Met Hendrik Mornmendé kreeg Emmeloord na meer dan honderd jaar weer een rooms-katholieke schoolmeester en dit als vrucht van de Bataafse omwenteling. De afkondiging van de Verklaring van de rechten van de mens en de burger leidde de dageraad van de emancipatie der katholieken in. Door gelijkberechtiging kwam het einde van hun gemarginaliseerde positie in zicht.
Mommendé werd in 1760 te Zwolle gedoopt. Hij huwde in 1782 op Emmeloord met
Trijntien Holsappel. Daartoe opgeleid door Hermanus Tickei volgde rond 1787 zijn
benoeming tot chirurgijn.<17> Ook was hij koster en voorzanger. Als chirurgijn
zal hij zich hebben beziggehouden met het trekken van tanden en kiezen, het
zetten van gebroken armen en benen, aderlaten, wondbehandeling en het amputeren
van ledematen. Heelkundig handwerk, waar de universitair opgeleide medicus zich
niet mee inliet. Het is niet bekend of hij hiervoor examen deed. Als voorzanger
gaf hij wellicht leiding aan zangers; er waren in die tijd gedrukte gregoriaanse
zangboeken beschikbaar. In 1795 werd hij secretaris van de municipaliteit. In
april 1796 volgde zijn benoeming tot schoolmeester waarmee op Emmeloord een
einde kwam aan het geven van onderwijs door het machtige onderwijsbolwerk, dat
de familie de Wit sinds 1730 vormde. Over mededingers vernemen we niets. Hij
lijkt min of meer in de baan gerold. Het werk was hem vreemd, maar lag in lijn
met de vaak voorkomende verbinding tussen de functies van schoolmeester, koster
en voorzanger. Aanvankelijk verdiende hij jaarlijks 182 gulden en 10 stuivers,
omdat hij de helft van zijn traktement aan Jan de Wit moest afstaan.<18>
Als chirurgijn genoot Mornmendé een traktement van 10 gulden per kwartaal.<19>
Ook voor zijn werk als secretaris ontving hij een vergoeding. In 1803 werd hij
getroffen door het overlijden van zijn vrouw waardoor hij met de zorg voor zijn
minderjarige kinderen achterbleef.<20> Dit zal mede een reden zijn geweest voor
zijn huwelijk met de chirurgijnsweduwe en vroedvrouw Anna Carpentier. In 1805
sloten Mommendé en de burgemeesters een convenant waarin zijn werkzaamheden
werden opgesomd. Hij moest schrijven voor regering, arm bezorgers en
kerkmeesters, assisteren bij gerechtelijke vergaderingen en de administratie
voeren van belastingen, verkopingen, contracten, strandvonderij en veilingen.
Ook beheerde hij het geld, dat afkomstig was van door regeringsleden verrichte
diensten. Hiervoor ontving hij jaarlijks twee gulden en daarboven nog eens een
schelling voor huwelijksaankondigingen en trouwen.<21>
Hendrik Momrnendé werd zeer gewaardeerd. Toen hij op 11 december 1807 overleed,
notuleerde het dorpsbestuur: "Is in overweging genomen de zware slag, die deze
gemeente is toegebragt, door den dood van den schoolmeester H: Mommendé, die
meer dan twintig jaren in zijne chicurgicale operatiën alhier allergelukkigst
geweest is, het ampt van schoolmeester met goed succes heeft waargenomen, ons
tot secretaris diende, en ons als voorzanger in onze kerk stichte. Deze dood
brengt deze Gemeente eensklaps in eene groote verlegendheid, wijl die nuttige
Mensch nog even zo noodzakelijk voor deze Gemeente als voor zijne Vrouwen zes
minderjarige kinderen was".<22>
De Bataafse revolutie leidde op Emmeloord van 1795 tot 1798 tot grote conflicten tussen oude en nieuwe machtshebbers, die ook de burgerij in twee groepen splitsten en verbeten strijd veroorzaakten. Geconcludeerd kan worden, dat Mommendé in de politiek een behoedzame houding aannam, waardoor hij voor beide partijen acceptabel bleef.
