Meer dan ooit wordt er over de
drinkwaterproblematiek gesproken. Watermanagement is zelfs een
koninklijke aangelegenheid geworden.
In veel landen is al sprake van een
nijpend probleem; water is immers onontbeerlijk voor de gezondheid van
de mens. Jaarlijks sterven naar schatting zes miljoen kinderen wegens
het drinken van water dat besmet is met bacteriën, eitjes en/of
larven van parasieten. In de 19e eeuw had men van dat besmettingsgevaar
nog geen weet.
In de literatuur over Schokland is
maar weinig te vinden over het drinkwater. Zo staan er in het negen
jaar geleden gepubliceerde standaardwerk van A.J. Geurts slechts enkele
regels over de drinkwatervoorziening <1>. Gezien de tijd van
verschijning alleszins verklaarbaar. We proberen uit bronnen en
literatuur wat meer gegevens bij elkaar te sprokkelen.
Vastelandseiland
Schokland is veel later dan bijvoorbeeld Urk een eiland geworden. Tot
in de late Middeleeuwen was het door een veenrug met het vaste land
verbonden <2>. Het Flevomeer was aanvankelijk klein en het water
was zoet. Drinkwater werd, zoals elders in Nederland, vooral verkregen
door het opvangen van regenwater en het scheppen van oppervlaktewater.
De invloed van het zoute zeewater bleef lange tijd beperkt tot het meer
noordelijke deel van de later ontstane Zuiderzee.
Resten van een put op de Zuidert.
Van der Heide maakt in een van zijn boekjes over Schokland <3>
melding van opgravingen waarbij diepe welputten werden aangetroffen tot
op het pleistocene zand. Sommige waren voorzien van een houten
wandbekleding en van laat-middeleeuwse ouderdom. In de tijd dat er nog
geen sprake was van verzilting zal het op deze wijze verkrijgen van
water waarschijnlijk mogelijk zijn geweest.
Pas aan het eind van de 16e eeuw gaat de verzilting een rol spelen en
wordt het steeds moeilijker om door middel van putten het zoete
grondwater te bereiken.
Het oppervlaktewater kon vanwege het zoutgehalte voordien al niet meer
als drinkwater gebruikt worden. Voor de schoonmaak zal het brak
geworden water geen al te grote problemen hebben gegeven. De bewoners
van het inmiddels tot eiland geworden gebied werden meer en meer
afhankelijk van het regenwater. Dat water was eeuwenlang niet of
nauwelijks verontreinigd. De kwaliteit werd vaak minder door vervuilde
daken, verwaarloosde putten, regenbakken of tonnen.
De pastoor en een regenton
Dat er omstreeks 1800 regentonnen op Schokland stonden kunnen we lezen in het dagboek van pastoor Doorenweerd.
De pastoor bleek zijn parochianen op vele terreinen des levens te
begeleiden, ook op het terrein van de opvoeding. Daar mankeerde volgens
de pastoor nogal wat aan. Een bijna dodelijk ongeval met een regenton
is de gerede aanleiding voor een opvoedkundige les.
’Men kan het als een groot gebrek der opvoedinge aanzien dat de
kinders hier door den tijd te laat opblijven en langs straat speelen.
Het gevolg is dat zij ’s morgens den besten tijd verslaapen. Als
blijk van kinderlijke onvoorzichtigheid kan men ’t aanzien, dat
Jannetje, de dochter van Dubbeld Derks, den 15 dezer op het hoofd in de
waterton schoot en bijna verdronken zou zijn’. De pastoor had
zich zorgen gemaakt over de 8-jarige Jannetje Dubbels Veen, die het
avontuur in de ton had overleefd. Zij overleed op 14 maart 1835
<4>.
