Van de vier eilanden, die in het eigenlijke Zuiderzeegebied zijn gelegen,
blijft er na afloop van den gigantischen arbeid der inpoldering geen enkel als
zoodanig bestaan. Wieringen, Marken en Urk worden in de dijken opgenomen en
blijven dus met één zijde aan de zee grenzen. Schokland evenwel wordt geheel in
den N. O. polder opgenomen en verliest dan elke aanraking met het open water.
Voor de bewoners van deze eilanden Van heeft deze verandering vérstrekkende
gevolgen. Immers zij bewoonden reeds eeuwen achtereen een welomsloten, moeilijk
toegankelijk gebied. Zij vormden gemeenschappen, die, aangewezen, soms zelfs
overgelaten aan zichzelf, zich min of meer afsloten van het hen aan den wijden
horizon omringde ,,vaste land ' en zijn ,,vreemde" bevolking. Zij werden
wereldjes op zich zelf, zichzelf genoegzaam op hun eenzaam plekje grond, dat
naarmate ze het hardnekkiger tegen het geweld der golven moesten verdedigen, hen
steeds dierbaarder werd. Door de landwinning wordt nu deze ,,bevoorrechte"
positie opgeheven, het eiland wordt toegankelijk voor de ,,vreemden" en het
vaste land wordt toegankelijk voor de eilanders.
De eerste ,,vreemden" die het eiland overstroomen zijn de ingenieurs, opzichters
en arbeiders van Zuiderzeewerken, daarna volgen de zelfde categorieën van de
cultuurmaatschappij, die het nieuwverworven land bouwrijp maken. Van al deze
menschen blijven er vele op het eiland wonen om zich op den duur met de
eilandbewoners te vermengen.
Aan de andere kant trekken de eilandbewoners gemakkelijker naar de polder en het
oude vaste land, Hun broodwinning, de vischvangst, wordt aanmerkelijk
ingekrompen, en nieuwe mogelijkheden wenken vooral de jongere generaties in
bouw- en weidebedrijf. Het gevolg zal zijn dat op den langen duur van de
oorspronkelijke 'bevolkingsgroep niet veel meer te vinden zal zijn, verspreid
als ze wordt over het land, vermengd als ze wordt met het omringende volk.
Deze overwegingen gelden nu niet voor het eiland Schokland. Immers de bevolking
van dit eiland werd reeds in 1859 naar de vaste wal overgebracht, omdat de
kosten en bezwaren aan de bewoning van het eiland verbonden, te groot werden.
Hetgeen dus voor de bevolkingen van Wieringen, Marken en Urk met reden wordt
gevreesd, is met de bevolking van Schokland reeds geschied.
Van wetenschappelijk, met name van Anthropologisch standpunt is dit te
betreuren. Deze bevolkingsgroepen toch die door de eeuwen heen, in hun
isolement, zichzelven gelijk zijn gebleven, zijn vrij zuivere representanten van
de middeleeuwsche bewoners van het midden gedeelte van ons land en aldus in hun
lichamelijke en geestelijke gesteldheid welsprekende getuigen van een
eerbiedwaardig verleden.
Maar niet alleen van historisch, evenzeer van toekomstig, practisch belang is de
kennis van deze bevolkingsgroepen. Zij immers leeren ons de oorspronkelijke
samenstelling, de raciale opbouw van ons volk kennen, een kennis die noodwendig
is voor het medisch-anthropologisch oordeel óók over den individueelen
Nederlandschen mensch.
Terwijl nu de daartoe vereischte studie wat de bevolkingen van Wieringen, Marken
en Urk betreft nog mogelijk is en dan ook inderdaad vanwege de Stichting voor
het Bevolkingsonderzoek van de Drooggelegde Zuiderzeepolders naar vermogen
aangevat en bevorderd wordt, is dit wat de bevolking van Schokland aangaat niet
meer het geval.
En dat terwijl wij aangaande de lichamelijke gesteldheid van deze bevolking
slechts zeer matig ingelicht zijn.
Daar komt nog bij dat het eiland, wanneer het straks in de polder komt te
liggen, door zijn bodemgesteldheid waarschijnlijk onder het niveau van de polder
zal wegzinken en dan alles, wat in zijn bodem nog van zijn verleden kan
getuigen, zal meeslepen.
En
dit zijn niet alleen de menschelijke overblijfselen, die ons nog waardevolle
gegevens kunnen verschaffen aangaande deze, voor de kennis van ons volk zoo
belangrijke, groep.
