Ruim 150 jaar geleden werd bij Emmeloord een grote haven aangelegd met een ligplaats voor circa 300 schepen! Blijkbaar waren er nog voldoende mensen die alle vertrouwen hadden in een goede toekomst van Schokland en haar bevolking. In 1834 was op de Middelbuurt ook al iets groots verricht. Daar was het houten kerkje vervangen door een splinternieuw stenen gebouw met kerk en pastorie onder één dak.
De nieuwe haven was niet alleen bedoeld voor Schokker vissers, maar voor ieder die er gebruik van wilde maken. En dat zouden er velen zijn, want er was op de Zuiderzee, zo ongeveer 150 jaar geleden, een druk scheepvaartverkeer. In dat natte hart van Nederland was Schokland sedert lang een begrip voor duizenden schippers. Vooral voor schippers die met een hoge windgevoelige bovenlast voeren was het eiland een toevluchtsoord. Turf schippers bijvoorbeeld, maar ook anderen, konden voortaan in de haven wachten als er storm op komst was of als de leidammen van het Zwolse Diep, het Keteldiep of de havenhoofden van Blokzijl en Kuinre onder water stonden na een westerstorm.
1839 - een glorieus jaar in de geschiedenis van het eiland! De erkenning van de grote betekenis van Schokland voor de scheepvaart. Opmerkelijk is geweest dat aan de situering van de nieuwe haven een lange discussie voorafgegaan is. Wat was de beste plaats voor een nieuwe haven op Schokland: Ens of Emmeloord?
Overijssel
Schokland was eeuwenlang een gedeeld eiland. Het noorden behoorde tot Holland,
het zuiden tot Overijssel. In de Franse tijd werd de bestuurlijke situatie
drastisch gewijzigd en werd het gehele eiland een Overijsselse gemeente.
Gedeputeerde Staten van Overijssel waren zeer geïnteresseerd in de haven op
Schokland, want de handelsstromen via Keteldiep en Zwolse Diep waren van grote
betekenis voor de provincie. Maar het dagelijks bestuur voorzag ook problemen.
In 1836 werd in een brief aan de minister van Binnenlandse Zaken duidelijk
gemaakt dat zij warm voorstander waren van een
echte haven. Maar in diezelfde brief werden de woorden 'algemeen belang'
onderstreept. De haven was niet alleen gewenst voor de eigen provincie, ook voor
Friesland, Drenthe en Noord-Holland. In feite van belang voor alle zeevarenden
op de Zuiderzee. Het college schreef aan de minister dat de provincie reeds de
kosten van het bestuurlijk apparaat en de geneeskundige dienst op Schokland tot
een bedrag van ƒ600,-- betaalde en dat er verhoudingsgewijs te weinig voor terug
gekregen werd. Bovendien vloeiden de opbrengsten van het Ensergeld, voorheen een
belangrijke inkomstenbron, sedert 1835 naar het departement van Marine. De
minister moest ook nog eens bedenken dat in 1836 al een bedrag van ƒ21.000,--
was 'genegotieerd' voor de instandhouding van de havenwerken van Blokzijl en
Kuinre.
De klacht van de provincie was niet geheel ongegrond. In de jaren veertig zou
het Rijk veel van de lasten overnemen. De strekking van de brief van 1836 was
duidelijk: een echte haven op Schokland was prima, maar het geld moest wel door
het Rijk op tafel worden gelegd.
Ensenaren in actie
Er is een interessant rekwest in het Algemeen Rijksarchief in Den Haag, gericht
aan 'Zijne Majesteit den Koning der Nederlanden', daterend van 30 juli 1836. De
aanhef luidde:
"Sire!
Geven met verschuldigde eerbied te kennen, de ondergeteekende schippers van
onderscheidene plaatsen en Provinciën onzes vaderlands, en schippers en
visschers van de buurten Ens en Zuidert op het Eiland Schokland (...) dat er in
het belang van de scheepvaart op de Zuiderzee en der bewoners van de buurten Ens
en Zuidert een haven bij voornoemde buurten wordt aangelegd."
Veel schippers vonden dat Ens de beste plaats was voor een nieuwe haven. Voor de
Ensenaren spreekt dat bijna vanzelf, want het was economisch uiteraard het meest
interessant als de haven naast de deur kwam te liggen. Het was toen niet anders
dan nu. Tussen gehuchten, dorpen en steden waren door de eeuwen heen
tegenstellingen, en uit bovengenoemde brief blijkt dat ook voor de Ensenaren het
hemd nader was dan de rok.
