt. Ik kan me wel
indenken dat de vaste bewoners daar vroeger niet weg wilden."
In 1859 werden de echte Schokkers daartoe gedwongen. Dat jaar moest Schokland
worden ontruimd, omdat het eiland zienderogen afbrokkelde. Om de schade aan het
eiland te beperken, besloot Rijkswaterstaat er na de evacuatie een stenen dijk
omheen te leggen. Die dijk moest worden onderhouden, er moest dagelijks toezicht
op het eiland zijn en er moest nog regelmatig een aantal karweitjes worden
geklaard. Voor die taken werd Jan Schuurman in 1928 aangesteld.
Er waren meer gegadigden, maar Schuurman wist dat hij voorrang kon krijgen omdat
hij als visser in Vollenhove bij de slachtoffers van de naderende inpoldering
zou horen. En hij werd aangenomen. Naast het door Rijkswaterstaat betaalde
kantonnierschap werd hij ook lichtwachter, waarvoor hij van het Loodswezen een
vergoeding kreeg. Dat betekende dat hij verantwoordelijk was voor het licht van
het voormalige vuurtorentje op de zuidpunt van het eiland. Tot zijn taken
behoorde ook nog het bedienenen van een 'zelfregistrerende peilschaal', een
ingenieus apparaat waarvan het blad één keer in de drie dagen moest worden
verwisseld.
De wat snelle benoeming gaf enige problemen, omdat hij en zijn verloofde nog
niet getrouwd waren. In die dagen was het ongebruikelijk dat ongehuwden bij
elkaar woonden. En omdat Schuurman op het bijna verlaten eiland niet alleen
wilde blijven, besloot het paar zo snel mogelijk in het huwelijk te treden.
Ondanks medewerking van het gemeentebestuur duurde het nog even voordat hij ook
figuurlijk in het bootje kon stappen en zo moest hij veertien dagen alleen op
Schokland doorbrengen. Gelukkig hield zijn vader hem het grootste deel van die
tijd gezelschap. Na de trouwerij in Vollenhove kon hij zijn vrouw meenemen.
Het echtpaar was de pastorie achter het kerkje op de Middelbuurt (waar nu het
museum is) als woning toegewezen, ver van de andere twee gezinnen die op het
noordereind in het voormalige Emmeloord bij de haven woonden. "Toen we er 's
maandags aankwamen, dacht ik wat is het hier stil en eenzaam", herinnert Jansje
zich. Maar dat duurde niet zo lang. Het leven op het eiland begon haar steeds
meer te bekoren en bovendien bezorgden de kinderen die al spoedig werden
geboren, haar volop werk. "Het mooiste was, dat mijn man altijd bij huis was. En
je kon doen en laten wat je wou. Aan wal heb ik er wel eens moeite mee dat de
buren alles wat je doet kunnen zien. Dat heb ik overgehouden uit die tijd."
Toch werd het wekelijkse uitstapje als een welkome onderbreking van de
dagelijkse sleur gezien. In een speciaal voor dit doel door Rijkswaterstaat
beschikbaar gestelde botter bracht haar man haar dan naar Kampen om er inkopen
te doen. In gezelschap van Jan Spit, die als havenmeester aan de noordkant van
het eiland woonde, voeren ze 's morgens samen naar de voormalige Hanzestad.
Beladen met provisie voor een hele week kwamen ze 's middags weer terug. Ook als
er een baby moest worden geboren, ging ze naar de wal voor de bevalling, want
met de huisarts in Vollenhove was er alleen maar telefonisch contact. Het
merendeel van het vijftal kinderen dat tijdens de tijd dat ze op het eiland
woonde ter wereld kwam, aanschouwde in Zwolle het levenslicht.
Het verdriette de Schuurmans echter wel wat dat de kinderen het eiland moesten
verlaten zodra ze de leerplichtige leeftijd hadden bereikt. Gelukkig gebeurde
dat in hun geval niet op hun zesde maat op hun zevende jaar, omdat het rijk pas
vanaf die leeftijd het kostgeld vergoedde. Hun tijdelijke woonplaats werd Kampen
en als vast onderdeel van hun wekelijkse tocht naar de vaste wal bezochten Jan
en Jansje Schuurman daar ook hun kroost. Het genoegen duurde niet lang: 's
morgens in het speelkwartier bij school en tussen de middag in de kosthuizen. In
de vakanties was het feest, want dan waren de kinderen bij vader en moeder thuis
op het eiland.
