Onderwijzers op het eiland Schokland in de Franse tijd (6)

Johannes de Wit (1808-1825)

Persoonlijke omstandigheden

Het dorpsbestuur van Emmeloord stelde na de dood van Hendrik Mommendé op 20 december vast, dat de gemeente "niet buiten eenen kundigen schoolmeester kan, die tegelijk bekwaam is voor de regeering te schrijven, en zo veel kennis van den Gregoriaanschen Zang heeft om in de kerk te kunnen voorzingen." <10> Hoewel de onderwijzer door het rijk werd betaald, zou door het beroepen van een andere onderwijzer het dorp toch zwaar worden belast, omdat een behoorlijke toelage moest worden betaald aan Mommendé's weduwe, die als vroedvrouw werkzaam was. Er diende ook een woning voor haar in orde te worden gebracht, omdat ze niet in het schoolmeestershuis kon blijven. Emmeloord stelde in dit opzicht een ongelijke bejegening vast ten opzichte van Ens, want daar ondersteunde het rijk de vroedvrouw. Een vergelijking die wel opging omdat Emmeloord bij de wet van 13 april 1807 was gaan behoren tot de provincie Overijssel, maar er niet bij betrok dat het dorp op onderwijsgebied voordelen genoot boven Ens. Het dorpsbestuur stelde, zoals in het derde artikel al gemeld, de landdrost voor de weduwe van Mommendé een jonge onderwijzer toe te voegen.<11> Dan kon ze blijven wonen waar ze woonde, de school bleef doorgaan, het land hoefde niet meer te besteden dan 365 gulden wat zoveel was als Mommendé jaarlijks genoot, en tenslotte werd de burgerij, die het armer had dan ooit, niet zwaarder belast. Het toevoegen van een jonge meester hield naar ik aanneem in, dat Anna Carpentier hem een kosthuis bood. Een ongetrouwd persoon had geen eigen woning nodig. De landdrost van Overijssel besloot echter op 31 december 1807, 20 dagen na het overlijden van Hendrik Mommendé, Johannes de Wit als zijn opvolger te benoemen.<12>

De Wit was 29 jaar. Tot dan toe werkte hij als onderwijzer in kinderhuizen te Vollenhove. Hij ging daar wellicht naar toe nadat zijn vader in 1796 op Emmeloord werd vervangen.<13> Een brief van schoolopziener Sanders aan het bestuur van Vollenhove meldde, dat het vertrek van de tweede onderwijzer J. de Wit tegen februari 1808 was bepaald. Daarom moest er spoedig een opvolger komen. We vernemen uit die brief ook wat De Wit verdiende. Omdat Vollenhove volgens een publicatie van het Gedeputeerd Bestuur van 26 april 1807 behoorde tot de plaatsen van de hoogste rang, werd er een onderwijzer van de eerste of tweede rang vereist, maar het was onmogelijk voor de 100 gulden die de tweede onderwijzer verdiende, iemand van die rangen te krijgen.<14> De gang van zaken bij de vervulling van de vacature Mommendé gaf op Emmeloord veel ongenoegen. Er kwam iemand die het gregoriaans niet beheerste.<15> Het toevoegen van een jonge schoolmeester aan de weduwe Anna Carpentier was afgewezen. De Wit was benoemd, omdat zijn vader ook onderwijzer op Emmeloord was geweest. En er werd beweerd, dat de landdrost pas na de beslissing om Johannes de Wit aan te stellen het verzoek ter ore kwam om de nieuwe schoolmeester ook als voorzanger of koster te benoemen. Doorenweerd vond dat Sanders de landdrost niet goed had voorgelicht. De belangen van de gemeente waren aan die van een privaat persoon opgeofferd. Sanders had zich stiekem gedragen. Het was onmogelijk een geneesheer-voorzanger te vinden. Maar nu De Wit eenmaal was benoemd, hoopte hij, dat deze zich zou onthouden van beledigingen, die de gemeente soms door zijn familie waren aangedaan uit een geest van burgerlijke onverdraagzaamheid. Op dat punt kon hij gerust zijn, werd hem op 7 maart verzekerd, want de landdrost had dit De Wit al onder het oog gebracht. Ook het dorpsbestuur protesteerde niet. Een reden kan hebben gelegen in het in dezelfde tijd genomen besluit om Anna Carpentier een jaarlijkse gratificatie van het rijk te geven.<16> Ze had overigens in mei 1809 nog niets ontvangen <17> en moest met haar kinderen het chirurgijnshuis verruilen voor een veel slechtere woning.,18> Ze trouwde in 1810 voor de derde keer en begon nog een winkeltje.<19> Johannes de Wit trouwde in augustus 1808 met Geertje Laan. Het paar kreeg negen kinderen. <20> Bij de Overijsselse stormvloed van 1825, die op Schokland dertien slachtoffers maakte, werd De Wit zo verwond, dat hij enige maanden later overleed. Zijn vrouw bleef met haar kinderen, van wie de oudste vijftien en de jongste een jaar was, zonder enige vorm van inkomsten achter. Zelf was ze toen negenendertig jaar. Vijf van haar kinderen waren al op Schokland gestorven. Zij verhuisde naar Vollenhove, waar ook zij een winkeltje begon.<21>