Mommendé begon vergeleken met Jan de Wit zijn onderwijsloopbaan als beginner, wat zijn toegankelijkheid voor nieuwe ideeën en begeleiding ten goede zal zijn gekomen. Enkele maanden na zijn aanstelling werd Bartholomeus Doorenweerd, die grote belangstelling voor onderwijs had, pastoor op Schokland. Volgens Gasman was Mommendé direct bereid diens hulp te aanvaarden en kwam Doorenweerds collega J.W.A. Muller een paar keer naar Schokland om hem te onderrichten.<23> Dit onderricht hield een breuk met het verleden in: het onderwijs op Emmeloord werd vernieuwd! De Maatschappij tot Nut van 't Algemeen kreeg een voet tussen de deur. In het volgende artikel bespreken we de door Mommendé ondertekende aanvraag van schoolbehoeften van 19 oktober 1797, die bij het Provinciaal Comité van Holland indiende.
Noten:
17 J.H.A. Ringeling, 'Het aandeel van de familie Van Kleefin de geneeskundige
zorg op Schokland', Kamper Almanak (1962/1963) 200 ev.
18 Wim Veer, 'Hendrik Mommendé', Het Schokker Erf 65 (mei 2007) 4.
19 Gemeentearchief Kampen, IX, lnv 96, uitgavenboekje.
20 J.H. A. Ringeling, 'Het aandeel van de familie Van Kleef', 207.
21 Gemeentearchief Kampen, IX, Inv 1.
22 Ibidem.
23 M.J.G. Gasman, 'Schokland van 1796-1808', 213.
Op 19 oktober 1797 deed Hendrik Mommendé bij het Provinciaal Comité van
Holland een aanvraag voor schoolbehoeften. Deze werd twee maanden later
goedgekeurd. De aanvraag geeft enig inzicht in de inhoud van zijn onderwijs. We
lezen: "Word door mij ondergetekende, als schoolmeester van 't Eiland Emmeloort,
verzogt, den Boekverkoper L. Vermande te Hoorn, als gewoone leverancier, te
ordonneeren, en mij te laten toekomen, het onderstaande schoolgoed, ten dienste
van 't school aldaar, zijnde voor een geheel Jaar, als na gewoonte.
10 stuks Verhandeling over het Kunstmaatig leezen; 10 stuks Lees-lesjens,
behoorende bij de Verhandeling over 't kunstmaatig leezen; 16 stuks Trap der
Jeugd; 25 stuks Spel en leesboekjens voor eerst-beginnende, 4 stuks
Levensschetsen van nederlandsche Mannen en Vrouwen, een schoolboek. Deze
bovenstaande boekjes zijn alle door de Maatschappij tot nut van 't Algemeen
uitgegeeven. 25 stuks Het Leezen Gemaklijk gemaakt voor kinderen die in de
spelling eenigzints Gevordert zijn, door J. Hazeu; 4 stuks Geschiedenis van
Jozef voor kinderen, door W: van Oosterwijk Hulshoff; 4 stuks Rekenboeken, door
H. Aeneae vervaardigt. 4 stuks Cijffer leijjen met eenige griffels; 16 stuks
Zendebrieven; I kan inkt van 4 Mengelen; 2 Riemen best Papier; 2 dito Ordinair;
200 Schagten; dito Boudjes; 80 Heiligjes of prenten voor kinderen met 20 dito
afgezetten.<1>
Ook deze bestellijst wil ik evenals die van Jan de Wit uit 1795 van een
toelichting voorzien. De Verhandeling over het kunstmaatig leezen en de erbij
horende Leeslesjens werden in 1789 uitgegeven te Deventer door Martinus
Nieuwenhuijzen, zoon van de oprichter van het Nut Jan Nieuwenhuijzen. Veel
aandacht kreeg het aanleren van de juiste spelling en leestoon. Geprobeerd werd
de schoolse leesdreun bij het hardop lezen te corrigeren door oefeningen naar de
eisen van een retorische voordracht.<2>
Strepen boven en onder de regels dienden als hulpmiddel. Met De Trap der Jeugd
werd beoogd jong en oud in twaalf trappen te leren lezen, schrijven en rekenen,