Daar zijn de resten van de woningen en openbare gebouwen en inzonderheid die van
de kerken, daar zijn de achtergelaten gebruiksvoorwerpen in min of meer gave
toestand, daar zijn tenslotte de overblijfselen van oude zeeweringen, die ons
verhalen van een heroische strijd tegen de nimmer verzadigde zee. Alles
bijeengenomen, redenen te over, een onderzoek op het eiland in te stellen.
Wie van de geschiedenis en de huidige gesteldheid van Schokland op de hoogte wil
geraken leze het artikel van de Heeren H. J. Moerman en A. J. Reyers, beiden te
Kampen, in het Tijdschrift van het Koninklijk Nederlandsen Aardrijkskundig
Genootschap. Derde Serie, Deel XLII, in het jaar 1925 verschenen. Hij zal dan
met mij tot de overtuiging komen dat het de Zuidpunt van het eiland is, die het
eerst en het meest voor onderzoek in aanmerking komt. Daar toch moeten,
verborgen onder het onkruid, de resten zich bevinden van een middeleeuwsche kerk
en daarbinnen de graven van de oudste bevolking van het eiland.
Reeds G. Mees Azn. drong in de Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren
van het jaar 1847 aan op een nader onderzoek van deze ruïne. Hij verwachtte
daarvan velerlei nadere opheldering omtrent de vrij duistere geschiedenis van
het eiland en zijn bewoners.
Wij stoorden ons niet al te veel aan de mondelinge overlevering, die twijfel
aangaande deze plaats uitte, maar besloten het gebied rondom de Zuidelijke
lichttoren voor een onderzoek voor te dragen.
De voormelde Stichting voor het bevolkingsonderzoek verkreeg de noodzakelijke
toestemming van de Directie van Zuiderzeewerken en van het Gemeentebestuur van
Kampen, dat sedert de Fransche overheersching, ook het bestuur vormt van
Schokland. Professor Woerdeman, hoogleeraar aan de Gemeentelijke Universiteit
van Amsterdam zegde zijn volledige medewerking toe en verkreeg de noodzakelijke
geldmiddelen.
En
nadat de Heeren Ir. H. Klasema en A. Leynse mij hun medewerking hadden toegezegd
bij het transport van personen, werktuigen en voedingsmiddelen kon ik alle
maatregelen treffen om met een aantal studenten aan het werk te gaan. Door het
uitbreken van de oorlog werd de uitvoering aanvankelijk opgeschort, maar kon op
ietwat bescheidener wijze toch nog doorgang vinden.
Dank zij de onafgebroken hulpvaardigheid van den Heer Leynse en de welwillende
medewerking van tal van Kampens winkeliers heeft het ons op het eiland, ondanks
het isolement, aan niets ontbroken.
Het wonen, in tenten, op de eenzame Zuidpunt heeft ons een belangrijke ervaring
rijker gemaakt. Wind, wolken en golven regeeren hier met oppermachtig gezag. Het
eiland geeft schaduw noch luwte. En wat vermag het dunne zeildoek tegen het
geweld van de zware onweders die zich soms urenlang boven het eiland ontlaadden?
Maar waren de houten wanden van de armzalige Schoksche stulpen beter
bescherming? Hen bleef het vertrouwen in Hem, die alle dingen in Zijn hand
houdt. Een vertrouwen dat het menschelijk hart rustiger maakt dan alle voorzorg
en verzekering.
Toen wij ons arbeidsveld van het welig tierende onkruid gezuiverd hadden, bleek
dit grootendeels van een zigzagsgewijze klinkerbestrating voorzien. Dit stond in
verband met een voormalige bestemming tot stortplaats van materialen voor het
onderhoud van de zeeweringen.
Na ook dit plaveisel verwijderd te hebben vonden wij bij steeds verder graven de
resten van de muren en de fundamenten van de middeleeuwsche kerk. En binnen de
muren stietten wij op de eeuwenoude graven van de voormalige bevolking.
Deze graven waren zonder een enkele aanduiding, zonder zerken, zonder kruisen,
zonder de eenvoudige symbolen, die getuigen van de gevoelens van hen die
achterbleven.
They carved not a line, they raised not a stone, but left them alone with
their glory.
In eenvoudige grenenhouten kisten werden deze eenvoudige menschen aan hun
laatste rustplaats toevertrouwd, hun stof aan de aarde weergegeven, hun gelaat
gericht op het Oosten, symbolische vertolking van de verwachting waarin hun
geest is ontstegen, de verwachting van de dageraad van den jongsten dag.
Aan het groote belang dat de intensieve bestudeering van deze overblijfselen
voor de kennis van de Nederlandsche bevolking in het bijzonder en voor de
wetenschap van den mensch in het algemeen heeft, ontleenden wij het recht ze te
vrijwaren voor algeheele vernietiging, ze te verwerven voor wetenschap en
onderwijs.