Politieke houding

De Wit was volgens Van der Waag-Conijn zeer oranjegezind en noemde daarom zijn twee eerst kinderen Wilhelmina en Willem naar de in 1795 uitgeweken standhouder en zijn vrouw, wat niet zonder risico was.<22> De komst van de prins van Oranje in 1813 moet voor hem van zeer grote betekenis zijn geweest. Hij was toen 35 jaar en had de Franse tijd bewust meegemaakt.

Het advies van schoolopziener Sanders

Hendrik Mommendé had in 1807 een bestellijst ingeleverd, die toen hij op 11 december 1807 overleed nog niet was goedgekeurd. Dat gebeurde aan het eind van die maand, maar schoolopziener Sanders moest nog wel adviseren over de uitvoering.<23> Sanders adviseerde 40 exemplaren van het 1e Stukje en 20 van elk van het 2e t/m 8e Stukje, waarmee de boekjes van J.W.A. Muller zullen zijn bedoeld. Hoewel daar niet om was gevraagd, voegde hij er 14 stuks van de Geschiedenis van Jozef aan toe. Van Oosterwijk Hulshoff had met dit boekje een veel oudere uitgave herschreven, zoals het Nut wel vaker deed. Sanders voegde er ook 12 stuks van Robinson Crusoe aan toe. Dit boek van de Engelse schrijver Daniel Defoe verscheen in 1719. Het belangrijkste deel speelde zich af op een onbewoond eiland waar de held na een schipbreuk arriveerde. Hier leerde hij in zijn onderhoud te voorzien, las de Bijbel en bekeerde Vrijdag, die ook op het eiland terecht kwam, tot het christendom. Het boek werd in Engeland meteen een groot succes en ondervond ook in het buitenland veel belangstelling. Het verhaal sloot aan bij de persoonlijke interesse van Willem Sanders, die in 1800 de kerkenraad van Vollenhove met succes had voorgesteld een wekelijks biduur in te stellen voor de voortplanting van het evangelie onder de heidenen met zang en gebed volgens het gebruik van het Zendingsgenootschap.<24> Evenmin had Mommendé gevraagd om de als prijsjes bedoelde natuurkundeboeken van Buijs en Uilkens. Het schoolboek van Buijs bespraken we al. Het Natuurkundig Schoolboek van de predikant Jacobus Uilkens had in 1799 ook een prijs gekregen. De bewerker van een zesde druk uit 1859 noemde hierin de natuurkunde "een heerlijk middel om de godsdienstige geest in de school te bevorderen." Gods oneindige wijsheid bleek onder meer hieruit, dat de ogen bij een mens niet achterin maar voorin het hoofd waren geplaatst. <25> Het boek is geschreven in de geest van de fysico-theologie uit die tijd, die stelde dat de wonderen van de natuur en natuurwetenschappelijk onderzoek de macht van God laten zien. Deze theologie is verwant aan het 'Intelligence Design', een hedendaagse opvatting die in het heelal en in organismen het werk van een intelligente 'ontwerper' ziet. De door Mommendé bestelde boekjes Vader Jacob, Moeder Anna en Nieuwe gedichten voor kinderen ontbraken in Sanders advies. Ook de aangevraagde Heiligjes en Nieuw-Jaar of Paasch-prenten lijkt hij "geheel van onnut" te hebben gevonden; wat hem betrof werden er voor een gulden prenten bijgevoegd van het Nut. Deze correctie lijkt evenals de benoeming van De Wit voort te komen uit het willen opdringen van Verlicht gereformeerd geloof en het terugdringen van het katholicisme, dat in die tijd in Verlichte kringen als bijgeloof beschouwd. Op de door Sanders genoemde boekjes van de predikant Nieuwold ging ik in het tweede artikel van deze serie in.

