De Amsterdammer Olfert Dapper (1636-1689) schreef veel boeken over vreemde landen. Bekend werd in 1663 zijn eerste boek over het centrum van de wereld: Historische beschrijving der stadt Amsterdam. Hij droeg zijn boek op aan oud-burgemeester Cornelis Witsen, die meerdere keren Emmeloord had bezocht. Of Olfert Dapper er zelf is geweest, is niet bekend, maar hij heeft zich goed laten informeren. Amsterdam was in 1660 in het bezit gekomen van Urk en Emmeloord.
Wat de naam van het eiland Emmeloord betreft, daarin schijnt enige verandering
te zijn gekomen, aangezien ten tijde van de heer Zoudenbalch, de plaats 'Emelwerd'
werd genoemd. Men spreekt nu gewoonlijk van Emmeloord, dat op het
noordoostelijke deel van het eiland lag en waar toen nog veel land was dat
bewoond werd. Maar door het geweld en 't inbreken van de zee, die ter plaatse
veel land wegnam, werd men genoodzaakt te verhuizen en vestigde men zich meer
zuidelijk, waar de mensen thans nog wonen. De plaats werd vroeger door de oude
bewoners Maanhuizen genoemd; er stonden enkele huizen. Maar omdat Emmeloord
het beste en bekendste deel van het eiland was, is de naam 'Maanhuizen' allengs
in vergetelheid geraakt. Ten zuiden wordt dit Emmeloord door een sloot van Ens
gescheiden, ten westen en oosten wordt het, evenals bij Ens, door een klein
dijkje dat rondom beide plaatsen heen loopt als het ware ‘omschanst'.
Verder is het [eiland] buitendijks, op de plaats waar voor enige jaren nog land
was, met riet bezet. Vrij veel riet dient tot behoud van dit eiland. Bij een
geweldige stormwind breekt de kracht van de zee daarop, alvorens het dijkje
schade oploopt. En wanneer de eilanders een zware storm voorzien, waardoor hun
dijkje kan bezwijken, en zij bevreesd zijn voor de door de wind aangejaagde
watergolven die zware schade kan aanrichten en kan leiden tot vermindering van
't land, dan steken ze dit dijkje zelfs door. Het land dat vrijwel geheel
veenachtig is kan geen sterke aanval van de zee verdragen en als het zeewater
aan het dijkje staat dat doorgaans op moerassige bodem is gebouwd, kan men niet
beter doen dan het dijkje doorsteken. Binnendijks is het land zeer laag,
doorgaans allemaal drassig land, waar men te voet alleen van het ene land naar
't andere door kan gaan met een plankje.
Er is alleen een mennepad, dat gedeeltelijk van de huizen naar de kerk loopt tot aan het westerse dijkje, waarlangs men naar de kerk gaat,die vrij wat hoger staat dan het gewone land. Maar bij springtij echter of een zware storm komt de kerk wel vier of vijf voeten in 't water te staan, die dan samen met de huizen alleen nog zichtbaar is, en bij het aanhouden van een stormwind dikwijls beschadigd wordt. Dit kerkje is een oud en vervallen gebouw, waarin nog een paapse doodskist staat. Het is gefundeerd op een hoop vervuilde koemest, vermengd met zoden uit hun land en sloten, zoals ze ook meestal hun huizen en schuren op dit soort materiaal zetten. Als de eilanders oordelen dat deze dooreen gemengde stoffen, na verloop van enige tijd, dicht genoeg ineengepakt zijn, bouwen ze daarop al hun huizen en hooischuren. De werven, waarop hun woningen staan, moeten ook van vrij sterk plankwerk en palen worden voorzien, omdat het meer dan eens gebeurd is, dat de zee bij storm in de huizen en werven binnendrong, zelfs in die mate dat ze met hun koeien hoogst verlegen waren, zodat die lange tijd tot aan hun onderlijf in 't water moesten staan, totdat ze met grote moeite enig hooi onder de beesten konden krijgen.