aardrijkskundige kennis bij te brengen, rijmspreukjes te lezen te geven en te
leren zelf pennen en inkt te maken. Het boek had al een lange geschiedenis,
begonnen in de zeventiende eeuw, maar was zoals het Nut wel vaker deed
herschreven.' De Schokker kinderen, omgeven door water in een brandgevaarlijk
dorp, zullen zich hebben herkend in teksten als: "Waar gij in het water of diep
vallen kunt, is het gevaarlijk voor u; denk daar aan! - speel met geen vuur,
roer geen schietgeweer aan; werp geen steenen of schiet met geen boog, als gij
niet zeker weet, dat gij aan geene menschen of iets anders schaaden kunt".<4>
Zij kregen voorbeeldige kinderen voorgehouden, die hun ouders ervoor dankten
naar school te zijn gestuurd: "Nu heb ik dagelijks gelegenheid om veel goeds en
nuttigs te leren, en ik verheuge mij dus met mijnen toestand: ik zie nu, dat men
ter school moet gaan, om een goed mensch te kunnen worden, en dat het een groot
voorrecht is, om dit te kunnen doen. Ik heb liefde voor mijnen Meester, daar ik
hem als mijn weldoener aanzie, die mij alle de nuttige zaaken leert, en die ik
daarom nimmer door luiheid of losheid zal bedroeven. Ik dacht weleer, dat het
schoolgaan een last waare; maar o! wat heb ik gedwaald en wat hebben de kinderen
het mis, die zoo denken, als ik over de School dacht; ik bidde, brave Ouders!
mij nog langer hier te laaten, ik zal het geld, dat gij voor mij besteed, met
mijne vlijt trachten te beantwoorden".' Het Spelboekje voor eerstbeginnenden was
bestemd voor de laagste klas. Het werd geschreven door Hendrik Wester. Volgens
Visser behandelde hij de leerlingen als kinderen, niet als onvolgroeide
volwassenen.<6>
Aan de lijst van Mommendé te zien werd op Emmeloord in 1797 nog gespeld evenals
in 1795. De spelmethode werd op den duur vervangen door de klankmethode,
ontwikkeld door de predikant Johannes Nieuwold en door Pieter Prinsen, die
timmerman zou worden. De klankmethode gaat uit van het woord, ook als afbeelding
te zien, en het uitgangspunt voor klinkeranalyse. Prinsen introduceerde na de
Franse tijd een letterkast, die bestond uit een middenplank, waarop woorden
konden worden gelegd, met aan weerszijden kaartjes met klinkers en
medeklinkers.<7>
Met Levensschetsen van nederlandsche Mannen en Vrouwen bedoelde Mommendé
mogelijk Levensschetsen van vaderlandsche mannen en vrouwen. Deze kwamen voor
het eerst uit in 1791 en behandelden figuren als Erasmus, Boerhave, Piet Hein en
Rubens. Van het genoemde Het Leezen gemaklijk gemaakt kon geen spoor worden
gevonden. De Geschiedenis van Jozef, evenals De Trap der Jeugd een ouder maar
herschreven boek, werd in het tweede artikel besproken. Er wordt momenteel enige
discussie gevoerd over het moderne rekenonderwijs, dat volgens sommigen
onvoldoende resultaat oplevert. In plaats van het 'realistisch rekenen' zou er
weer aandacht moeten komen voor redactiesommen en cijferen. Dat maakt het leuk
om je te buigen over een methode uit de laatste jaren van de achttiende eeuw. De
wiskundige H. Aeneae, de schrijver van het Rekenboek voor de Nederlandsche
Jeugd, in 1791 uitgegeven door het Nut, was een erudiete schrijver, die geloofde
in de intelligente nieuwsgierigheid van zijn leerlingen. Blij maakten zij
gebruik van de gelegenheid om hun kundigheden door de rekenlessen verder te