Dr A. de Froe, Amsterdam.
Aan
vorenstaande inleiding van Dr A. de Froe, betreffende Schokland's Zuidpunt en de
tot heden aldaar verrichte opgravingen, wenschen wij toe te voegen eenige onzer
indrukken en bizonderheden van de voormalige middeleeuwsche kerk op het
zuideinde van schokland.
Waar wij reeds in 1925 op Schokland belangstellend naar historische en andere
wetenswaardigheden een onderzoek hadden ingesteld, ligt het voor de hand, dat
toen de dagbladen melding maakten van ontgravingen voor antropologisch onderzoek
op de Zuidelijke punt van dit eiland, waardoor een gedeelte der oude fundeering
en muurfragmenten van het priesterkoor, het schip en den toren dezer kerk waren
blootgelegd, onze belangstelling opnieuw naar dit eiland uitging.
Door vriendelijke medewerking van den dienst der Zuiderzeewerken en met de
zeer gewaardeerde hulp van den heer A. Leijnse, technisch ambtenaar bij dien
dienst, te Kampen wonende, was het ons mogelijk met het motorbootje „Actief",
dat dagelijks heen en terug Schokland-Kampen vaart, op 3, 9 en 31 Augustus van
dit jaar het eiland weer eens te bezoeken.
Wij vertrokken dan in den vroegen morgen te 6 uur van Kampen en kwamen, eerst
langs de ons bekende Ketelkribben varende, dan Noordelijk koers zettende, op den
Nieuwen dijk van den toekomstigen Noord-Oostpolder aan. Hier nam een motorvlet
ons over en bereikten wij ongeveer half acht de Zuidelijke punt van Schokland.
Dit tochtje van ongeveer anderhalf uur was wél de moeite van het vroeg opstaan
waard. Zóó vroeg in die groote eenzaamheid van water en lucht, vol stemming en
sfeer, was het toch wel heel mooi.
De mist trok op , door de wolken schoot de morgenzon hare stralen over het
kabbelende water. In het verschiet dit wijde watervlak overschouwende, zagen
wij, vaag voor ons, in een steeds helder wordende doorzonden zomerochtend de
hoogte van Urk en in het Oosten lag in de atmosfeer de langgerekte kustlijn van
Overijssel.
Terwijl wij ons zoo verlustigden in dit spel van licht, lucht en water, waren
wij de Zuidpunt van Schokland genaderd en stapten wij in den prillen ochtendwind
aan wal.
Daar lagen ze dan voor ons, de nog overgebleven fundeeringen en muurgedeelten
van „de Ouwe Kerk", waarin op het voormalige kerkhof tusschen deze kerkmuren,
schedels en skeletten lagen, nu door ontgraving bloot gekomen.
Hier zien we het gebeente van oude zeevaardersgeslachten, die eeuwen lang op zee
hun moeilijk bestaan hebben gehad, van generaties, die op dit eiland geboren,
gestorven en er te ruste zijn gelegd.
Hier spreekt tot ons een geschiedenis van eeuwen.
Op het eiland ronddwalende en het terrein van het wetenschappelijk onderzoek wat
nader bekijkende, kwam ons vriendelijk tegemoet Dr A. de Froe, omtrent mijn
komst ingelicht.
Onder diens leiding werden deze ontgravingen voor de Amsterdamsche Universiteit
verricht door veertien medische studenten.
Met dit werk zijn tot heden vier weken gemoeid geweest, waarvoor deze studiosi
pen en dictaatcahier hebben verwisseld voor spade en houweel.
Het werk van Dr de Froe en zijn wetenschappelijke „verkenningsbrigade" laten we
verder onbesproken, omdat dit buiten onze bevoegdheid ligt en deze
medicus-anthropoloog hiervoren dit onderwerp heeft behandeld.
Een
opmeting van het nu ontgraven grondplan dezer kerk moest worden gemaakt en,
geholpen door de hulpvaardigheid dezer heeren, werd dit werk vlot verricht.
Het eiland Schokland werd in de 18e eeuw door een sloot, waarbij een dijkje, in
twee vrijwel zelfstandige buurten verdeeld: Ens en Emmeloord (vroeger Emelwaerde).
Ens, het Zuidelijke deel, is het grootste in oppervlak, terwijl het kleinere
Emmeloord het meest Noordelijk gelegen is.
De kleine, weinig woningen tellende Zuiderbuurt, de „Zuidert" genaamd, was
(thans is zij geheel verdwenen) van weinig belang. Zij lag aan de Oostkust van
Ens, waartoe de Zuidert behoorde.
