Drinkwatervoorziening op Schokland

 Restant van een waterkelder, november 2018
Meer dan ooit wordt er over de drinkwaterproblematiek gesproken. Watermanagement is zelfs een koninklijke aangelegenheid geworden.
In veel landen is al sprake van een nijpend probleem; water is immers onontbeerlijk voor de gezondheid van de mens. Jaarlijks sterven naar schatting zes miljoen kinderen wegens het drinken van water dat besmet is met bacteriën, eitjes en/of larven van parasieten. In de 19e eeuw had men van dat besmettingsgevaar nog geen weet.
In de literatuur over Schokland is maar weinig te vinden over het drinkwater. Zo staan er in het negen jaar geleden gepubliceerde standaardwerk van A.J. Geurts slechts enkele regels over de drinkwatervoorziening <1>. Gezien de tijd van verschijning alleszins verklaarbaar. We proberen uit bronnen en literatuur wat meer gegevens bij elkaar te sprokkelen.

Vastelandseiland
Schokland is veel later dan bijvoorbeeld Urk een eiland geworden. Tot in de late Middeleeuwen was het door een veenrug met het vaste land verbonden <2>. Het Flevomeer was aanvankelijk klein en het water was zoet. Drinkwater werd, zoals elders in Nederland, vooral verkregen door het opvangen van regenwater en het scheppen van oppervlaktewater. De invloed van het zoute zeewater bleef lange tijd beperkt tot het meer noordelijke deel van de later ontstane Zuiderzee.


Resten van een put op de ZuidertResten van een put op de Zuidert.

Van der Heide maakt in een van zijn boekjes over Schokland <3> melding van opgravingen waarbij diepe welputten werden aangetroffen tot op het pleistocene zand. Sommige waren voorzien van een houten wandbekleding en van laat-middeleeuwse ouderdom. In de tijd dat er nog geen sprake was van verzilting zal het op deze wijze verkrijgen van water waarschijnlijk mogelijk zijn geweest.
Pas aan het eind van de 16e eeuw gaat de verzilting een rol spelen en wordt het steeds moeilijker om door middel van putten het zoete grondwater te bereiken.
Het oppervlaktewater kon vanwege het zoutgehalte voordien al niet meer als drinkwater gebruikt worden. Voor de schoonmaak zal het brak geworden water geen al te grote problemen hebben gegeven. De bewoners van het inmiddels tot eiland geworden gebied werden meer en meer afhankelijk van het regenwater. Dat water was eeuwenlang niet of nauwelijks verontreinigd. De kwaliteit werd vaak minder door vervuilde daken, verwaarloosde putten, regenbakken of tonnen.

De pastoor en een regenton
Dat er omstreeks 1800 regentonnen op Schokland stonden kunnen we lezen in het dagboek van pastoor Doorenweerd. De pastoor bleek zijn parochianen op vele terreinen des levens te begeleiden, ook op het terrein van de opvoeding. Daar mankeerde volgens de pastoor nogal wat aan. Een bijna dodelijk ongeval met een regenton is de gerede aanleiding voor een opvoedkundige les.
’Men kan het als een groot gebrek der opvoedinge aanzien dat de kinders hier door den tijd te laat opblijven en langs straat speelen. Het gevolg is dat zij ’s morgens den besten tijd verslaapen. Als blijk van kinderlijke onvoorzichtigheid kan men ’t aanzien, dat Jannetje, de dochter van Dubbeld Derks, den 15 dezer op het hoofd in de waterton schoot en bijna verdronken zou zijn’. De pastoor had zich zorgen gemaakt over de 8-jarige Jannetje Dubbels Veen, die het avontuur in de ton had overleefd. Zij overleed op 14 maart 1835 <4>.
Over regenbakken spreekt de pastoor niet. Maar ze waren er wel. De bekende 19e eeuwse auteur over Schokland, Gregorius Mees, beschreef de woonterpen, die met koemest waren verhoogd. ’Dat dit werkelijk zoo plag te geschieden, is bewezen bij het graven van regenbakken, wanneer men digt opeengepakte koemest heeft gevonden.’<5>