Over regenbakken spreekt de pastoor niet. Maar ze waren er wel. De bekende 19e eeuwse auteur over Schokland, Gregorius Mees,
beschreef de woonterpen, die met koemest waren verhoogd. ’Dat dit
werkelijk zoo plag te geschieden, is bewezen bij het graven van
regenbakken, wanneer men digt opeengepakte koemest heeft
gevonden.’<5>
Meijlinks bezoek aan Schokland
In 1858 reisde Meijlink vanuit Kampen naar
Schokland, nog juist voor de ontruiming dus. Hij liet een interessant
reisverhaal na <6>, waarin hij zich distantieerde van de veelal
te negatieve berichtgeving over het eiland. Alsof er van Schokland
niets goeds kon komen. In bepaalde kringen werd, aldus Meijlink, zelfs
verteld dat de Schokkers hun drinkwater van het vaste land moesten
halen.
Rechts:
plattegrond van de in 1834 gebouwde pastorie en kerk (2a-2b) en van de
oude pastorie en kerk (1a-1b) die werd afgebroken. De toen gebouwde
kerk staat nog steeds op de Middelbuurt! Door de nieuwbouw moest de
armenbak aan de zuidzijde (I) verplaatst worden. De predikant kreeg ook
wat meer luxe en privacy door de verplaatsing van de regenbakpomp naar
het pomp- of washok in de hoek van pastorie en kerk(ll).
Meijlink ontzenuwt het verhaaltje door erop te wijzen dat alleen bij
langdurige droogte ’de Schokker-beurtman het water uit den Ketel
inlaadt en medebrengt’. Het gebeurt dus slechts bij uitzondering.
Normaal wordt regenwater gebruikt, ’dat door velen in daartoe
opzettelijk gemetselde bakken wordt opgevangen, terwijl aan de kerken
op Ens en Emmeloord bijzonder grote bakken, armenbakken genaamd,
gemaakt zijn, welks water men jaarlijks verpacht, gemiddeld voor 24
gulden, en dat dan door den pachter weder verkocht wordt tegen 2!4 cent
de gang, of 2 emmers. In den winter laat men zee-ijs ontdooijen, dat
een zoet en zeer goed drinkwater oplevert.’ Aldus de mededeling
van Meijlink.
De watervoorziening op Schokland verschilt waarschijnlijk niet veel van
die op Urk, waar aan de zijgevels en aan de achtergevel van de huizen
houten goten waren aangebracht, vanwaar het water via vergaarbakken met
een pijpje door de gevel naar de regenbak in het achterhuis stroomde
<7>.
Of de Schokkerin Marretje Kwakman, de fictieve hoofdpersoon in het door
Riet Rijs bedachte verhaal - een leuk verhaal overigens - werkelijk
brak water heeft moeten drinken valt te betwijfelen <8>. Zouden
de Schokkers ook nog eens van hogerhand zijn gestraft met brak
regenwater?
Kerken en water
In de traditie van veel godsdiensten, ook in die van de christelijke
kerk, speelt water een belangrijke rol. We denken aan het
wijwaterbekken, de wijwaterkwast en het water in het doopvont. Water
werd niet alleen gezien als bron van leven, maar was tevens het symbool
van reiniging. Het evangelie, de blijde boodschap, werd zelfs met
’levend water’ vergeleken. Op Schokland was voor de kerken
in verband met de watervoorziening nog een extra taak weggelegd. Zij
werden belangrijke waterleveranciers. Pastorie en kerk waren, zowel op
de Middelbuurt als op Emmeloord, met leien en/of pannen gedekt. Dat was
op Schokland een bijzonderheid omdat vrijwel alle huisjes een rieten
dak hadden. Zo’n rieten dak is, in het bijzonder als er sprake is
van slecht onderhoud, minder geschikt voor het zuiver houden van het
water. Nog belangrijker was waarschijnlijk de grote omvang van de
kerkelijke daken en een beter onderhoud van de goten. Over de manier
waarop dat water van de kerk op de Middelbuurt werd opgevangen zijn
heel precieze gegevens te vinden in het in 1833 opgemaakte bestek voor