Om duidelijk te zijn, moeten wij Ens verder onderverdeelen in een Midden- of
Molenbuurt (ongeveer in het midden van het eiland gelegen) en de „Ouwe-kerkbuurt"
aan Schokland's Zuidpunt, waar de hier te beschrijven kerk heeft gestaan en
waarvan thans de grondmuren gedeeltelijk zijn blootgelegd.
Reeds in 1302 komt „Enese" (Ens) meermalen voor in het Burgerboek van Kampen. —
In 1329 was een zekere Hendrik, rector der Scholen van Kampen, Cureet van Ens,
zoodat reeds in dit jaar er een parochie en dus er ook een pastoor gevestigd zal
zijn geweest. We mogen dus aannemen, dat er toen reeds een R.K. kerk op Ens
bestond.
Het Noordelijke Emmeloord, dat ongeveer 1200 al wordt genoemd, had reeds een
kerk in 1245. Ook daar was dus een zelfstandige parochie met een eigen pastoor.
Er waren dus in de 13e eeuw op Schokland (dat tot aan de 18e eeuw Ens en
Emmeloord genoemd werd) twee R.K. kerken, die ongeveer een uur gaans van
elkander verwijderd waren. Wellicht was deze afstand nog grooter, want de oudste
kerk van Emmeloord, in zee verdronken als wordt gezegd, zou nog meer Noordelijk
hebben gelegen,
Uit het bovenstaande blijkt dus, dat zoowel aan het Noord- als aan het Zuideinde
Schokland ook veel grond aan de zee heeft moeten afstaan.
Immers, men bouwde steeds ,,de Kerk in het midden" van de bebouwde kom of buurt.
We hebben ons dus zoowel ten Noorden als ten Zuiden van Schokland nog een thans
in zee verzwolgen aanzienlijke buurt met land te denken.
Wat hier aan de zee moest worden afgestaan, daarop kan misschien het antwoord
worden gegeven, wanneer straks de N.O. polder droog gemalen zal zijn. Dan denken
wij hier ook aan het verdronken kerkdorp de Nagel, vroeger tusschen Schokland en
Urk gelegen en de, volgens overlevering, vroegere verbindingswegen, welke
Emmeloord met Kuinre en Lemmer zouden verbonden hebben.
Gemakshalve hebben wij bijgaande reproductie van de Middeleeuwsche kerk op de
Zuidpnnt, zooveel mogelijk van maten, cijfers en bijschriften voorzien.
Waar echter de hier zoo uit den toon vallende ijzeren vuurtoren in het midden
van de voormalige kerk is gebouwd, de Zuidelijke gevel van „het schip' (gelegen
tusschen koor en toren) tot steun dient van een vertrek der vroegere
lichtwachterswoning en een Directiekeet van den dienst der Zuiderzeewerken voor
een gedeelte geplaatst is op den Noordelijken zijgevel van het voorm.
priesterkoor, was het ons niet doenlijk met volstrekte zekerheid onze meting te
verrichten. Zeer geringe verschillen zijn dus mogelijk. Echter zijn onze maten
voor het hier beoogde doel, om n.l. het type der kerk en hare geschiedenis in
het kort te beschrijven, van voldoende nauwkeurigheid. Dit geldt ook voor de
hoogtecijfers ten aanzien van Nieuw Amst. Peil (N.A.P.). Waar ons geen
instrument ter beschikking stond, moest op den hier zoo duidelijk waarneembaren
horizon worden „gezicht".
Het priesterkoor werd door gearceerde muren aangegeven; van het schip
(gelegen tusschen genoemd koor en toren) zijn de muren niet ingevuld, echter met
zwarte contouren omtrokken; de torenmuren zijn op onze teekening gestippeld.
We hebben dus, gaande van het Oosten naar het Westen :
a. het priesterkoor, gewoonlijk koor genoemd;
b. het schip;
c. de toren.
Evenals alle Kerken aan den R.K. Eeredienst gewijd, had en heeft eigenlijk
nóg die van Schokland (een type van de nog veel voorkomende één -beukige
dorpskerk) hare hoofd -of lengteas gelegen in de richting Oost -West. Nog heden
ten dage volgt men bij den bouw van R.K. kerken deze zeer oude en zinrijke
traditie.
Over deze as gemeten, is de hier besproken kerk (we geven hier buitenwerksche
maten) lang 31.50 M. en zij heeft een breedte, dus Noord -Zuid gemeten, over
koor en schip van 10.80 M., terwijl de toren voet afmetingen heeft van 5,30 M.
en 4.40 M.