Meijlinks bezoek aan Schokland
In 1858 reisde Meijlink vanuit Kampen naar Schokland, nog juist voor de ontruiming dus. Hij liet een interessant reisverhaal na <6>, waarin hij zich distantieerde van de veelal te negatieve berichtgeving over het eiland. Alsof er van Schokland niets goeds kon komen. In bepaalde kringen werd, aldus Meijlink, zelfs verteld dat de Schokkers hun drinkwater van het vaste land moesten halen.

Plattegrond van de in 1834 gebouwde pastorie en kerkRechts: plattegrond van de in 1834 gebouwde pastorie en kerk (2a-2b) en van de oude pastorie en kerk (1a-1b) die werd afgebroken. De toen gebouwde kerk staat nog steeds op de Middelbuurt! Door de nieuwbouw moest de armenbak aan de zuidzijde (I) verplaatst worden. De predikant kreeg ook wat meer luxe en privacy door de verplaatsing van de regenbakpomp naar het pomp- of washok in de hoek van pastorie en kerk(ll).

Meijlink ontzenuwt het verhaaltje door erop te wijzen dat alleen bij langdurige droogte ’de Schokker-beurtman het water uit den Ketel inlaadt en medebrengt’. Het gebeurt dus slechts bij uitzondering. Normaal wordt regenwater gebruikt, ’dat door velen in daartoe opzettelijk gemetselde bakken wordt opgevangen, terwijl aan de kerken op Ens en Emmeloord bijzonder grote bakken, armenbakken genaamd, gemaakt zijn, welks water men jaarlijks verpacht, gemiddeld voor 24 gulden, en dat dan door den pachter weder verkocht wordt tegen 2!4 cent de gang, of 2 emmers. In den winter laat men zee-ijs ontdooijen, dat een zoet en zeer goed drinkwater oplevert.’ Aldus de mededeling van Meijlink.
De watervoorziening op Schokland verschilt waarschijnlijk niet veel van die op Urk, waar aan de zijgevels en aan de achtergevel van de huizen houten goten waren aangebracht, vanwaar het water via vergaarbakken met een pijpje door de gevel naar de regenbak in het achterhuis stroomde <7>.
Of de Schokkerin Marretje Kwakman, de fictieve hoofdpersoon in het door Riet Rijs bedachte verhaal - een leuk verhaal overigens - werkelijk brak water heeft moeten drinken valt te betwijfelen <8>. Zouden de Schokkers ook nog eens van hogerhand zijn gestraft met brak regenwater?