In 1830 hadden de bewoners van de Molenbuurt P.J. Kale <1> en R. Mastenbroek <2>
ook al een verzoek tot de gouverneur van Overijssel gericht om bij Ens een haven
aan te leggen. De gouverneur stond daar niet afwijzend tegenover. Overijssel had
vanouds bijzondere banden met het zuidelijk deel van het eiland. Die haven was
zeker wenselijk, aldus de gouverneur, maar de provincie had er geen geld voor.
Verdronken koeien
In de brief van 30 juli 1836 schreven de Ensenaren nog eens waarom een haven
wenselijk was. Er gebeurden bij Ens te veel (onnodige) ongelukken. De schrijvers
vermeldden de vele rampen, allen een gevolg van het ontbreken van een goede
haven. De rede van Ens bood weliswaar een redelijke bescherming bij de gevreesde
westerstormen, maar was volslagen ontoereikend, aldus de briefschrijvers, als de
wind plotseling 'Noord of Noord-Oost loopt'. Dan ontstonden levensgevaarlijke
situaties en konden zich vlak voor de kust vreselijke taferelen afspelen. Uit de
vele in de brief genoemde ongelukken kiezen we het drama dat zich in de lente
van 1829 onder de ogen van de Ensenaren afspeelde.
"Een schip geladen met koeijen lag benevens verscheiden andere vaartuigen bij
sterken wind uit het west aan den wal; eensklaps liep de wind naar het Noord
Oost en werd dadelijk gevolgd van een vliegenden storm uit diezelfde streek; de
verwarring en ellende welke daaruit ontstonden is onbeschrijflijk. Het gelukte
echter den schippers om hunne vaartuigen, na het bekomen van meerdere of mindere
schade, van den wal te brengen, uitgezonderd het schip met koeijen, hetwelk
zoveel schade bekwam, dat het geheel reddeloos wegdreef en niet ver van den wal
dadelijk zonk, waardoor alle koeijen ten getale van 26 verdronken... "
Rijkswaterstaat
Beide buurten (Ens en Emmeloord) maakten zich dus sterk voor een haven. De
instantie die het beste objectief kon oordelen over de meest gunstige situering
was Rijkswaterstaat.
D. J. Thomkins, waterstaatsingenieur in Overijssel, bracht een rapport uit,
waarin de situatie bij de buurten werd vergeleken. Hij kwam tot de conclusie dat
een haven bij Ens de voorkeur verdiende. Thomkins baseerde zijn mening onder
andere op het feit dat er bij Ens een veel drukker scheepvaartverkeer was dan
bij Emmeloord. Schippers maakten veelvuldig gebruik van de rede van Ens. En dat
was natuurlijk niet toevallig. Belangrijke scheepvaartroutes lagen vlak onder de
kust, en een vluchthaven tussen Zuidert en Middelbuurt was zeer gewenst.
Thomkins verwees naar de drukke routes via het Gat van Ens naar en van het
Zwolse Diep en het Zwartewater richting Zwolle. Bovendien passeerden veel
schepen de Zuidpunt van Schokland op hun weg van en naar de vele IJsselsteden.
Zijn voorkeur ging uit naar een haven bij Ens. Hij achtte de ankergrond bij Ens
ook beter dan die bij Emmeloord. En tenslotte: Ens bood meer beschutting en dus
meer veiligheid.
Emmeloord
Toch werd gekozen voor een haven bij Emmeloord en niet bij Ens. De redenen laten zich raden. Emmeloord had heel oude rechten met een reeds eeuwenlang aanwezige (weliswaar primitieve) haven. Daar lag ook het grootste deel van de vissersvloot. Op een kaart van Schokland uit 1790 van ingenieur J. de Boer is precies ingetekend hoe de situatie van de haven voor 1839 was.
In een oud bestek uit 1816 wordt de haven nog wat nader beschreven:
"De haven bestaat uit twee wierhoofden, hoog boven ordinaire volzee 10 voeten,
waarvan het noordelijke de lengte heeft van 281 voeten, en het zuidelijke van
110 voeten. Deze hoofden bestaan uit twee rijen greene palen, ter distantie van
twee en een half à drie voet van de andere, dewelke zijn verbonden door eene
gording, met bekwame ijzeren spijbouten aan de palen bevestigd, zijnde het
noordelijke hoofd daarenboven aan de buitenzijde versterkt met eike schoren, die
mede na
vereischten aan de gordingen en palen gevat zijn" (een el is ± 70 cm, en een voet ±30 cm).
Het noordelijke wierhoofd was in 1830 met nog 30 ellen verlengd. Het Zuidelijke
hoofd werd ook wel IJsbreker genoemd vanwege de bescherming tegen kruiend ijs.