Verzoek van Johannes de Wit om aanvulling

Op 15 april 1808 vroeg De Wit de landdrost om aanvulling van de schoolbehoeften. Hij stond toen een paar maanden voor de klas. Bij zijn komst trof hij weinig boeken en schoolbehoeften aan en wat hij van opziener Sanders had ontvangen was niet toereikend voor onderwijs aan ongeveer 90 kinderen. Van die 90 waren er 30 in het ABC, 15 in het tweede stukje, 10 in het derde, 12 in het vierde en er waren 25 schrijvers, die in Jozef en andere boekjes lazen. "Dus', zo schreef hij, "als men voor ieder van zulke ruwe kinderen als hier zijn maar 4 boekjes in een jaar rekent dan zouden er nog de volgende boeken en schoolbehoeften moeten zijn: 100 eerste stukjes, 40 tweede, 40 derde, 30 vierde, 3 Riem best papier, 3000 beste pennen, 100 griffels, 6 leijen, 4 boek gecouleurd papier. Terwijl ik ook bij dezen gelegenheid de vraag ter uwer
kennis brenge, of het mij vrij staat om aan de Burgemeesters en ingezetenen dezer plaats het papier, pennen en inkt, hetgeen zij van noden zijn, aan hun volgens den ouden gewoonte voor niet mag geven." <26>

In een advies gaf Sanders toe, dat de hoeveelheid boeken en schoolbehoeften, die door de weduwe van Mommendé was overgedragen, niet noemenswaardig was geweest. De berekening van De Wit klopte en het gevraagde moest hem worden toegestaan. Als de landdrost de bezorging daarvan aan hem wilde overlaten, zou hij de goederen door de Overijsselse boekverkoper laten leveren.
De aanvraag van Johannes de Wit had dus succes. Dat hij de schoolbehoeften van de weduwe kreeg overgedragen, toont haar betrokkenheid bij het onderwijs.
De vraag waarmee De Wit zijn verzoek besloot, was voor Sanders aanleiding de gedachte te uiten "of het in vervolg ook beter zoude zijn, om alle misbruik voor te komen, aan dien onderwijzer eene bepaalde somma, voor het leveren van alle boeken en schoolbehoeften toe te leggen.'' <27> Tot dan toe waren de onderwijzers gewend een bestellijst ter goedkeuring in te dienen waarvoor de boekverkoper een rekening indiende. Toen Emmeloord nog onder Holland viel, betoogde Sanders, konden de kosten hoog oplopen. Dat kwam omdat het materiaal daar niet alleen voor de school, maar ook voor het dorp werd gebruikt. Door de onderwijzer een budget te geven werd misbruik voorkomen, bleef deze voor verzoeking bewaard en moest de boekverkoper, omdat de onderwijzer het gekochte zelf controleerde, altijd goede waar leveren. Mocht dit voorstel niet in goede aarde vallen, dan stelde Sanders als alternatief voor dat één van de Overijsselse boekverkopers de schoolbehoeften op rekening van het land leverde. Deze voorstellen betekenden scherpe kritiek op de gang van zaken in Emmeloord. Daar werd onderwijs geld voor andere doelen gebruikt.