Dit zijn alle „buitenwerksche" maten.
Het koor is tusschen de muren (nu volgen „binnenwerksche" maten) lang 13,65 M.
en 9.20 M. breed; het schip heeft een lengte van 12.15 M. en een breedte van
9.80 M. De toreningang (portaal) meet in de breedte 2.53 M.
Voor de zwaarte (dikte) der muren zij medegedeeld, dat: de koormuren 0.80 M.;
die van het schip 0.50 M. en de
torenmuren de bizondere dikte hebben van 1.37 a 1.40 M. Deze en andere
afmetingen zijn op de teekening aangegeven.
HET KOOR, wellicht 15e eeuw, was opgetrokken in roode baksteen, groot
25 X 12 X 5 cM. Het metsel verband daarvan, hoewel beurtelings in strek- en
koplaag gemetseld, is vrij onregelmatig doch vlak uitgevoerd. De koor af
sluiting (absis) wordt gevormd door 5 zijden van een regelmatigen twaalf hoek
(zie teekening). ^
Het oude kerkje te Wilsum heeft dezelfde koorafsluiting, terwijl daarentegen de
beide oude kerkjes van IJsselmuiden en Zalk ieder een absis hebben, welke
gevormd wordt door 3 zijden van een regelmatigen achthoek,
Het is goed deze drie laatstgenoemde dorpskerkjes te vergelijken met die van
Schokland. We merken dan op, dat op Schokland het koor geheel uit roode baksteen
was opgetrokken, terwijl bij de drie genoemde dorpskerken alle muren met
tufsteen (vulcanische steen, langs den Rijn o.a. te Andernach aanwezig) zijn
bekleed en ook andere natuursteen is gebruikt.
Groefsteen ontbreekt aan de Schoklandsche kerk vrijwel geheel. We vonden één,
zegge één stukje tufsteen in den dikken Noordelijken torenmuur en de dorpel,
lang 1.25 M., in den toreningang, is van Gildehauser zandsteen. Overigens hebben
wij hier geen groefsteen kunnen vinden.
Waar men vroeger als regel, ook om economische redenen, zoowel bij verbouw als
bij herbouw de van de afbraak komende materialen weer gebruikte en wij op
Schokland hoegenaamd geen groefsteen hebben gevonden, ook niet in het oudste
gedeelte, den torenvoet, kan wel worden aangenomen, dat de eerstgebouwde
Romaansche kerk op Schokland ook geheel van baksteen opgetrokken zal zijn
geweest.
Er is dus met Schokland en Kampen met omgeving, waar veel groefsteen werd
aangevoerd en verwerkt, inzake kerkenbouw weinig of geen contact geweest.
De tufsteen, die zoo gemakkelijk langs Rijn en IJssel werd aangebracht, had toch
ook op Schokland, waarvoor het water immers ook de verbindingsweg was, geleverd
kunnen worden?
Men deed het evenwel niet.
Mogelijk, dat uit het volgende die bizonderheid kan worden verklaard.
De Schokkers hadden veel relaties met het Noorden en in die dagen waren zij
veelal schippers, terwijl er ook waren die met kofschepen er op uitgingen.
De geschiedschrijver Wagenaar zegt, dat nog in 1750 de Schokkers met acht kagen
handel dreven op Hamburg, Overijssel en Amsterdam.
Vooral in het Noorden: Groningen, Friesland en langs de Noord- en Oostzee,
bouwde men bij voorkeur kerken in baksteen. De provincie Groningen bezit daarvan
nog mooie voorbeelden.
Het was de orde van de Cisterciënsers, die door woord en daad, ook in den bouw
harer kloosters en kerken, den eenvoud met allen ernst verdedigde en betrachtte.
En nu is zandsteen een materiaal, dat gewoonlijk voor een meer rijkere
vormgeving wordt gebruikt, zoodat deze orde de voorkeur gaf aan de meer sobere
baksteenbouw.
Was de oorspronkelijke Romaansche kerk gebouwd onder den invloed van de
Cisterciënsers uit de Noordelijke gewesten ?
Ook de door ons afgebeelde profielsteenen, meerendeels 15e eeuw, wijzen op
consequente baksteenbouw.
Zelfs het oudste muurwerk van dit kerkgebouw, de 14e eeuwsche torenvoet, laat,
als gezegd, niet anders dan baksteen zien, welke groot is 29 X 14.5 X 7 cM. NB:
er zijn hier ook grootere steenen gevonden, nl. van 33 X 16,5 x 8 cM.
