In 1613 gaf een afvaardiging van de Staten van Overijssel en de Kamper magistraat aanwijzingen om de kerk op de Zuidpunt van Schokland te repareren. Zij lieten tevens weten waar de lantaarn ten behoeve van de scheepvaart in de toren geplaatst moest worden. Deze regeling was de voorloper van de vuurbaak die in 1618 werd opgericht. Toen werd op het platform van een stenen gebouwtje een vuurtje gestookt met turf als brandstof. De turf werd met een takel naar boven gehesen.
De bediening van de baak werd jaarlijks aan een pachter verhuurd. Wie dat in de zeventiende eeuw precies was is niet bekend. We lezen wel dat Antony Colijn, koster en schoolmeester op Ens tussen 1688 en 1706 de functie van stoker begeerde, zodat hij met zijn vrouw en vier kinderen een bestaan kon vinden. We weten ook niet precies waar de vuurstokers woonden. Waarschijnlijk was dat op de Zuidpunt zelf bij de vuurbaak en de kerk. In 1806 stond de stokerswoning tegen de muur van de inmiddels vervallen oude kerk.
De Staten van Overijssel klaagde dat het stoken –intussen werd steenkool als brandstof aangevoerd - wegens de voortdurend stijgende kosten voor het behoud van Ens teveel kostte. Ze besloot in 1634 om die kosten te verhalen op de schippers. Zij moesten voortaan het zogenaamde Enssergeld betalen “'tot onderholt van de kercke, toorn ende paelwerck op Ens alsook de vuurbaak”. Aanvankelijk was dat een stuiver maar het zou niet bij die ene stuiver blijven.
De vuurbaak overleefde de stormvloed van 1825 niet en dus werd een nieuwe
gebouwd. De fundering daarvan is in gereconstrueerde vorm nog te zien op de
Zuidpunt. In 1845 kwam er een eind aan het stoken van steenkool en werd een catadioptriek lamplicht geplaatst met petroleum als brandstof. In 1856 volgde
nog een ingrijpende verandering: de stenen vuurbaak werd vervangen door een
ijzeren stellage en die zou blijven staan tot de inpoldering.
De bediening van vuurbaak en mistbel werd na 1859 uitbesteed aan Wiegert van
Eerde.
Tot 1859 hadden de inwoners van Ens hun doden in de vervallen kerk begraven.
Bij hoogwater kwamen er geregeld schedels en botten bloot te liggen. Of dit mede
de oorzaak is geweest van het vertrek van Jacob van Eerde en zijn broer weten we
niet, maar zij verlieten in 1911 geestesziek het eiland. De
laatste lichtwachter
was de oud-bootsman en marineman Pieter Verschoor, die er met zijn vrouw Mina Twuyver woonde. Met hun drie kinderen beleefden ze, pas enkele maanden op
Schokland, benauwde ogenblikken tijdens de stormvloed van 1916. In 1922 werd de
verlichting geautomatiseerd en vertrok de familie naar Stavoren.
Jan Schuurman, de kantonnier van de Middelbuurt, bediende voortaan ook de
vuurtoren op de Zuidpunt.