de bouw van de nieuwe kerk.<9>
De nieuwe kerk werd iets anders gesitueerd dan de oude, afgebroken
kerk. Daardoor moest ook de wateropvang aan de noord- en zuidzijde van
de kerk gewijzigd worden. (Zie bijgevoegde plattegrond). De pomp op de
regenbak aan de noordzijde moest verplaatst worden naar de nieuwe
aanbouw die zich in de hoek van pastorie en kerk bevond. Vanaf het dak
aan de noordzijde stroomde het water naar het ’platje’ van
de aanbouw, waarin zich een aanrecht, een pomp met put en een
’secreet’ (w.c.) bevond. De zojuist genoemde aanbouw werd
ook wel pomp- of washok genoemd. Het opgevangen water was bestemd voor
de domineesfamilie. Aan de zuidkant liep het water eveneens naar een
’platje’, vanwaar het naar de zogenaamde
’armenbak’ stroomde. Deze aanbouw is in gereconstrueerde
vorm thans weer aanwezig; de aanbouw aan de noordzijde is jammer genoeg
nooit meer in ere hersteld. De naam ’armenbak’ ontstond
doordat de opbrengst van het water in de armenkas - beheerd door de
diaconie - werd gestort. De diakenen verkregen op deze wijze een vaste
financiële basis voor de ondersteuning van hulpbehoevenden.
Het ging om een jaarlijks bedrag, dat door de huurder van het pomphok
werd afgedragen. Deze pachter was op zijn beurt weer waterverkoper.
Alles wat hij meer verkocht dan het door hem betaalde bedrag aan huur
was zijn verdienste<10>.
In het reglement voor het schoonmaken der kerk (circa 1855) wordt de
’armenbak’ ook nog met name genoemd. In artikel 6 stond dat
de schoonmaker maandelijks recht had op een paar emmers water.
’Hij zal aanspraak hebben op 20 emmeren water uit den
arme[n]bak’.<11> Uit die mededeling blijkt dat het
drinkwater op de Middelbuurt toch niet zo schaars is geweest.
R.K. kerk op Emmeloord
Uit het bestek van de in 1842 op Emmeloord gebouwde R.K. kerk
<12> blijkt dat ook daar voorzienigen waren voor de opvang van
het regenwater. Kerk en pastorie bevonden zich zuidelijk van waar nu de
lichtwachterswoning staat.
De plattegrond van het kerkgebouw op Emmeloord was heel anders dan die
van de hervormden op de Middelbuurt. Ook hier was weliswaar sprake van
de bouw van kerk en pastorie onder één dak, maar hier
vormden zij een rechthoek van bijna 25 bij 9 m (de kerk was 17,20 m, de
pastorie 7,60 m lang).
Door die forse lengte kon veel water worden opgevangen, want aan beide
zijden hing een dakgoot. In het midden van iedere zijde was een loden
pijp bevestigd, die 80 cm boven de grond eindigde in een gemetseld
putje, vanwaar het water naar de regenbak in de kelder stroomde. De
kelder bevond zich onder de pastorie en had anderhalf-steens dikke
muren, met aan de binnenzijde enkelsteens penanten met een breedte van
60 cm. Tegen deze muren werd nog eens een beklamping van een halve
steen aangebracht van ’beste vlakke regenbakklinkers’.
De vloeren van kelder en regenbak bestonden uit drie lagen platte
klinkers en nog een extra rollaag. De regenbak werd afgesloten met een
gemetseld stenen gewelf. Een zeer degelijke waterkelder dus! Historisch
interessant vanwege de nauwkeurige beschrijving van een waterkelder.
Meijlink vermeldde dat de armen ook hier van de opbrengst van het water
profiteerden. Bevestiging in andere bronnen werd niet gevonden. We
kunnen voor zeker aannemen dat het uit de kelder afkomstige water ook
werd gebruikt als wijwater in de kerk en ten behoeve van de
gemeenteleden. Het werd dan door de pastoor in flessen afgegeven en
meegenomen naar
huis. Maar, zoals gezegd, of de armen ook baat hebben gehad van de
waterkelder op Emmeloord is niet gebleken.