Tot het koor terugkeerende, meenen wij hierin, als reeds werd opgemerkt, te zien
een bouw uit de 15e eeuw. Men zal het Romaansche 14e eeuwsche koor met
half-cirkelvormige absis hebben afgebroken en daarvoor, mogelijk ter vergrooting
van het gebouw, de Gothiek had reeds haar intrede gedaan, een nieuw, Gothisch
koor hebben gebouwd. De reeds beschreven steensoort, nog zoo gaaf, zal bij dezen
koorbouw nieuw zijn geweest, dus uit de 15e eeuw dagteekenen. Maar waar Zijn dan
de andere, uit den Romaanschen tijd dagteekenende steenen der afbraak gebleven?
Waren die noodig om de zeeoevers te verdedigen of om wegen aan te leggen?
In de beide zijgevels van het koor vindt men twee muurnissen, waarboven wellicht
glasvensters aanwezig zijn geweest.
Merkwaardig is, dat toen dit 15e eeuwsche koor werd gebouwd, men zich in het
grondplan geheel los van den ouden Romaanschen toren heeft gehouden. Want men
legde voor dit koor de hoofdas (Oost-West) wél evenwijdig met die van den toren
maar men verschoof die 0.78 M. naar Zuidelijke richting. Gebrek aan
terreinruimte of een andere moeilijkheid in de situatie kan mogelijk van die
asverschuiving als de oorzaak worden genoemd.
Naar Noord-Germaansche traditie bouwde men in de vroege Middeleeuwen meermalen
opzettelijk niet symetrisch.
Echter kunnen wij moeilijk aannemen, dat bij deze 14e eeuwsche kerk voor
asverlegging in genoemde traditie de oorzaak moet worden gezocht.
Oorspronkelijk heeft de kerkbouwmeester van de He eeuw op Schokland voor koor,
schip en toren eenzelfde as geprojecteerd, zoodat het bouwwerk symetrisch
opgetrokken zal zijn geweest.
HET SCHIP, gelegen tusschen koor en toren, laat in de overblijfselen
van zijn fundeering vermoeden, dat dit tot den laatsten verbouw behoort.
Het zal, na afbraak van het Romaansche schip, gebouwd zijn, toen het koor reeds
vrij lang voor den dienst in gebruik was. Echter liet men hier de hoofdas (Oost-West)
samenvallen met die van het koor, waardoor dus de zijmuren met die van het koor
ongeveer in elkanders verlengde kwamen te liggen.
Hiervan was weer het gevolg, dat ook deze as 0.78 M. Zuidelijk van de
Oost-West-torenas werd verschoven en de toren, dus niet symetrisch voor den
Westelijken frontgevel van het schip, uit het midden van koor en schip kwam te
liggen, zooals onze teekening ook laat zien.
Wanneer we denken, dat ook dit He eeuwsche kerkje steenen gewelven zal gehad
hebben, dan valt het op, dat daarvoor de muren van dit schip niet van voldoende
dikte (0.50 M.), zijn geweest, waaruit blijken kan, dat deze „dunne" muren niet
het He eeuwsche gewelf hebben behoeven te dragen; die muren waren van later
tijd,
Wel vindt men in de fundeeringen van het schip plat voorgebouwde uitmetselingen,
die aan vroegere Romaansche lisenen (platte pilasters) hier groot 0.60 X 0.25
M., herinneren, maar het lichte en minder deugdelijke metselwerk verschilt
teveel met het deugdelijke en zware He eeuwsche muurwerk van den torenvoet, dat
tot den oorspronkelijken bouw kan gerekend worden. Bovendien wijst het
steen-formaat, groot 21 X 10 X 5 cM, op lateren bouw van het schip. Ook hier
rijst de vraag: waar zijn de oude steenen der afbraak gebleven?
In beide zijgevels van het schip zijn gevonden aan iedere zijde een ingang,
breed 1.35 M., die veelal bij dergelijke kerken op deze plaatsen worden
aangetroffen.
In den N.W.-hoek van meergenoemd schip, tegen den torenmuur, vindt men een
portaal of nis, welke vermoedelijk voor de plaats van het doopvont heeft
gediend.
De
TOREN. Met zijn zware muren van 1,40 M. dikte, getuigt dit bouwfragment van
hoogen ouderdom. Het zal, als reeds vermeld, dagteekenen uit het begin van de He
eeuw, toen, dus Hendrik Cureet van Ens was in 1329 of daaromtrent.
Het kerkje behoorde oorspronkelijk dus tot de Romaansche periode.