vervolmaken. Zoals bij het rekenboek van Willem Bartjens al gemeld waren alleen
vergevorderde leerlingen in staat de theoretische leerstof en gecompliceerde
toelichtingen te begrijpen. Voor ze aan rekenen toe waren, hadden de meeste
leerlingen de school al achter de rug. De boeken verschenen meer ten behoeve van
buitenschoolse rekenlessen dan van de lagere school. Uitvoerig behandelde Aeneae
de stelling, dat de vierde meetkundige evenredige gelijk is aan het product der
middelste termen, gedeeld door de voorste. Een voorbeeld: Als 7 pond 28 stuiver
kost, wat betaalt men dan voor 9 pond? De oplossing: 9 keer 28, gedeeld door
7.<8>
Het boek bestond uit twee delen en was opgebouwd als een dialoog tussen meester
en leerling, die bij het begin tien jaar oud was en al onderwezen in Frans,
aardrijkskunde en vaderlandse geschiedenis. Aanvankelijk zag hij tegen het
rekenen op, omdat hij had gehoord dat het zo moeilijk was te begrijpen, maar de
meester ontzenuwde zijn vrees met succes. De leerling stelde tijdens de les vele
goede vragen waarvoor hij werd geprezen. Naast de eigenlijke rekenstof gaf
Aenneae pedagogisch-didactisch advies. Het rekenonderwijs kon niet bestaan uit
het overhandigen van een boek, waartoe de meester zich bij hoofdelijk onderwijs
kon beperken, hij was zelf nodig. Er konden geen goede rekenaars komen zonder
bekwame meesters, die zelf de rekenkunst verstonden. Hij raadde het gebruik van
een zwart geschilderd wandbord aan, waarop zowel leerling als meester schreven
met een stuk krijt. En men moest eerzucht opwekken door goede en foute
antwoorden bij te houden en in overeenstemming met de uitslag de leerling een
plaats te geven in de school of aan tafel. Met nieuwjaar of de kermis kreeg hij
een prijsje.<9>
Aenneae was kennelijk overtuigd van de noodzaak van hartstochten en geen
voorstander van een stoďcisme, dat hartstochten gevaarlijk vond.<10>
Het rekenen werd in het boek gaandeweg ingewikkelder. Hoe ingewikkeld leert het
conflict tussen het Departement Deventer en het hoofdbestuur van het Nut.<11>
Bij het rekenboek was in 1791 een antwoordenboekje uitgekomen, waarin vele
fouten stonden, maar dat toch in 1797 door het hoofdbestuur was goedgekeurd. Het
Departement Deventer kritiseerde het hoofdbestuur op sarcastische toon, waardoor
het zich diep gegriefd voelde. Pas jaren later werd het conflict bijgelegd en
Deventer weer erkend. De genoemde Zendebrieven dienden om de gevorderde
leerlingen te leren om zonder fouten in goede stijl brieven te schrijven, wat
van groot belang werd geacht. Geleerd werd iemand van een hogere stand met
eerbied en iemand van een lagere stand eenvoudig en vriendelijk te schrijven.
<12> Met de Heiligjes werden plaatjes van rooms- katholieke heiligen bedoeld en
met Prenten voor kinderen een uitgave van het Nut.
Een vergelijking van hun bestellijsten laat zien, dat Mommendé in tegenstelling tot De Wit nieuwe uitgaven aanvroeg. De Wit verzocht om schriftuurlijke boeken, AB-boeken en de rekenmethode Bartjens, terwijl Mommendé een bijbelverhaal, een handleiding bij het kunstmatig lezen en de bijbehorende leeslesjes en de moderne rekenmethode van Aenneae bestelde, uitgaven van het Nut. Zijn materiaal was in didactisch opzicht een verbetering. Ook hield Mommendé rekening met de katholieke achtergrond van de kinderen.
