In onze tijd zijn de kwetsbaren in de samenleving voor een groot deel
afhankelijk van de steun van de overheid. Wij vinden dat een normale situatie
vanuit onze ideeën over rechtvaardigheid en het recht van ieder mens op een
redelijk bestaan. Maar in de 18e eeuw werden de armen slechts indirect door de
overheid geholpen. Het was vooral de kerk die zich bezighield met de armenzorg
en de diakenen hadden de taak om daarvoor voldoende geld in te zamelen. In
tijden van natuurrampen en bijzonder slechte economische omstandigheden riepen
zij de hulp in van de overheid. Wel was het algemeen gebruikelijk dat de
overheid indirecte hulp bood door bepaalde belastingen te bestemmen voor
bekostiging van de armenzorg. Zo was het niet ongewoon dat een deel van de
accijnzen op bier en jenever ten goede kwam aan de armen.
Er waren echter ook andere mogelijkheden om aan geld te komen. Belangrijk was
daarbij het initiatief van een gezaghebbend persoon, die de politieke kanalen
goed kende.
Een voorbeeld is ds. Hermannus Nicolaas Gillot, die van 1775-1809 predikant was
in Ens. Hij had in 1784 de Overijsselse overheid zover gekregen, dat er een
heffing op de hooiwinning van het rijksland op Schokland werd ingesteld, ten
bate van de armenzorg op het eiland. In het begin van de 19e eeuw was er nog een
oppervlakte van 150 morgen ( circa 125 ha ) min of meer geschikt wei- en
hooiland op Schokland en er waren genoeg koeien om de productie van boter en
kaas mogelijk te maken.
Een van deze eilandboeren was Willem van Eerde, tevens
vuurstoker te Ens op de
Zuidpunt. Hij moest met steenkolen het vuur brandende houden op een vierkante
stompe toren, die iets ten westen van de oude kerk stond. Achtereenvolgens zijn
vier generaties Van Eerde vuurtorenwachter geweest.
Deze Willem was uiteraard niet gelukkig met de nieuwe belasting. Op 15 juli 1785 schrijft hij een bezwaarschrift aan Gedeputeerde Staten van Overijssel, waarin hij verzoekt om als vuurstoker vrijgesteld te worden van deze belasting. Als argument voert hij aan dat hij tot nu toe altijd vrij hooi op het rijksland heeft verzameld. De ingestelde belasting is voor hem "bezwarend". Hij vermeldt nog dat de predikant Gillot heeft doen "publiceren" dat voor iedere 1000 pond gewonnen hooi in 1785 10 stuivers voor de armen moest worden betaald en in de volgende jaren l gulden (20 stuivers).
Gedeputeerde Staten nemen niet direct een besluit en vragen, zoals in die dagen
gebruikelijk is, eerst advies aan iemand die de situatie goed kent, in dit geval
de predikant Gillot. Niet direct een onbevooroordeeld persoon! De dominee moet
over een week zijn advies klaar hebben en dat laatste gebeurt in een uitgebreid
rapport.
Hij zegt meteen dat het hem "smert in zijn ziel", dat sommigen onder de
verplichte heffing op de hooiwinning proberen uit te komen en als dat aan Willem
van Eerde lukt, dan zullen meerderen hem volgen. Er moet dus geen precedent
geschapen worden.
Dat is een overduidelijk advies en Gillot onderbouwt zijn mening met een keur
van argumenten.
We noemen er een paar:
- Van Eerde meent ten onrechte dat reeds in het tweede jaar een gulden per 1000
pond betaald moet worden. Dit moet pas in het vierde jaar. Gillot heeft dit zelf
afgekondigd van de preekstoel. Van Eerde was zeker niet in de kerk geweest, maar
zijn broer, die wel aanwezig was, had hem dit kunnen vertellen.
- Van Eerde zegt dat hij geen belasting wil betalen omdat het winnen van hooi op
het rijksland altijd vrij is geweest. Gillot vindt dit in strijd met "de gezonde
redeneerkunst". Hij doorspekt zijn betoog met Latijnse uitdrukkingen;
Gedeputeerden zullen weten met wie ze van doen hebben !
- Van Eerde vindt de belasting voor hem "zeer bezwarend", maar Gillot laat hem
weten, dat het geld toch naar de armenkas gaat. Of gaat het Van Eerde “om eigen
baatzucht, met kale redenen bemantelt?” Als Van Eerde ooit zelf armlastig zou
worden, dan zou hem als kerklid de steun van de diaconie niet geweigerd kunnen
worden.
- Bovendien: is de belasting voor Van Eerde wel zo bezwaarlijk ? Stel dat hij
het hooi van de vaste wal moest laten komen, dan zou hem dat 35 à 40 gulden per
koebeest kosten. Het weide- en hooiland is zelfs vrij van pacht en veel kosten
hoeft Van Eerde niet te maken, want hij wint het hooi zelf en bezit zelfs een
“tweeradige karre” om het te vervoeren. Alleen als het hooi door een zeer hoge
vloed verloren zou gaan zou belasting onredelijk zijn.
Tenslotte acht Gillot het verzoek van Van Eerde om vrijstelling onjuist, omdat
deze het vraagt als vuurstoker. Dat heeft volgens de predikant er niets mee te
maken. Hij houdt vee als burger en niet als vuurstoker en gelijk alle burgers
betaalt hij ook belasting voor het onderhoud van de vroedvrouw en de
schoolmeester. Van Eerde moet leren de lusten en de lasten te dragen. Zijn
rekwest moet worden afgewezen, omdat het “ten enenmaal ongefundeert en tegen
alle reden, regt en billijkheid strijdende is”. De predikant gaat zelfs zover
dat hij voorstelt om de vuurstoker te veroordelen tot het betalen van de kosten
van verzending van zijn advies!
Hoe de affaire is afgelopen is ons niet bekend. Gedeputeerde Staten zullen zeker vermoed hebben hoe het advies van de dominee zou luiden en Van Eerde zal wel nul op het rekwest gekregen hebben. Het moet gezegd worden dat ds. Gillot niet vocht voor zijn eigen zaak, maar voor de armenkas op Schokland, waarvan regelmatig de bodem in zicht kwam. Voor Van Eerde was dat algemeen belang blijkbaar minder in beeld dan zijn eigen directe belang. Het is het oude verhaal van het hemd en de rok. Wel heel herkenbaar dus!
Aaldert Pol en Jan Wildeboer
Bronnen: Historisch Centrum Overijssel (HCO), Statenarchief, kerkelijke zaken, inv. nr 807; A. J. Reijers en H. J. Moerman, De eilanden Schokland en Urk. Uitgave 1984. pag. 40, 45.
Eerder gepubliceerd in De Vriendenkring, zomer, 1993, pag.9-12