Noten:

10 GAK, IX, 12 februari 1808
11 HCO, T 3.1, Inv 6505, 16 van Bloeimaand nummer 2.
12 Gemeentearchief Kampen, IX, Inv 1,20 december 1807.
13 De Vollenhoofse schoolmeester Zaan kreeg in 1797 kritiek wegens slechte directie en verwaarlozing van de avondschool. (Gemeentearchief Steenwijkerland, oud-ArchiefVollenhove, lnv 4) In 1800 is er sprake van een schoolmeester, die de kinderen van het (arm- enlofwees)huis les geeft en daarvoor schoolgeld ontvangt. (HCa, Tl285, lnv 4 10 augustus 1800.)
14 Gemeentearchief Steenwijkerland, oud-Archief Stad Vollenhove, Inv. 5.
15 J.H. A. Ringeling, 'Het aandeel van de familie Van Kleef in de geneeskundige zorg op Schokland " 211 ev.
16 GAK, IX, lnv. I.
17 HCa, T 3.1, Inv 6505 16 Bloeimaand nummer 2.
18 HCa,T3.I,Inv6756.
19 Bruno Klappe, 'Schade aan de dijk nog steeds niet hersteld', Het Schokker Erf 50 (mei 2002) 17.
20 E. van der Waag-Conijn, 'Uit de annalen van een Schokker onderwijzersfamilie', Het Schokker Erf 12 (september 1989) 34-37.
21 Ibidem.
22 Gemeentearchief Kampen, IX, Inv 1,20 december 1807.
23 HeO, T 3, Inv 6756, 14 januari 1808.
24 GAK, IX, 12 februari 1808. 25 J.A. Uilkens Natuurkundig Schoolboek, uitgave 1858 UVA Bijzondere collecties.
26 HCO, T 3.1, Inv 6756, IS april 1808.
27 HCO, T 3.1, Inv 6756, 21 april 1808.

Conclusies

Aan het slot van deze serie artikelen over de onderwijzers op Schokland tussen 1795 en 1813 zullen we een paar conclusies trekken en proberen een lijn te trekken naar onze tijd. Niveau van vakbekwaamheid van de Schokker onderwijzers We kunnen het niveau van vak- bekwaamheid afzetten tegen de eisen, die vanaf 1806 werden gesteld. De vierde rang vroeg om een tamelijke bedrevenheid in lezen, schrijven en de beginselen der rekenkunde, alsmede enige aanleg tot het geven van onderwijs. Wie niet doorging voor de derde rang herhaalde om de twee jaar het examen. Voor de derde rang was enige kennis van de Nederduitse taal, vaardigheid in het rekenen met breuken en een juist begrip voor doelmatig onderwijs vereist. Voor de tweede rang moest de kandidaat bovendien beschikken over enige kennis van aardrijkskunde en geschiedenis en bijna volmaakt vakmanschap, terwijl voor de eerste rang bekendheid met wis- en natuurkunde, beschaving en een uitmuntend verstandelijk vermogen was vereist.<28> Het niveau van Jan de Wit, Hendrik Momrnendé, Johannes de Wit en Willem Steen beek valt niet na te gaan. Dirk van der Zijl had geen enkele rang. Jacob Venema en Tobias Springstok bezaten minimaal de 3e rang, gezien hun toelating tot de sollicitatieprocedure in IJsselmuiden.

Inkomen

De onderwijzers waren niet zeker van hun inkomen. Omdat Katharina de Wit het inkomen van haar overleden man behield, kon zijn opvolger geen volwaardig traktement worden geboden. Zowel bij haar als bij Jacob Venema trad verstoring in de uitbetaling van het traktement op. Jacob Venema leed inkomstenverlies, omdat de ouders het schoolgeld niet konden betalen. Hendrik Momrnendé heeft het een tijd met de helft van zijn traktement moeten doen. Schoolopziener Sanders heeft zich sterk ingezet voor de oprichting van schoolfondsen, die het inkomen van de onderwijzers minder afhankelijk maakten van bewoners en ouders. Holland was genereuzer met betalen dan Overijssel.

Het lot van weduwen en wezen

De gezinnen van Hendrik Mommendé, Johannes de Wit en Willem Steenbeek bleven behoeftig achter. Anna Carpentier ging door als vroedvrouw, hertrouwde en werd winkelierster, ook Geert je Laan begon een winkeltje, Katharina de Wit had het in ieder geval in het begin van haar weduwetijd moeilijk. De vrouwen hadden toen ze er alleen voor kwamen te staan respectievelijk zes, vier en drie minderjarige kinderen. Bij Katharina was er één op komst.