Het ging goed met de onderwijsvernieuwing op Emmeloord. Schoolopziener Sanders uitte waardering voor het werk van Mommendé onder het voorbehoud, dat zijn opgave klopte.<13> Een opmerkelijke toevoeging, omdat werd gesuggereerd dat de opgave onbetrouwbaar zou kunnen zijn. Doorenweerd inspecteerde in 1802 het onderwijs op Emmeloord. Aan de totstandkoming had hij zelf een groot aandeel, maar dit belette hem niet de nodige kritische geluiden te laten horen. Hij constateerde te weinig eerbied in het gebed, niet genoeg stilte, te vlug spellen, niet goed weten wanneer er hoofdletters worden geschreven, niet voldoende onderscheiden tussen A en H, gebrekkige spelling, niet voldoende onderwijs in de redenen waarom dit of dat zo moest zijn, niet correct genoeg groeten en onvoldoende bijhouden van fouten waardoor prijzen niet naar verdienste konden worden uitgedeeld.<14>
Verder inzicht in het onderwijskundig handelen van Hendrik Mommendé biedt de
aanvraag, die hij in augustus 1807 deed. Deze bevatte de volgende bestellingen:
"40 Exemplaren van het 1e en 2e stukje, 30 van het 3e en 4e, 40 van bet Se, 6e,
7e en 8e stukje der Overijsselsche Schoolboeken. 12 exemplaren Vader Jacob en
zijne kindertjes door M. van Heij[n]ingen Boseh. 12 exemplaren Moeder Anna en
hare kindertjes door dezelve schrijver. 6 exemplaren Nieuwe Gedichten voor
kinderen door E.J.B. Schonck tot Eene prijsjes. 200 stuks beste Boutjes, 300
Schagten, I Riem alderbest papier, 2 Riem best dito, 3 Riem Ordinair papier, 1
kan best zwarte inkt van 6 Mengelen, 300 Heiligjes of prenten voor kinderen door
de Mij, 40 zogenaamde Nieuw- Jaars of Paasch-prenten, Deze zijn tot prijzen".
<15>
Het valt op dat het taalgebruik van Mommendé niet altijd correct was. Hij spelde
namen verkeerd of liet woorden weg. Zo verzorgd als die van Jan de Wit was zijn
correspondentie niet. Vader Jacob en zijne kindertjes werd door J.W.A. Muller in
lovende zin genoemd in zijn voorwoord bij een handleiding voor het lezen van het
evangelie, geschreven door S. Mutschelle, een verlicht jezuďet en filosoof.
Vader Jacob werd volgens Muller door Mutschelle geschreven en door M. van
Heyningen Bosch uit het Duits vertaald. Het ging over de belangrijkste waarden
van de christelijke godsdienst.<16> In de genoemde handleiding dekte Muller zich
in tegen kerkelijke kritiek: de handleiding maakte de uitleg van de kerk niet
overbodig en het lezen van de bijbel was niet noodzakelijk. Al te veel
enthousiasme voor de Verlichting maakte een geestelijke verdacht. De titel
Moeder Anna en hare kindertjes is ontleend aan vrouw Anna, die in Vader Jacob
voorkwam. Het boekje bestaat uit verhaaltjes, gedichtjes en raadsels, in
verschillende lettertypen, die het kind aansporen tot deugdzaam gedrag. Onder de
titel Het Geweten las het kind: "Eens had GRIETJE kwaad gedaan. Wat zij gedaan
had? Zij had, door hare wildheid, moeders porseleinen theepot gebroken. Niemand
had het gezien en dus kon geen mensch haar beklappen; en evenwel durfde zij hare
moeder nauwelijks onder de oogen te komen." Hoewel Grietjes moeder, die nog van
niets wist, heel vriendelijk tegen haar deed, had Grietje rust noch duur. En de
schrijver vroeg zijn lezers: "Was dat niet wonderlijk, kindertjes? Eilieve, wat
zou GRIETJE toen wel gescheeld hebben?" Met Nieuwe Gedichten voor kinderen van
E.J.B. Schonck vroeg Mommendé een in 1805 uitgekomen bundel aan, waarvan geen
exemplaren meer zijn overgebleven evenmin als van een in 1784 verschenen
kinderbundel. De schrijver, een door de Verlichting beďnvloede domineeszoon, was
een in zijn tijd gewaardeerd maar later vergeten dichter. <17> In 1814liet hij
een bundel gedichten voor kinderen verschijnen, die wellicht een beeld geeft van
zijn vroeger werk. De gedichtjes droegen titels als "Het dankbare kind, Jantje
leergraag en Het nadenkende kind. Het gedichtje Onbedachtzaamheid gestraft gaat
over een kind dat ondeugend gedrag duur moet bekopen: "Ja, daar durf ik af te
springen, Sprak de kleine stoute Mie. Met zoo sprong zij naar beneden, En brak
onbedacht haar knie. Nu wordt zij naar huis gedragen, Onder duldelooze pijn. En,
ligt zal zij, om haar durven, voortaan altijd kreupel zijn." Het lijkt erop dat
door de Verlichting geďnspireerd materiaal werd aangevraagd, dat afkomstig was
uit rooms-katholieke bron. Vader Jacob, Moeder Anna en Nieuwe gedichten waren
geen uitgaven van het Nut waarvan de uitgaven veelal door Verlichte protestanten
waren geschreven. Wellicht wijst dit op een terugdringing van de invloed van het
Nut. Er werd niet veel haast gemaakt met de behandeling van Mommendé's lijst.