Kerken en water
In de traditie van veel godsdiensten, ook in die van de christelijke kerk, speelt water een belangrijke rol. We denken aan het wijwaterbekken, de wijwaterkwast en het water in het doopvont. Water werd niet alleen gezien als bron van leven, maar was tevens het symbool van reiniging. Het evangelie, de blijde boodschap, werd zelfs met ’levend water’ vergeleken. Op Schokland was voor de kerken in verband met de watervoorziening nog een extra taak weggelegd. Zij werden belangrijke waterleveranciers. Pastorie en kerk waren, zowel op de Middelbuurt als op Emmeloord, met leien en/of pannen gedekt. Dat was op Schokland een bijzonderheid omdat vrijwel alle huisjes een rieten dak hadden. Zo’n rieten dak is, in het bijzonder als er sprake is van slecht onderhoud, minder geschikt voor het zuiver houden van het water. Nog belangrijker was waarschijnlijk de grote omvang van de kerkelijke daken en een beter onderhoud van de goten. Over de manier waarop dat water van de kerk op de Middelbuurt werd opgevangen zijn heel precieze gegevens te vinden in het in 1833 opgemaakte bestek voor de bouw van de nieuwe kerk.<9>
De nieuwe kerk werd iets anders gesitueerd dan de oude, afgebroken kerk. Daardoor moest ook de wateropvang aan de noord- en zuidzijde van de kerk gewijzigd worden. (Zie bijgevoegde plattegrond). De pomp op de regenbak aan de noordzijde moest verplaatst worden naar de nieuwe aanbouw die zich in de hoek van pastorie en kerk bevond. Vanaf het dak aan de noordzijde stroomde het water naar het ’platje’ van de aanbouw, waarin zich een aanrecht, een pomp met put en een ’secreet’ (w.c.) bevond. De zojuist genoemde aanbouw werd ook wel pomp- of washok genoemd. Het opgevangen water was bestemd voor de domineesfamilie. Aan de zuidkant liep het water eveneens naar een ’platje’, vanwaar het naar de zogenaamde ’armenbak’ stroomde. Deze aanbouw is in gereconstrueerde vorm thans weer aanwezig; de aanbouw aan de noordzijde is jammer genoeg nooit meer in ere hersteld. De naam ’armenbak’ ontstond doordat de opbrengst van het water in de armenkas - beheerd door de diaconie - werd gestort. De diakenen verkregen op deze wijze een vaste financiële basis voor de ondersteuning van hulpbehoevenden.
Het ging om een jaarlijks bedrag, dat door de huurder van het pomphok werd afgedragen. Deze pachter was op zijn beurt weer waterverkoper. Alles wat hij meer verkocht dan het door hem betaalde bedrag aan huur was zijn verdienste<10>.
In het reglement voor het schoonmaken der kerk (circa 1855) wordt de ’armenbak’ ook nog met name genoemd. In artikel 6 stond dat de schoonmaker maandelijks recht had op een paar emmers water. ’Hij zal aanspraak hebben op 20 emmeren water uit den arme[n]bak’.<11> Uit die mededeling blijkt dat het drinkwater op de Middelbuurt toch niet zo schaars is geweest.

R.K. kerk op Emmeloord
Uit het bestek van de in 1842 op Emmeloord gebouwde R.K. kerk <12> blijkt dat ook daar voorzienigen waren voor de opvang van het regenwater. Kerk en pastorie bevonden zich zuidelijk van waar nu de lichtwachterswoning staat.
De plattegrond van het kerkgebouw op Emmeloord was heel anders dan die van de hervormden op de Middelbuurt. Ook hier was weliswaar sprake van de bouw van kerk en pastorie onder één dak, maar hier vormden zij een rechthoek van bijna 25 bij 9 m (de kerk was 17,20 m, de pastorie 7,60 m lang).
Door die forse lengte kon veel water worden opgevangen, want aan beide zijden hing een dakgoot. In het midden van iedere zijde was een loden pijp bevestigd, die 80 cm boven de grond eindigde in een gemetseld putje, vanwaar het water naar de regenbak in de kelder stroomde. De kelder bevond zich onder de pastorie en had anderhalf-steens dikke muren, met aan de binnenzijde enkelsteens penanten met een breedte van 60 cm. Tegen deze muren werd nog eens een beklamping van een halve steen aangebracht van ’beste vlakke regenbakklinkers’.
De vloeren van kelder en regenbak bestonden uit drie lagen platte klinkers en nog een extra rollaag. De regenbak werd afgesloten met een gemetseld stenen gewelf. Een zeer degelijke waterkelder dus! Historisch interessant vanwege de nauwkeurige beschrijving van een waterkelder. Meijlink vermeldde dat de armen ook hier van de opbrengst van het water profiteerden. Bevestiging in andere bronnen werd niet gevonden. We kunnen voor zeker aannemen dat het uit de kelder afkomstige water ook werd gebruikt als wijwater in de kerk en ten behoeve van de gemeenteleden. Het werd dan door de pastoor in flessen afgegeven en meegenomen naar huis. Maar, zoals gezegd, of de armen ook baat hebben gehad van de waterkelder op Emmeloord is niet gebleken.