Van Ens of Middelbuurt wordt in datzelfde bestek vermeld:
"De haven bestaat alleenlijk uit enige duc d'alven, zamengesteld evenals die in
de haven van Emmeloord van drie greene 24-voets palen, verbonden met bekwame
bouten met spijen opgesloten."
Ens beschikte in feite dus slechts over een rede, waar de schepen voor anker
konden gaan; bij Emmeloord daarentegen waren reeds twee havendammen. De aanleg
van een nieuwe grote haven zou daar dus eenvoudiger (en dus minder kostbaar)
zijn. Het Rijk koos voor Emmeloord. Voor ƒ17.000,— werden de bestaande dammen
verbeterd en werd de oostelijke dam nieuw aangelegd.
Eerste havenmeester
Op vrijdag 28 juni 1839 ging de Schokker H.W. Kok <3> naar Zwolle, waar hij
beëdigd werd als eerste havenmeester van Emmeloord. Hij was evenals de meeste
Schokkers visserman en ook enige jaren lid geweest van de gemeenteraad van
Schokland. Na beëdiging zou hij nog de nodige instructies ontvangen, zodat hij
per l juli in dienst kon treden. Elders in dit artikel kan men de instructies
voor de havenmeester lezen.
Na het door enkele schippers ontduiken van de havenrechten werd later nog een
nieuw artikel toegevoegd:
"De vaartuigen, welke men buiten, tegen of aan de hoofden der haven of de
paalwerken in het algemeen wil doen leggen, zijn aan hetzelfde toezigt en de
aanwijzingen van den Havenmeester onderworpen, en voor deze moet ook hetzelfde
haven- of leggeld als voor diegenen, welke in de haven komen, betaald worden, het
geval van laden en lossen uitgezonderd".
Slimme schippers die gratis wilden profiteren moesten dus voortaan ook het volle
pond betalen.
Na 1839
Met de ontruiming in 1859 werd het bestaan van de haven onderwerp van een felle
discussie. Om de kosten van het onderhoud te beperken wilde Rijkswaterstaat tal
van bezuinigingen doorvoeren. Zo werd overwogen om de haven van Emmeloord te
ontmantelen, de wierhoofden te slopen en de kustlijn te verkorten. Volgens
Rijkswaterstaat was de rede van Ens als toevluchtsoord toereikend voor schippers
in tijden van nood. Er volgde een heftig protest van de schipperij onder leiding
van W. J. Schuttevaêr: de haven was een belangrijke
schuilplaats. Dat bleek een uitstekend pleitbezorger. De regering
haalde bakzeil en trok de desastreuze plannen voor de haven van Emmeloord weer
in.
De haven bleef desondanks toch wel een zorgenkind. Op een bestektekening uit
1882 zijn de diepten van de haven ingetekend. Voor schepen met enige diepgang
was de haven vaak een kwelling. Het probleem van de diepte werd nog verergerd
als er een stevige oostenwind waaide. In verband met die toegankelijkheid moest
de haven vrijwel jaarlijks worden uitgebaggerd.
Ook de havenhoofden vereisten
veel onderhoud.
In 1894 investeerde Rijkswaterstaat in de bouw van een nieuw havenlicht op het
noorderhoofd, een zeer belangrijk licht voor de binnen varende schippers. De
originele tekening kwam ik tegen in het archief in Zwolle en kan misschien nog
eens fungeren bij een eventuele reconstructie.
Voor de havenmeester Lammert Smit was er de instructie dat het nieuw geplaatste
licht op 5 december a.s. na zonsondergang ontstoken moest worden.
Het gebied rond Emmeloord krijgt het in toenemende mate zwaar te verduren. In 1916 is het westelijk deel van Emmeloord vrijwel geheel overspoeld door het zeewater. Rijkswaterstaat was daar mede verantwoordelijk voor want zij liet het water min of meer over Gods akker vloeien. Via stroomgaten verkreeg de zee toegang tot het land. Rijkswaterstaat hoopte daarmee te bereiken dat er bij eb een vruchtbaar laagje slib zou achterblijven. Emmeloord verloor echter volledig haar achterland. Harmen Smit vertelde later dat het ondiepe gebied zeer in trek was bij de paling en …bij hem.
Uiteindelijk wordt de haven onderdeel van de Noordoostpolder. In de jaren tachtig volgt dan een reconstructie. Geen schepen meer in de Emmeloordse haven, thans wel een stilteplaats om te mijmeren over de tijd van toen.
Aaldert Pol
Belangrijkste bronnen en literatuur