Water en ziekten
We weten dat tal van besmettelijke ziekten zoals tyfus en cholera ook op Schokland veel slachtoffers hebben gemaakt.
In 1832 raakte zelfs dokter Van Kleef, de geneesheer van het eiland,
besmet. Hij stierf korte tijd later aan de gevolgen <13>. Ook
zijn opvolger Reichman stierf aan cholera, al in het jaar daarop. Was
dat
misschien een gevolg van het drinken van slecht water? In het rapport
dat burgemeester Gillot naar de gouverneur van Overijssel stuurde,
wordt evenwel met geen woord gerept over de mogelijk mindere kwaliteit
van het drinkwater. Wel vermeldde de burgemeester dat de dokter
onregelmatig leefde en te veel dronk. En met dat laatste bedoelde hij
niet het teveel drinken van pompwater maar van aqua vitae!
Kennis van het ontstaan van besmettelijke ziekten was in de 19e eeuw
nog gering en het feit dat besmet water een epidemie kon veroorzaken
was niet of nauwelijks bekend.
Op Schokland - vooral op Emmeloord - waren de hygiënische
omstandigheden naar onze huidige maatstaven slecht. Verhalen over het
doen van de behoeften langs de zeewering zijn niet onbekend. Maar voor
heel Nederland gold, in vergelijking met bijvoorbeeld België, een
hoog sterftecijfer. Dat was mogelijk een gevolg van het gebruik van
besmet oppervlaktewater, of van de verzilting in Zeeland, de
Zuidhollandse eilanden en een deel van Noord-Holland. In die laatste
gebieden sloeg de malaria toe. Vermoedelijk overtreft de betekenis van
malaria als feitelijke doodsoorzaak verre die van de meer spectaculaire
infectieziekten als pokken en cholera’.<14> Of dat ook voor
Schokland gold is niet duidelijk.
Pokken op Urk, niet op Schokland
Over de pokken kan, ontleend aan Mees <15>, nog een aardig verhaal verteld worden.
Toen in den fellen winter van 1844, de Zuiderzee tot aan Urk bevroren
was, zoodat men met zwaar beladene sleden daarover trok, heerschte er
op Urk, bij ’t grootste deel der kinderen en zeer vele
volwassenen, eene pokkenepidemie van allerkwaadaardigste soort. In de
zestig stierven daaraan. De ingeënte kinderen der ambtenaren
werden niet aangetast.
Hieronder: zicht op de
armenbak aan de zuidzijde. De ervoor liggende regenput dateert uit de
tijd van de voor 1834 gebouwde kerk.
Dagelijks
kwam toen, tot vervoer van levensmiddelen enz. op Schokland een 50tal
Urkers aan, waaronder de meesten poklijders in hun huis hadden, en
velen zelven de versche sporen der pokken op ’t gelaat
vertoonden. Die Urkers sliepen dikwijls bij hunnen Schokker kennissen.
Daarbij kwam, dat eene op Schokland gehuwde Urker vrouw, die niet
ingeënt was, na een bezoek op Urk, terwijl zij in hevigen graad de
pokken had, naar Schokland werd vervoerd. In weerwil van alle
raadgeving sliepen wegens armoede hare twee ingeënte kinderen bij
haar. Noch die kinderen, noch een enkele inwoner werd, trots allen
omgang met de Urkers, door de pokken aangetast’.
Tot zover Mees. Op Schokland was inenting toen al volledig
geaccepteerd. Daar was ook altijd een apotheekhoudend arts aanwezig en
een vroedvrouw. In de jaarlijkse berichtgeving van de burgemeester aan
de provincie wordt ook over de gezondheid gerapporteerd.