Reglement voor het schoonmaken der kerkReglement voor het schoonmaken der kerk

Water en ziekten
We weten dat tal van besmettelijke ziekten zoals tyfus en cholera ook op Schokland veel slachtoffers hebben gemaakt.
In 1832 raakte zelfs dokter Van Kleef, de geneesheer van het eiland, besmet. Hij stierf korte tijd later aan de gevolgen <13>. Ook zijn opvolger Reichman stierf aan cholera, al in het jaar daarop. Was dat misschien een gevolg van het drinken van slecht water? In het rapport dat burgemeester Gillot naar de gouverneur van Overijssel stuurde, wordt evenwel met geen woord gerept over de mogelijk mindere kwaliteit van het drinkwater. Wel vermeldde de burgemeester dat de dokter onregelmatig leefde en te veel dronk. En met dat laatste bedoelde hij niet het teveel drinken van pompwater maar van aqua vitae!
Kennis van het ontstaan van besmettelijke ziekten was in de 19e eeuw nog gering en het feit dat besmet water een epidemie kon veroorzaken was niet of nauwelijks bekend.
Op Schokland - vooral op Emmeloord - waren de hygiënische omstandigheden naar onze huidige maatstaven slecht. Verhalen over het doen van de behoeften langs de zeewering zijn niet onbekend. Maar voor heel Nederland gold, in vergelijking met bijvoorbeeld België, een hoog sterftecijfer. Dat was mogelijk een gevolg van het gebruik van besmet oppervlaktewater, of van de verzilting in Zeeland, de Zuidhollandse eilanden en een deel van Noord-Holland. In die laatste gebieden sloeg de malaria toe. Vermoedelijk overtreft de betekenis van malaria als feitelijke doodsoorzaak verre die van de meer spectaculaire infectieziekten als pokken en cholera’.<14> Of dat ook voor Schokland gold is niet duidelijk.

Pokken op Urk, niet op Schokland
Over de pokken kan, ontleend aan Mees <15>, nog een aardig verhaal verteld worden.
Toen in den fellen winter van 1844, de Zuiderzee tot aan Urk bevroren was, zoodat men met zwaar beladene sleden daarover trok, heerschte er op Urk, bij ’t grootste deel der kinderen en zeer vele volwassenen, eene pokkenepidemie van allerkwaadaardigste soort. In de zestig stierven daaraan. De ingeënte kinderen der ambtenaren werden niet aangetast.

Hieronder: zicht op de armenbak aan de zuidzijde. De ervoor liggende regenput dateert uit de tijd van de voor 1834 gebouwde kerk.

Zicht op de armenbak aan de zuidzijde. De ervoor liggende regenput dateert uit de tijd van de voor 1834 gebouwde kerk.Dagelijks kwam toen, tot vervoer van levensmiddelen enz. op Schokland een 50tal Urkers aan, waaronder de meesten poklijders in hun huis hadden, en velen zelven de versche sporen der pokken op ’t gelaat vertoonden. Die Urkers sliepen dikwijls bij hunnen Schokker kennissen. Daarbij kwam, dat eene op Schokland gehuwde Urker vrouw, die niet ingeënt was, na een bezoek op Urk, terwijl zij in hevigen graad de pokken had, naar Schokland werd vervoerd. In weerwil van alle raadgeving sliepen wegens armoede hare twee ingeënte kinderen bij haar. Noch die kinderen, noch een enkele inwoner werd, trots allen omgang met de Urkers, door de pokken aangetast’.
Tot zover Mees. Op Schokland was inenting toen al volledig geaccepteerd. Daar was ook altijd een apotheekhoudend arts aanwezig en een vroedvrouw. In de jaarlijkse berichtgeving van de burgemeester aan de provincie wordt ook over de gezondheid gerapporteerd.
Zo werd in 1857 gemeld, dat velen ’de epidemische koorts ondergaan’. Was dat misschien malaria? Meestal schrijft de burgemeester zeer positief over de gezondheidstoestand van mens en vee. Soms zelfs lofprijzend: ’de gezondheid laat niets te wensen over’.<16>