In dezen torenvoet bevindt zich het kerkportaal met aan iedere zijde een
gemetselde zitbank. Hier zien wij het oorspronkelijke metselwerk en de steenen
liggen nog juist zóó als de metselaar in de He eeuw ze in de kalk heeft gelegd.
Nog is er een ijzeren duim in het muurwerk aanwezig waaraan de kerkdeur (naar
binnen) draaibaar was. Aan het Oostelijk einde van den „dikken" torenmuur vonden
we een ijzeren duim, waaraan het wijwaterbekken (dicht bij den ingang
gewoonlijk) gehangen zal hebben.
De deurdorpel, lang 1,25 M. en gelegen op 1.64 M. + N.A.P., is van Gildehauser
zandsteen gehouwen; het eenige stuk zandsteen door ons aan deze kerk gevonden.
Hij is gelegen op ruim 0.80 M. beneden het aangrenzende terrein, dat dus in den
loop der eeuwen ('t was kerkhof) ongeveer 0.90 M. werd aangehoogd.
Aan de bovenzijde heeft deze deurdorpel een kalklaag. Men heeft hem clus op zijn
oorspronkelijke hoogte laten liggen, voor de geschiedenis een waardevol gegeven.
Genoemde kalklaag is een overblijfsel van de eerste opmetseling, toen men wegens
terreinaanhooging ook den dorpel, toren -en kerkvloer op hooger niveau heeft
moeten brengen.
Aan de binnenzijde van den toreningang, dus in het kerkportaal, zijn de muren op
correcte wijze schuin gemetseld. Dit gaf meerdere ruimte voor het kerkgaand
publiek.
Deze muur-afschuiningen komen reeds voor in de vroege Middeleeuwen. Ter
weerszijden van lichtvensters deed men dit voor meerdere lichtschepping.
Ongeveer 0,50 M. boven den vloer van het torenportaal vindt men twee reeds
genoemde gemetselde zitbanken.
Ook deze vloer is de oorsponkelijke, hij is in keperverband gemetseld van
baksteenen, op plat gelegd.
Dit alles is met goed vakmanschap gemetseld.
Aan de zuidzijde is later tegen de kerk aangebouwd een ietwat weggezakte
fundeering van een ruimte, die als sacristie dienst kan hebben gedaan. Zij is
echter van geen beteekenis en we laten haar dus verder onbesproken.
Op bijgaande afbeelding zien wij de ,,ouwe kerk”, tijdens de Reformatie door de
Protestanten in gebruik genomen, met omgeving in den 18en eeuwschen toestand. De
toren heeft aan de bovenzijde, onder de vroegere spits, het voor den Romaanschen
stijl zoo karakteristieke bogenfries.
Deze kerk met toren zijn, reeds in de 18e eeuw buiten dienst gesteld en, in
verval, omstreeks 1821 afgebroken. Reeds in 1717 had men een nieuwe
protestantsche kerk op de Middelbuurt gebouwd, welke in 1834 door een meer
deugdelijke, op palen gefundeerd kerkgebouw werd vervangen en nog aanwezig is.
Emmeloord had later weer zijn eigen R.K.
kerk, die, verbouwd, in 1858 werd afgebroken en toen naar Ommen werd
overgebracht, alwaar zij in 1940 door een nieuwe werd vervangen.
Reeds werd er op gewezen, dat wat de metselsteenen aangaat, tusschen de kerk van
Schokland (baksteen) en die van IJsselmuiden, Wilsum en Zalk (tufsteen-muurbekleeding)
een merkwaardig verschil bestaat.
Er is hier echter nog een ander markant verschil en wel dit, dat terwijl de kerk
van Schokland een origineelen ingang heeft gehad in den westelijken torenmuur,
de drie hier genoemde dorpskerken die alle missen. Hier maakte men toegangen in
de zijmuren van het schip bij den toren.
Wel heeft IJsselmuiden een toreningang aan de Westzijde, maar deze is er later
ingebroken. Hij behoort dus niet tot het oorspronkelijke bouwplan dezer kerk.
Ook dit verschil wijst er op, dat Schokland in zijn kerken bouw niet beïnvloed
is geweest door het aan den zeekant gelegen Overijssel.
Wanneer straks, na drooglegging en diepere ontgraving, meer gegevens verzameld
kunnen worden, is het te verwachten, dat het door ons gepubliceerde verbetering
en aanvulling behoeft. We hopen, dat die dan het gevolg zullen zijn van grondige
belangstelling.
DE BODEM. Het is bekend, dat het eiland Schokland boven fijn zand een
zware laag zeer slappe veen bevat, waarboven weer een laag vette zware klei
wordt aangetroffen.
