In het midden van de zeventiende eeuw lag er midden in de Zuiderzee een rijkje, bestaande uit de eilandjes Urk en Emmeloord (de noordelijke helft van Schokland). Ze vormden een zogenaamde heerlijkheid. Eerst waren kloosters de rechthebbenden geweest, n.l. het Pantaleonsklooster in Keulen en de St.Vitus-abdij van Hoog-Elten. Later hadden de heren van Kuinre en Voorst rechten doen gelden en nog weer later was de patricische familie Zoudenbalch uit Utrecht eigenares. De laatste eigenaar uit dat geslacht, het echtpaar Ruysch-Zoudenbalch, werd in 1614 in staat van faillissement verklaard en koper van de heerlijkheid was Johan van de Werve. Hij betaalde er 10.000 gulden voor, maar wist de eilandjes in 1660 voor 14.000 gulden aan Amsterdam over te doen. Deze stad had reeds in 1617 een vuurbaak op het hoge gedeelte van Urk laten plaatsen. Tot 1792 werden door Amsterdamse heren de zaken van Urk en Emmeloord behartigd. Toen nam de stad afscheid van wat "een lastig domein" was geworden.
Er zijn in 't geheel 12 Amsterdamse burgemeesters geweest, die als ambachtsheren (want zo werden ze meestal genoemd) over de eilandjes hebben geregeerd. Wij laten ze hier volgen met het jaar van hun ambtsaanvaarding achter de naam:
1. Andries de Graeff, 1660
2. Jacob Jacobsz. Hinlopen, 1690
3. Nicolaes Witsen, 1705
4. Gerbrand Pancras Michielsz., 1718
5. Jan van de Pol, 1721
6. Willem Munter, 1746
7. Willem Gideon Deutz, 1749
8. Daniël de Dieu, 1757
9. Jonas Witsen, 1766
10. Francois de Wit t, 1768
11. Hendrik Hooft Danielsz, 1775
12. Jan Elias Huydecoper van Maarsseveen, 1789.
Over elk van deze heren valt wel iets mee te delen, maar over een enkele onder hen is heel veel te vertellen. We beginnen met Mr. Andries de Graeff. Hij bezocht in gezelschap van enige andere heren in 1661 het nieuwe Amsterdamse bezit. Uit het "Verbael van de reyze" blijkt, dat Urk toen ca. 50 huizen telde, en de bewoners vissers waren en nog meest Rooms-Katholiek, al werd er geen mis in het openbaar meer op het eiland bediend. Er sloeg nog voortdurend land weg. De vuurboet van 1617 moest in 1649 voor "het inbreken van de zee", zoals dat toen genoemd werd, verplaatst worden, en stond in 1661 al wéér dicht bij de rand. Men besloot nu de oevers te gaan verdedigen, want de vuurbaak opnieuw verzetten zou brandgevaar voor de met riet gedekte huizen opleveren.
De kerk van Emmeloord bleek "ratelscheurig", in een hoek werden doodsbeenderen bewaard. Emmeloord had geen predikant. Wél kwam de dominee van Ens er soms preken, maar de Roomsgezinde bevolking kwam niet bij hem ter kerke. Een sloot maakte scheiding tussen Emmeloord en Ens (de zuidelijke helft van Schokland, die niet bij de heerlijkheid hoorde). Ook hier was veel grond door de zee verzwolgen. De schouten van Urk ontvingen een vierde deel van de boeten die het gerecht oplegde, en ook van de aangespoelde goederen, de strandvond dus, en van de uit het land gespoelde en verkochte stenen. Als de schout recht had te spreken, zo vermeldt de geschiedschrijver, plaatste hij voor het schoutshuis een driestal. Voor hij er op ging zitten, tekende hij drie kruisen op de grond en sprak dan achtereenvolgens: "Dit recht houde ik vooreerst van Godswege, ten tweede van 's heren wege, en ten derde van gemeentewege."
's Winters bleek het wonen op een eiland soms bar en boos. Vooral in een tijd dat er nog "ouderwetse" seizoenen voorkwamen. Naar verluidt, vroor de Zuiderzee nog midden maart 1667 dicht, en zat op l april een vrouw op het ijs te spinnen. In 1674 werd de zee in februari met arresleden bereden. Op 24 maart trok men over het ijs van Enkhuizen naar Stavoren, en op l april ging nog 50 man over het ijs van Wieringen naar Medemblik, terwijl er op 4 april nog een schaatsenrijder op het Haarlemmermeer gesignaleerd werd. 't Kan evenwel, snel verkeren: Op 7 april zwommen er al kwajongens in de Haarlemmer Trekvaart.
In 1672 kregen de heerlijkheid Urk en Emmeloord en ook de "sterfheer" Andries de Graaff met de "grote oorlog” te maken. Urk, dat een plundering door enige Munsterse soldeniers verhinderde, ze gevangen nam en naar Enkhuizen vervoerde. Schokland, dat door enige Franse soldaten met plundering bedreigd werd, maar door een gewapend schip uit Enkhuizen ontzet. De Graaff, die als een tegenstander van Oranje bekend stond en wiens huis bijna door het oproerige volk in Amsterdam werd geplunderd. Hijzelf kreeg zijn ontslag als burgemeester. Wel bleef hij officieel heer van de heerlijkheid, maar Mr. Coenraad van Beuningen werd aangewezen als uitvoerder van de besluiten van de Amsterdamse stadsregering t.a.v. Urk en Emmeloord. Deze toestand duurde tot 1679 toen Johan Huydecoper, heer van Maarsseveen en Neerdijk de zaken waarnam. Stormen, letterlijk en figuurlijk, bleven de eilandbevolking niet bespaard. C. de Vries weet daar in zijn "Geschiedenis van het eiland Urk” heel wat over mee te delen.
T. de Vries
Bron: De Vriendenkring, no.1, 1974, pag.19,20,21