Na de ontruiming
Uit de bestekken van Rijkswaterstaat blijkt dat de rijksinstantie zich na de ontruiming van 1859 diverse keren met de drinkwatervoorziening heeft beziggehouden. Er verbleven slechts een drietal families op het eiland in verband met de faciliteiten voor de scheepvaart, maar er waren natuurlijk duizenden passanten en ook jaarlijks terugkerende dijkwerkers, voor wie goed drinkwater erg belangrijk was. De kerk op de Middelbuurt, die in 1859 niet was afgebroken, fungeerde als ’hotel’.
In 1875 moest in opdracht van waterstaat een put van 17 m verdiept worden tot desnoods 30 m <17> in verband met uitbreiding van de 'hotelaccommodatie’ tot 30 bedden. De kribben stonden tegen de muren van de kerk. Of de boring succes heeft gehad kan niet met zekerheid worden gezegd.
In het bestek ’Onderhoud van de Rijkswerken in de jaren 1917, 1918 en 1919’ staan ook bijzonderheden over de watervoorziening op de Middelbuurt: 2 regenwaterbakken met pomptoestel; 1 welput met pomptoestel en 1 regenwaterbak (blijkbaar zonder pomp).<18> Dat lijkt indrukwekkend, maar of die voorzieningen naar genoegen functioneerden moet betwijfeld worden.

Schuttevaêr
Toen het hoofdbestuur van de schippersvereniging ’Schuttevaêr’ in 1926 namelijk een verzoek indiende bij de minister van Arbeid, Handel en Nijverheid J.R. Slotemaker de Bruine of er niet voor een betere drinkwa-tervoorziening gezorgd kon worden op het eiland Schokland, hetzij op de rede van Ens of aan de haven van Emmeloord, liet de minister de vereniging weten dat er onderzoeken waren geweest waaruit was gebleken dat de kans op het vinden van bruikbaar drinkwater uiterst gering geacht moest worden. Hij voelde er niets voor om verdere kostbare, waarschijnlijk vruchteloze, proefboringen te doen.<19>
Uit deze ministeriële opmerking kan de conclusie getrokken worden dat de voorgaande pogingen tot het verkrijgen van goed water weinig succesvol zijn geweest en dat het grondwater tot op grote diepte verzilt was.
Op Urk is het in 1913/1914 wel gelukt om op grote diepte geschikt water te vinden. Maar dat gebeurde onder bijzondere omstandigheden. In de mobilisatietijd werden voor de op Urk aanwezige militairen kostbare boringen gedaan tot 100 m diepte. Met behulp van twee pompen werd het ijzerhoudende water naar boven gehaald.

Resten van een waterkelder op de Middelbuurt. Collectie D. Landsman (van 1974-1981 museumdirecteur).Resten van een waterkelder op de Middelbuurt. Collectie D. Landsman (van 1974-1981 museumdirecteur).

Het zoutgehalte was weliswaar hoog maar het water was toch heel wat beter dan het dikwijls zeer onzuivere regenwater. Aldus de mening van Reijers en Moerman.<20> Zo diep heeft men op Schokland nooit geboord, maar daar waren ook geen militairen ondergebracht.
De familie Schuurman, de laatste bewoners van de Middelbuurt (1928- 1941), gebruikte uitsluitend regenwater. Het werd met emmertjes uit de putten naar boven gehaald. Een pomp was niet in gebruik. Ook werd zelden drinkwater vanuit Kampen meegenomen<21>. De familie vertrok via Lemmer toen er nog juist voldoende water was om af te varen. De tijd van het ’wijkend water’ was bijna afgesloten, nieuw land was in wording. Schokland kwam op het droge te liggen. Het voormalig eiland werd op het waterleidingnet aangesloten waardoor zuiver drinkwater tot een vanzelfsprekende zaak was geworden.
Maar er ontstond een ander waterprobleem. Het voormalig eiland ging verzakken en om dat proces te stuiten werd een verhoging van de grondwaterstand noodzakelijk geacht. Dat moest weliswaar ten koste gaan van de agrarische productiemogelijkheden. In feite moet het nieuw gewonnen land nu weer wijken voor het water. Zo zullen we ook in het nieuwe millennium bezig blijven met de watervoorziening op Schokland!