De ,,slappe” bodem van dit eiland was dan ook oorzaak, dat er aan alle zijden
aanhoudend door de zee land werd weggeslagen, zoodat ten slotte in l 858 de
Rijksregeering het eiland onbewoonbaar verklaren moest.
Nu is het merkwaardig, dat het hier besproken kerkgebouw met toren, welke toren
met zijn zware muren hooger was opgetrokken dan de aangrenzende kerk, geen
verzakking vertoont. 1)
Dit stemde tot nadenken, want, zoo vroegen we ons af, zou onder deze kerk de zoo
slechte bodem van „slappe" veen dan niet aanwezig zijn?
Of had men hier, wat de fundeering aangaat, bizondere voorzorgen genomen ?
En nu mochten wij ontvangen het resultaat van een voor ons doel noodig geachte
grondboring, welke hierbij in teekening is gebracht.
Deze gegevens danken wij aan de welwillendheid van het Hoofd van den Dienst der
Zuiderzeewerken, door welken dienst deze boring werd verricht.
We zien dan, dat het ontgraven terrein, binnen de kerk-muren, gelegen op 1.05
-(- N.A.P., een bovenlaag van 0.60 M. heeft, bestaande uit grof zand; daaronder
bevindt zich 0.50 M. vette, zware klei, die weer tot onderlaag heeft 0.50 M.
puin. Of dit laatste daar ter plaatse vroeger werd aangevoerd is ons onbekend.
Dan, verder gaande tot 7.00 M. beneden het terrein of 5.95 M. beneden N.A.P.,
vindt men fijn zand, hetwelk nog veel dieper aanwezig is.
Merkwaardig is dat hier geen veen wordt aangetroffen. Kerk met toren zijn dus
gefundeerd op een solieden zandbodem. Vandaar dat die zware muren geen
verschijnselen van verzakking vertoonen.
Straks zal, waar nu nog water golft en kabbelt, land zijn gewonnen. Dan zullen
er vruchtbare akkers worden aangelegd : welige weilanden en blonde korenvelden
zullen er dan zijn.
Met Schokland zal een stukje romantiek verdwijnen en zij, die geschiedenis en
oud verleden kunnen aanvoelen, wenschen dat plekje uit de Middeleeuwen in eere
te houden.
Men zou dan deze kerk ruïne, die dus wegens haar deugdelijken bouw en bodem
vermoedelijk niet zal ..wegzakken'" (wat men van het overige Schokland wel
verwacht) gaarne behouden zien als een wetenschappelijk verkenpunt voor
anthropoloog, aardrijkskundige, geoloog en historicus. Ook zal menig ander
belangstellende dit oude plekje gaan bezoeken, wanneer het daar dan op een
hoogte liggende en, zooals de „Zwolsche Courant" dat zich ook voorstelt, met een
smaakvolle beplanting omsloten, onze aandacht vraagt.
Dan zal dit nu door ons zoo gedachte beeld herinneren aan Schiller's woorden:
Das Alte stürzt, es andert sich die Zeit
Und neues Leben blüht aus den Ruinen.
Kampen, Sept. 1940. A. J. REIJERS.
Hieronder laten wij eenige literatuur volgen :
H. J. Moerman en A. J. Reijers, Tijdschr. van het Kon. Ned. Aardrijksk. Gen.
1925.
Hier noemt de heer M. veel bronnen en vermeldt hij belangrijke historische
gegevens, welke ons voor dit artikel van dienst zijn geweest.
Dr F. Vermeulen, Handboek tot de Geschiedenis der Nederl. bouwkunst. I.
A. J. Reijers, Het tijdschrift „Buiten" van 9 Oct. 1926.
W. J. Schuttevaêr, Beschouwingen over Schokland, 1861.
Mees, Overijsselsche Almanak 1847.
„Prov. Ov. en Zwolsche Courant" jaarg. 1940, van 22 Juli, 22 Aug., 24 Aug., 10
Sept., 24 Sept.
„Zutfensche Courant", jaarg. 1940. van 3 en 24 Augustus.
„Algem. Handelsblad" 1940.
„Nieuwe Rott. Courant" 1940.
„Kamper Nieuwsblad", van 28 Aug. 1940.
Bijgevoegd door redactie
-Foto A. de Froe. Museum Schokland
-De Froe temidden van zijn studenten
Kort biografisch overzicht A. de Froe
Bron: De voormalige Middeleeuwse kerk op het Zuideinde van Schokland door A. J. Reijers met ter inleiding een bijdrage van A. de Froe, De opgravingen op het eiland Schokland in de zomer van 1940. Kamper Almanak, 31 Oct.1940 -31 Oct.1941,