Het vuurtorentje aan de zuidpunt waarop Schuurman vroeger het toezicht had, is verdwenen. Daarna zijn de fundamenten van het kerkje blootgelegd. Indertijd wist Schuurman niet dat daar ooit een kerkje had gestaan.
Voor Jan Schuurman was er geen beter leven dan daar. Niet alleen omdat hij
eigen baas was, maar ook vanwege het avontuur door de nieuwe dingen die op hem
afkwamen. "Ik was visserman, maar op Schokland moest ik leren schapenscheren",
vertelt hij. Die schapen hielden ze voor de melk, al was die niet zo lekker als
de koeiemelk die ze in het begin nog uit Kampen meebrachten. "Maar we moesten
voor een week inkopen en dat betekende dat we ze steeds weer moesten opkoken. Na
bijna een week was er niks meer aan", vertelt Schuurman. "Toen we er een jaar
geweest waren, zijn we begonnen melk te wecken. Dat was een ontzettend werk,
maar we hadden dan wat als de schapen droogstonden. Ze was niet lekker, maar we
gebruikten haar voor de pap en als koffiemelk."
Schuurman moest trouwens nog meer leren op het eiland. Als een aan de tijd
aangepaste Robinson Crusoé was hij slager, schoenmaker en kapper. Voor de kachel
waarop gekookt moest worden, hakte hij aangespoeld hout in stukken. Zijn vrouw
begon allengs een winkeltje te exploiteren waar niet alleen de in de haven van
Schokland aanleggende vissers en schippers maar ook de in de winter op het
eiland verblijvende rietsnijders en de grasmaaiers die er 's zomers hun werk
deden, wat konden kopen. Want het eiland zag er ook wat zijn natuurlijke
begroeiing betreft anders uit dan zoals het nu uit het vlakke polderlandschap
oprijst. Het bevatte geen bossen, maar wel veel riet en gras. "Vanaf de
Middelbuurt kon je helemaal tot het noordereind kijken", herinnert Jan Schuurman
zich.
De rietsnijders werden 's maandagsmorgens gebracht en zaterdags weer gehaald. Ze
overnachtten in een grote keet in de buurt van Schuurmans woning. Omdat ze soms
vanwege het weer een week achtereen niet konden werken, verveelden ze zich vaak.
Sommigen kwamen dan graag naar de voormalige pastorie om wat te praten.
In tegenstelling tot de dagen die bezigheid verschaften, waren de zondagen op
het eiland erg vervelend. Het eerste jaar, toen er nog geen kinderen waren,
kwamen ze die nog het best door. Dan liepen ze twee keer naar het noordeinde
(het voormalige Emmeloord) waar de andere vaste bewoners gehuisvest waren. 's
Morgens waren ze te gast bij Harm Smit, tweede havenmeester, directeur van de
visafslag, beheerder van het telefoon- en telegraafkantoortje en bediener van de
mistsirene. In zijn woonkamer hield hij iedere zondagmorgen een soort
kerkdienst, waarbij hijzelf een preek voorlas en zijn dochter op het orgel
speelde. De preken kreeg hij van een dominee. Er werd gezongen en gebeden
tijdens die bijeenkomsten, die vaak ook door schippers werden bijgewoond. Smit
was gereformeerd, maar de Schuurmans, die hervormd zijn, vonden die kerkdiensten
erg fijn. Na het eten liepen ze de kilometers lange weg naar het voormalige
Emmeloord weer. Nu naar het huis van Jan Spit, die kantonnier en eerste
havenmeester was. Hij was eveneens hervormd. Bij hem luisterden ze naar de preek
op de radio.