Aaldert Pol, Emmeloord

Het artikel verscheen eerder in: Cultuurhistorisch Tijdschrift voor Flevoland. De Vriendenkring. 40e jaargang nr. 3, herfst 2000, 36-47.

Noten
<1>    A.J. Geurts, Schokland de historie van een weerbarstig eiland. Lelystad 1991. p. 69, 89.
<2>    J.W. Hogestijn, Schokland in de late Middeleeuwen, 1992. In: Schokland revisited, Cultuur Historisch Jaarboek voor Flevoland. Lelystad 1992, p. 95-113.
<3>    G.D. van der Heide, De laatste dagen van een eiland, p. 17. Overdruk Kamper Almanak 1958-1959.
Zie ook: A.J. Wiggers en G.D. van der Heide, Enkele resultaten van het geologische en archaeologische onderzoek betreffende het eiland Schokland en zijn naaste omgeving, in: Zuur, A.J, e.a. (red) - Langs gewonnen velden. Facetten van Smedings werk. Wageningen 1954 p. 109.
<4>    Uit het dagboek van pastoor Doorenweerd (1803), p. 233. Informatie verkregen via Bruno Klappe.
<5>    G. Mees Azn, Schokland. In: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1847, p. 291.
<6>    B. Meijlink, Beschrijving van Schokland en de Schokkers, met eenige losse gedachten en gesprekken op een zondagsreisje der en herwaarts, 1858. p. 54, 105, 106.
<7>    A.J. Reijers en H.J. Moerman, Urk, Stichting Urker Uitgaven 1984. p. 71.
<8>    Riet Rijs, De Schokkers en het water: liefde en haat. Subtitel: Marretje Kwakman vertelt over haar eiland, p. 13.
<9>    Rijksarchief in Overijssel (RAO), Inventaris van het archief van het Provinciaal College van Toezicht, Toegangsnummer(T) 198.1, inv. 44. Uitvoerig dossier met daarin ook het bestek.
<10>    D. Landsman, Schokland eens een eiland, 1985. p. 36, 37. N.B. De diakenen ontvingen de huuropbrengst ten behoeve van de armenkas.
<11>    RAO, T198.1, inv. 1176.
<12>    Algemeen Rijksarchief te ’s-Gravenhage (ARA), 2e afd., Ministerie van de RK-Eeredienst, inv. 535 en 540. Gegevens ontvangen via Bruno Klappe.
<13>    J.H.A. Ringeling, Het aandeel van de familie Van Kleef in de geneeskundige zorg op Schokland (1800-1832). Kamper Almanak 1962-1963. p. 194.
<14>    E.W. Hofstee, De demografische ontwikkeling van de Noordelijke Nederlanden circa 1800- circa 1975. p. 82 e.v. In: Algemene Geschiedenis der Nederlanden, dl. X.
<15>    Mees 1847, p. 326, 327.
<16>    RAO, Provinciaal Bestuur, T25, inv. 9708.
<17>    G.D. van der Heide, Bestekken over Schokland tussen de jaren 1848 en 1898. Kamper Almanak, 1963-1964. p. 194 e.v.
<18>    RAO, Waterstaat, T140.1, inv. 706.
<19>    ARA, Waterstaat, T2.04.07.02, inv. 382.
<20>    Reijers en Moerman 1984, p. 77.
<21>    A. Pol, De Vriendenkring 1996-2,3,4; 1997-1.

www.schoklanddoordeeeuwenheen.nl