Het dorpsbestuur van Emmeloord meldde op 16 december 1807 aan de landdrost, dat
de school erg verlegen zat om het materiaal. Aangedrongen werd op een
beslissing. Op 28 december 1807 berichtte de landdrost dat de minister van
Binnenlandse Zaken de lijst had goedgekeurd, maar nog wel wilde, dat het advies
van de schoolopziener over de afhandeling werd ingeroepen. <18>
De overgang van De Wit naar Mommendé moet voor kinderen en ouders op Emmeloord groot zijn geweest. Van een uitgesproken gereformeerd naar een uitgesproken rooms-katholiek schoolmeester, Maar er was meer. Terwijl De Wit uit een onderwijzerstraditie kwam en een beginselvast man was, trad met Mommendé een pragmaticus aan, die de kansen pakte die zich aanboden. Hij trok de consequenties uit het feit dat hij een beginner in het onderwijs was en liet zich inwerken. Voor de moederloosheid van zijn gezin koos hij een snelle oplossing. Ook op het politieke vlak was hij pragmatisch. Een instelling, die voor de uitoefening van de chirurgie en het zingen van het hoge eisen stellende gregoriaans eveneens voordelen had. Het tijdperk-Mommendé geeft aan dat er in de beginjaren door rooms-katholieke geestelijken nog een positieve houding kon worden aangenomen ten opzichte van Verlicht gedachtegoed waarvan het ut een exponent was. Niet alleen J.W.A. Muller legde die aan de dag, ook met Doorenweerd was dit het geval. Later werden de geestelijken voorzichtiger, wat blijkt uit de bestellijst van 1807. De Verlichting werd in rooms-katholieke kring verdacht.
Noten:
1. Nationaal Archief, T 3.02.02, Inv 165, 18 december 1797.
2. U.J. Boersma, 'Nuttige boekjes voor brave kinderen', 183.
3. T. Visser, 'Schoolboeken in de 18e en 19e eeuw in Zeeland', Schoolmeesters
Remery,
4. Trap der Jeugd, uitgegeven door de Maatschappij tot Nut van het Algemeen, te
Leiden, en te Deventer, MDCCXCI (1791) 26-27. StadsarchiefDeventer.
5. ?
6. T. Visser, 'Algemeen gebruikte schoolboeken in de 19e eeuw in Zeeuwsch
Vlaanderen', Schoolmeesters Remery, 2
7. L.W. de Bree, "Schets van het lager onderwijs omstreeks 1836". in: Honderd en
vijfentwintig jaren arbeid, 18, 41-43.
8. T. Visser, 'Algemeen gebruikte schoolboeken', 11.
9. H. Aeneae, Rekenboek voor de Nederlandsche Jeugd. Uitgave van het Nut, le
deel, 2e druk, Leiden en Deventer, 1797. UVA Bijzondere collecties.
10. Wilfried Uitterhoeve, Comelis Krayenhoff 1758-1849. Een loopbaan onder vijf
regeervormen (Nijmegen, 2009) 99
11. H. J. Nalis, De archieven van het Departement Deventer der Maatschappij tot
Nut van 't Algemeen, 1966, I en IJ.
12. T. Visser, 'Algemeen gebruikte schoolboeken', 2.
13. HCO, T \285, Inv. 4.
14. Gasman, 'Schokland van \796-\808',2\5.
15. Historisch Centrum Overijssel, T 3.1, Inv 6756, \7 augustus \807.
16. S. Mutschelle, Handleiding tot een verstandig en nuttig lezen van het
Evangelie, uit het Hoogduits, Deventer 1815, bij J. W. Robijns, met een Voorrede
van J.W.A. Muller, R.e.p. en Pastoor.
17. J. Kolkhuis Tanke, Een Nijmeegs dichter uit de 18e eeuw Or. EJ.B. Schonck
(Nijmegen, 1963) 123.
18. Historisch Centrum Overijssel, T 3.1, Inv 6756, 16 december 1807.