Omstreeks veertig jaar geleden, werden door een grote storm enige huizen, met
huisraad, kisten en kasten weggespoeld. Er staan omtrent 45 huizen op dit
eiland, en vele zijn in 't midden voorzien van een schot, zodat er twee
huisgezinnen kunnen wonen.
Die van het eiland leven doorgaans van koophandel in verscheidene waren, die ze
met hun kagen, wel ten getale van veertig, heel Holland bijna door vervoeren, en
velen van hen hebben, naar men zegt, gezien de omstandigheden van deze plaats,
een behoorlijk kapitaal verzameld, hoewel ze weinig om hun oprechtheid door
anderen geprezen worden.
Er zijn nauwelijks drie of vier personen op het hele eiland, die een andere, dan de roomse leer zijn toegedaan, ofschoon er altijd grote moeite, tevergeefs echter, is gedaan om hen tot de rechtzinnige leer te brengen. Ens en Emmeloord zijn enige jaren geleden in kerkelijke zaken samengevoegd geweest, waarbij Johannes Zandes, leraar op Ens, zich om de veertien dagen daarheen begaf, om die van Emmeloord met een preek te bedienen. Zij bleven evenwel hardnekkig en onverzettelijk, en durfden ronduit te laten horen dat hij met zijn preken daar niet behoefde te komen, maar dat zij evenwel bereid waren zijn jaarlijkse wedde, te weten 130 guldens, voor hem op te brengen. Dit was er de oorzaak van, dat de leraar Zandes zich daar enige tijd niet liet zien, en het dan later soms weer met ernst probeerde. Het bleef altijd vruchteloos, hen tot bekering te brengen. Men ondervindt hier op dit eiland een buitengewone en grote wanorde in het zich met elkaar verenigen van mannen en vrouwen. Dit gebeurt zonder het voorgaande afroepen van enige geboden. Er is bij hen de gewoonte, dat de bruidegom en de bruid, dikwijls niet buiten medeweten van de jonge lieden, ter plaatse ‘s nachts op het bed worden belopen en dan luidkeels 'bruiloft, bruiloft' roepen. Die wordt dan op een tijdstip dat hen zelf gelegen komt, met enige vaten bier, gehouden, waarna vervolgens het nieuwe paar voor of na die tijd in 't geheim, door een roomsgezinde leraar ook in de huwelijkse staat bevestigd wordt. En er zijn nauwelijks vijf of zes paar getrouwden op dit eiland die er blijk van kunnen geven waar of door wie ze getrouwd zijn, maar alleen dat ze getrouwd zijn.
Het rechterlijk college van dit eiland staat, evenals dat van Urk, onder een
schout en vijf burgemeesters. Het aantal mensen komt ook bijna met dat van Urk
overeen.
Verscheidene bijzondere heren hebben over deze eilanden, al zo lang het heugt,
het gezag gehad. De oudste die men heeft kunnen vinden, is ene heer Herman van
Kuinre, die in 't jaar 1425, zoals blijkt uit een verzegelde brief, die onder de
genoemde leraar berust, regerend heer was. Ook heeft men weet van een Gerrit
Soudenbalch, eertijds wonend in Utrecht. En na zijn overlijden is de
heerlijkheid een poos in bezit van zijn nagelaten weduwe, vrouwe Barbara van
Abcoude, geweest, blijkens een zeker beeltenis, die nog heden ten dage in de
kerk van Urk te zien is, en waarin haar zoon afgebeeld staat. De heer Johan van
der Werve ten slotte, is de laatste geweest; van hem heeft de stad Amsterdam
deze heerlijkheden ook ontvangen. Van stadswege worden tegenwoordig beide
eilanden bestuurd en berecht door de edele heer Andries de Graeff, als heer van
Urk en Emmeloord.
Bron: Olfert Dapper,Historische beschrijving der stadt Amsterdam waerin de voornaemste geschiedenissen die ten tijde der herdoopers, Nederlndsche beroerten ,en onder Prins Willems, de tweede, stadthouderlijke Regeering, hier ter stede voorgevallen zijn)…). Amsterdam1663