Zo werd in 1857 gemeld, dat velen ’de epidemische koorts
ondergaan’. Was dat misschien malaria? Meestal schrijft de
burgemeester zeer positief over de gezondheidstoestand van mens en vee.
Soms zelfs lofprijzend: ’de gezondheid laat niets te wensen
over’.<16>
Na de ontruiming
Uit de bestekken van Rijkswaterstaat blijkt dat de rijksinstantie zich
na de ontruiming van 1859 diverse keren met de drinkwatervoorziening
heeft beziggehouden. Er verbleven slechts een drietal families op het
eiland in verband met de faciliteiten voor de scheepvaart, maar er
waren natuurlijk duizenden passanten en ook jaarlijks terugkerende
dijkwerkers, voor wie goed drinkwater erg belangrijk was. De kerk op de
Middelbuurt, die in 1859 niet was afgebroken, fungeerde als
’hotel’.
In 1875 moest in opdracht van waterstaat een put van 17 m verdiept
worden tot desnoods 30 m <17> in verband met uitbreiding van de
'hotelaccommodatie’ tot 30 bedden. De kribben stonden tegen de
muren van de kerk. Of de boring succes heeft gehad kan niet met
zekerheid worden gezegd.
In het bestek ’Onderhoud van de Rijkswerken in de jaren 1917,
1918 en 1919’ staan ook bijzonderheden over de watervoorziening
op de Middelbuurt: 2 regenwaterbakken met pomptoestel; 1 welput met
pomptoestel en 1 regenwaterbak (blijkbaar zonder pomp).<18> Dat
lijkt indrukwekkend, maar of die voorzieningen naar genoegen
functioneerden moet betwijfeld worden.
Schuttevaêr
Toen het hoofdbestuur van de schippersvereniging
’Schuttevaêr’ in 1926 namelijk een verzoek indiende
bij de minister van Arbeid, Handel en Nijverheid J.R. Slotemaker de
Bruine of er niet voor een betere drinkwa-tervoorziening gezorgd kon
worden op het eiland Schokland, hetzij op de rede van Ens of aan de
haven van Emmeloord, liet de minister de vereniging weten dat er
onderzoeken waren geweest waaruit was gebleken dat de kans op het
vinden van bruikbaar drinkwater uiterst gering geacht moest worden. Hij
voelde er niets voor om verdere kostbare, waarschijnlijk vruchteloze,
proefboringen te doen.<19>
Uit deze ministeriële opmerking kan de conclusie getrokken worden
dat de voorgaande pogingen tot het verkrijgen van goed water weinig
succesvol zijn geweest en dat het grondwater tot op grote diepte
verzilt was.
Op Urk is het in 1913/1914 wel gelukt om op grote diepte geschikt water
te vinden. Maar dat gebeurde onder bijzondere omstandigheden. In de
mobilisatietijd werden voor de op Urk aanwezige militairen kostbare
boringen gedaan tot 100 m diepte. Met behulp van twee pompen werd het
ijzerhoudende water naar boven gehaald.
Resten van een waterkelder op de Middelbuurt. Collectie D. Landsman (van 1974-1981 museumdirecteur).
Het zoutgehalte was weliswaar hoog maar het water was toch heel wat
beter dan het dikwijls zeer onzuivere regenwater. Aldus de mening van
Reijers en Moerman.<20> Zo diep heeft men op Schokland nooit
geboord, maar daar waren ook geen militairen ondergebracht.
De familie Schuurman, de laatste bewoners van de Middelbuurt (1928-
1941), gebruikte uitsluitend regenwater. Het werd met emmertjes uit de
putten naar boven gehaald. Een pomp was niet in gebruik. Ook werd
zelden drinkwater vanuit Kampen meegenomen<21>. De familie
vertrok via Lemmer toen er nog juist voldoende water was om af te
varen. De tijd van het ’wijkend water’ was bijna
afgesloten, nieuw land was in wording. Schokland kwam op het droge te
liggen. Het voormalig eiland werd op het waterleidingnet aangesloten
waardoor zuiver drinkwater tot een vanzelfsprekende zaak was geworden.