Grote invloed van schoolopziener Sanders

De districtsschoolopziener had grote invloed op de onderwijzers. Hij controleerde hun werk. Hij examineerde kandidaten voor een hogere rang. Hij adviseerde het openbaar bestuur over aanstellingen. Willem Sanders was een bekwame en ijverige schoolopziener, maar bij adviezen over de benoeming van Johannes de Wit en over bestellijsten lijkt hij de katholieken te hebben gedwarsboomd.

Volksverheffing toen en nu

De Maatschappij tot Nut van 't Algemeen wilden een menswaardig bestaan van de verpauperden door goed onderwijs mogelijk maken. Als we een verbinding willen leggen tussen dit ideaal en hedendaagse idealen, loont een gang langs enkele artikelen uit het dagblad Trouw. Het ging de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid in haar rapport van januari 2009 om jongeren, die worden overbelast door een opeenstapeling van problemen als armoede, oorlogstrauma's, echtscheiding, taalachterstand, zieke of onmachtige ouders, verslaafdheid en schulden. De Raad is niet zo optimistisch als het Nut. Zij meent niet dat het onderwijs deze problemen kan oplossen, maar het moet de jongeren tegemoet treden met structuur en warmte.<29> De IMC-Weekendschool, opgericht door de psycholoog Heleen Terwijn, richt zich op jongeren van 10-14 jaar, die op achterstand zitten. Ze verplichten zich elke zondag te komen gedurende drie jaar. De kinderen worden, zoals ook het Nut deed, als nieuwsgierig beschouwd. Wie iets heeft geleerd mag, net als bij het Nut, daarin zelf les geven.<30> Ook de zaterdagschool in de Haagse Schilders wijk bindt de strijd aan met onderwijsachterstanden. Kinderen worden als ambitieus gezien, ze willen iets bereiken maar hun omgeving is niet altijd even stimulerend.<31> Volgens de socioloog Iliass El Hadioui voelen jongens op Rotterdamse scholen die zich gedragen naar de straatcultuur zelf dat hun weg doodloopt. In hen is een verlangen naar iets anders, omdat hun geweten voortdurend knaagt. Dat is het aanknopingspunt voor de leraar om aan de slag te gaan door boeiend les te geven.<32> Ook het Nut liet de functie van het geweten niet liggen.

J. Spitse (1938-2012) was orthopedagoog en psychotherapeut. Na zijn pensionering in 2000 ontwikkelde hij zijn belangstelling voor regionale geschiedenis en kerkgeschiedenis verder. Hij publiceerde, naast artikelen in Het Schokker Erf en Kondschap, Fabrieken op Schokland. Katoenweverij van 1838 tot 1857 (2007), Joannes Bosch (1794- 1842). Van boerenzoon te Raalte tot priester op Schokland (2010) en Altijd aan het reizen, Brieven van een mormoonse emigrant naar Noord-Amerika, 1877-1913 (20ll).

Noten:

28 L.w. de Bree, 'Geloof in de letterkast', 23.
29 Iris Pronk, 'Je moet gewoon veel van ze houden', Trouw 26 januari 2009.
30 Hanne Obbink, 'Wij vertellen ze wat ze wél kunnen', Trouw 12 november 2008.
31 Ivo Barends, 'Op zaterdag naar school voor m'n bestwil', Trouw 2 februari 2009.
32 Rob Pietersen, 'Straatcultuur dringt de school binnen', Trouw 14 november 2008.

Bijschriften afbeeldingen:

Nederlandstalige uitgave van het boek van Robinson Crusoe van Daniël Defoe uit ± 1860.
Bron: www.geheugenvannederland. nl

Handtekeningen van Gerrit Jan Gillot (1782-1869), Johannes de Wit (1778-1825), Everhard Philip Seidel (1788-1873) en Tobias Springstok (1752- ... .).
Bron: www.schokkervereniging.nl
Enkele van de bovenstaande jaartallen zijn in tegenspraak met de tekst, maar het bleek lastig te achterhalen welke jaartallen kloppen [red.}.

Prent getekend door Henri Monnier toen hij Schokland bezocht in 1845.
Souvenirs de la Hollande. Vue de petit port d'Emmeloort (î1e Schokland). Matelots etlaveuses.
Bron: www.henkvanheerde.nl

Oude kaart van het eiland Schokland. Bron: www.henkvanheerde.nl

www.schoklanddoordeeeuwenheen.nl