Ze hadden er slag van

Muntslag van de heren van Kuinre

We zouden ze - met onze twintigste-eeuwse ogen - niet als "heren" beschouwen, die middeleeuwse heren van Kuinre. Volgens onze normen waren ze niet meer (eerder minder) dan rovers en valsemunters. Maar in die voorbije eeuwen lagen de normen anders. Zeker wanneer zo’n heer woonde in een gebied, waar het gezag van de landsheer meer in naam dan in feite werd uitgeoefend. En Kuinre lag toen in een gebied op de grens van het Oversticht, ressorterende onder de bisschop van Utrecht, en van Friesland, waar de vrije Friezen hun eigen boontjes dopten - en tussentijds soms tevens probeerden die van de Utrechtse bisschop te oogsten.

Bisschoppelijke wildban

Doordat Hendrik I, de Vogelaar, koning van Duitsland in 925 door middel van een krijgstocht Lotharingen aan zich had onderworpen, waren de Nederlanden, als onderdeel van Lotharingen, een deel van het Duitse rijk geworden. De zoon van Hendrik de Vogelaar, koning Otto I, streefde naar een meer effectieve macht in alle delen van zijn rijk. Hij raakte daardoor in 939, drie jaar na zijn kroning, waarbij hij hen als teken van onderwerping ceremoniële hofdiensten had laten verrichten, in strijd met een aantal van zijn hertogen. Na hen te hebben onderworpen zocht Otto I steun bij de bisschoppen in zijn gebied, omdat hij deze van minder wereldse, persoonlijke machtsaspiraties verdacht. Waarschijnlijk in het kader van dit "Ottoonse stelsel" stond Otto I op 26 november 944 een deel van zijn macht in deze streken - vermoedelijk teruggenomen van een opstandige leenman - af aan de Utrechtse bisschop Balderic. Otto I verbood om in de “pagus forestensis” in het graafschap van Everhardus te jagen zonder toestemming van de bisschop. Hij gelastte om in die gouw en in het woud Fulnaho (Vollenhove) alsmede in het aangrenzende gebied de wildban te handhaven, Zo’n jachtrecht hield tevens in een bepaald eigendomsrecht op de grond. Omdat ontginning schade zou toebrengen aan de jacht, werd deze aan banden gelegd. Thans is deze ban wel van de baan. Als het jachtrecht zou prevaleren, zouden onze IJsselmeerpolders er heel anders uitzien. Er kwamen toch, met toestemming van de bisschop (en misschien ook wel zonder), bewoners in de Noordwesthoek, zij het niet terstond. In 1118 moet er een huis Swechus bij Kuinre hebben gestaan. In 1165 stond bisschop Godfried van Rhenen aan de Friezen van Lammerbroek ter bewoning gronden af tussen de Oude Linde en de Kuinder.

Heren van Kuinre

Misschien is dit huis Swechus het domicilie geweest van de heren van Kuinre, aanvankelijk bisschoppelijke ministerialen. Ze moesten - in een bepaalde hoge vorm van horigheid - de belangen van de bisschop behartigen door het weren van de Friezen uit diens territorium. Ze vonden dat ze dit het beste konden doen door het geregeld houden van strooptochten in het gebied van de nabij wonende Stellingwervers, wat dezen bepaald niet op prijs stelden.
Omstreeks het begin van de 13e eeuw liep de kwestie zó hoog, dat de Friezen in samenwerking met de Hollandse graaf Willem het slot van heer Heynric die Crane bij Kuinre met de grond gelijkmaakten. We zullen de roverijen en het verdere doen en laten van de heren van Kuinre laten rusten. Het is een verhaal apart. We willen u liever iets vertellen over de muntslag van de heren van Kuinre.

Muntrecht

Met de opperheerschappij in deze streken, bezaten de Duitse koningen het recht om munten te slaan. Na de vroege middeleeuwen verleenden ze aan hun landsheren, zoals de bisschop van Utrecht, privileges van muntslag. Zo’n uitgifte van munten was een winstgevend zaakje, mits de werkelijke (intrinsieke) waarde van een munt maar lager was dan de omrekenkoers, die er krachtens reglementen en afspraken aan werd toegekend. Een nominale waarde werd niet op de munt vermeld; wel werden er meestal munten van een bepaald standaard -type geslagen door de verschillende munthuizen. Naast deze materiële winst, verschafte het uitgeven van munten eer en aanzien. Niet alleen de landsheren zagen een welkome bijverdienste in het slaan van munten. Tegen het eind van de 13e eeuw ontstonden er kleinere munthuizen van plaatselijke bewindslieden. Soms bezaten deze heren inderdaad muntrechten, maar vaker matigden ze zich dit recht slechts aan. Het spreekt vanzelf dat dit laatste vooral gebeurde door heren die hun gezag uitoefenden in streken waar de landsheer weinig te vertellen had. Deze dubieuze muntheren fabriceerden soms zelf een muntontwerp, maar dikwijls vervaardigden ze imitaties van munten van "hogere" muntheren, waarbij ze zich niet altijd bekommerden om de metaalwaarde van de munt.

Kuinder muntslag

Een dergelijke muntslag is ook bedreven door de heren van Kuinre. Ze stonden daarin niet alleen. In het Oversticht zijn ook munten geslagen door de heren van Almelo, die van Coevorden en van Voorst bij Zwolle. Van deze munthuizen is dat van Kuinre het eerst begonnen en het langst doorgegaan. Tegen het eind van de 13e eeuw liet Graaf Hendrik van Kuinre al munten slaan. Jonker Jan I, ridder van Kuinre, zette de muntslag voort tijdens zijn bewind van 1317 tot 1337. Ook zijn opvolger Herman I, graaf van Kuinre (1337 - 1376) zag er een goede bijverdienste in.
Hoewel de Kuinder heren gedurende een lange tijd munten hebben laten slaan, hebben ze geen grote oplagen behaald. In 1957 zijn in Arnhem 5 gouden en 1027 zilveren munten gevonden, welke schat omstreeks het midden van de tweede helft der 14e eeuw in een open ruimte in een fundering is ver stopt. Onder deze munten bevonden zich vrij veel “hagemunten", maar daaronder waren er maar enkelen van Jan en van Herman van Kuinre.
De munten van heer Jan van Kuinre vertonen aan de ene kant een geharnaste ridder te paard, het zwaard in de hand, omgeven door een handschrift. De andere kant toont het veel voorkomende gelijkarmige kruis, waaromheen twee randschriften. Daarnaast hebben de Kuinder heren imitaties van andere munten uitgegeven.
Het munthuis van de Kuinder heren moet een tijdlang op Emmeloord hebben gestaan. Op 14 september 1406 schenken Herman en Hendrik van Kuinre aan Heyne Wever 24 stukken land “te Emelwoerden in de Munte”. In een oorkonde van 1431 wordt gesproken van land te Emmeloord, dat geheten is de Munte. Nog later wordt in oorkonden vermeld "dair, die munte plach te staan”.Toen was de munt van de Kuinder heren nog een levend begrip voor de bevolking van het oude Emmeloord. Maar de bevolking van het nieuwe Emmeloord vindt de Kuinder heren geen “heer”!

Bron: A. Selles, De Vriendenkring, oktober 1971, pag.8-11.

Redactie: in 1967 werden bij Kirial in Denemarken o.a. munten uit Kuinre gevonden.

In 1994 verscheen het boekje De Heren van Kuinre en hun geld, door J.J.Grolle.

www.schoklanddoordeeeuwenheen.nl