Maar er ontstond een ander waterprobleem. Het voormalig eiland ging
verzakken en om dat proces te stuiten werd een verhoging van de
grondwaterstand noodzakelijk geacht. Dat moest weliswaar ten koste gaan
van de agrarische productiemogelijkheden. In feite moet het nieuw
gewonnen land nu weer wijken voor het water. Zo zullen we ook in het
nieuwe millennium bezig blijven met de watervoorziening op Schokland!
Aaldert Pol, Emmeloord
Het artikel verscheen eerder in: Cultuurhistorisch Tijdschrift
voor Flevoland. De Vriendenkring. 40e jaargang nr. 3, herfst 2000,
36-47.
Noten
<1> A.J. Geurts, Schokland de historie van een weerbarstig eiland. Lelystad 1991. p. 69, 89.
<2> J.W. Hogestijn, Schokland in de late
Middeleeuwen, 1992. In: Schokland revisited, Cultuur Historisch
Jaarboek voor Flevoland. Lelystad 1992, p. 95-113.
<3> G.D. van der Heide, De laatste dagen van een eiland, p. 17. Overdruk Kamper Almanak 1958-1959.
Zie ook: A.J. Wiggers en G.D. van der Heide, Enkele resultaten van het
geologische en archaeologische onderzoek betreffende het eiland
Schokland en zijn naaste omgeving, in: Zuur, A.J, e.a. (red) - Langs
gewonnen velden. Facetten van Smedings werk. Wageningen 1954 p. 109.
<4> Uit het dagboek van pastoor Doorenweerd (1803), p. 233. Informatie verkregen via Bruno Klappe.
<5> G. Mees Azn, Schokland. In: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren 1847, p. 291.
<6> B. Meijlink, Beschrijving van Schokland en
de Schokkers, met eenige losse gedachten en gesprekken op een
zondagsreisje der en herwaarts, 1858. p. 54, 105, 106.
<7> A.J. Reijers en H.J. Moerman, Urk, Stichting Urker Uitgaven 1984. p. 71.
<8> Riet Rijs, De Schokkers en het water:
liefde en haat. Subtitel: Marretje Kwakman vertelt over haar eiland, p.
13.
<9> Rijksarchief in Overijssel (RAO),
Inventaris van het archief van het Provinciaal College van Toezicht,
Toegangsnummer(T) 198.1, inv. 44. Uitvoerig dossier met daarin ook het
bestek.
<10> D. Landsman, Schokland eens een eiland,
1985. p. 36, 37. N.B. De diakenen ontvingen de huuropbrengst ten
behoeve van de armenkas.
<11> RAO, T198.1, inv. 1176.
<12> Algemeen Rijksarchief te
’s-Gravenhage (ARA), 2e afd., Ministerie van de RK-Eeredienst,
inv. 535 en 540. Gegevens ontvangen via Bruno Klappe.
<13> J.H.A. Ringeling, Het aandeel van de
familie Van Kleef in de geneeskundige zorg op Schokland (1800-1832).
Kamper Almanak 1962-1963. p. 194.
<14> E.W. Hofstee, De demografische
ontwikkeling van de Noordelijke Nederlanden circa 1800- circa 1975. p.
82 e.v. In: Algemene Geschiedenis der Nederlanden, dl. X.
<15> Mees 1847, p. 326, 327.
<16> RAO, Provinciaal Bestuur, T25, inv. 9708.
<17> G.D. van der Heide, Bestekken over
Schokland tussen de jaren 1848 en 1898. Kamper Almanak, 1963-1964. p.
194 e.v.
<18> RAO, Waterstaat, T140.1, inv. 706.
<19> ARA, Waterstaat, T2.04.07.02, inv. 382.
<20> Reijers en Moerman 1984, p. 77.
<21> A. Pol, De Vriendenkring 1996-2,3,4; 1997-1.