Ook tijdens hun verblijf op het al veel geteisterde eiland bleef dat niet voor
de elementen gespaard. Jansje en Jan Schuurman maakten er soms benarde situaties
mee. Dat begon al toen ze er nog maar nauwelijks woonden. "De dijk aan de
oostkant was een meter breed en 1.20 meter boven A.P. en als de golven hoog
waren, streek hij er helemaal onder. Dan zaten we 'op het eiland op een eiland',
aldus Schuurman. "Nadat we op 19 november waren gekomen, begon het op 25
november vanuit het noordwesten te stormen. We konden toen nog net bij huis
komen. Het water stond een meter van de kerkdeur af."
In december was het weer op het nippertje. "Er lagen veel schepen in de
haven en een collega van het noordeinde belde
op dat veel schippers brood wilden hebben. 'We moeten maar naar Kampen gaan, het
is nu nog luw', zei hij. Nu, we kwamen wel in Kampen, maar terug op het eiland
raakten we in de avonturen. Hoe dichter ik bij huis kwam, hoe meer water. De
golfslag rolde met de dijk mee. Ik moest dan eerst stil blijven staan tot de
golfslag terug ging. Anders kon ik mee worden gesleurd. Dat gebeurde niet, maar
ik stond wel tot de knieën in het water. Naderhand zei ik, het is nu goed
gegaan, maar een volgende keer doe ik dit niet weer".
Het herinnert hem aan de strenge winter van '29. Doordat het IJsselmeer bevroren
was, konden ze drie weken niet naar Kampen. Toevallig hadden ze de laatste keer
samen veel boodschappen meegenomen, zoals meel en gist om brood te bakken. Een
oventje daarvoor hadden ze al. Tijdens die winterperiode reden de auto's van
Kampen naar Urk - vanaf het eiland kon je ze in de verte zien - en gingen ze op
5 maart nog met de slee van Schokland naar Vollenhove. De rietsnijders begaven
zich via het ijs naar Ramspol. Een hevige storm maakte het winterse beeld nog
indrukwekkender. Hij smeet het ijs metershoog on de dijk. De Schuurmans
ontdekten 's morgens tot hun grote verbazing dat het ijs bij de Middelbuurt
zelfs over de ohge palen heen was geslagen. Ze hadden zo vast geslapen dat ze er
's nachts niets van hadden gemerkt.
De inpoldering en de oorlog maakten een eind aan hun prachtige tijd op het
eiland. De laatste jaren werd het er trouwens langzamerhand minder leefbaar want
met de drooglegging naderden ook de muggen. Die waren niet alleen erg lastig, ze
maakten ook het water in de drie regenbakken ondrinkbaar. Met een tankboot moest
leidingwater uit Kampen worden aangevoerd. Toen het einde van het eiland
naderde, werden eerst nog de dijken gesloopt. Twintig mannen kwamen van het
vasteland om dat karwei uit te voeren. In de keet waarin 's winters de
rietsnijders onderdak vonden, sliepen ze in dienstkribben, die in drie lagen op
elkaar gestapeld waren. Het laatste jaar hoefde Jan Schuurman de vuurtoren niet
meer te bedienen, want dat licht was tijdens de bezetting taboe.
Toen ze in 1941 van het eiland vertrokken, was het land al zo ver genaderd, dat
ze per schip niet meer naar Kampen konden. De terugreis moest daarom via Lemmer
worden gemaakt en duurde in verband met het slechte weer vijf dagen.
Als stuwwachter in de buurt van Mariënberg heeft Schuurman zijn beroepsleven
voortgezet. Hij kwam daar, zoals hij het zelf uitdrukt, tussen de boeren terecht
en de overgang was in het begin erg groot. Later bleek de nieuwe omgeving
reusachtig mee te vallen. De hulpvaardigheid was er, zeker in die oorlogsjaren,
bijzonder groot.
Jan en Jansje Schuurman kunnen niet alleen terugzien op een werkzaam, maar ook
op een zeer bijzonder leven. Als laatste nog in leven zijnde bewoners van het
eiland Schokland zijn ze de geschiedenis ingegaan.
Artikel uit De Leeuwarder Courant van 06-06-1987. Tekst: Henk de Vos. Foto's: Jan de Vries.