Wieringen, Marken, Schokland, Urk..... zo dreunden vroeger kinderen de Zuiderzee-eilanden op. Soms namen ze Pampus ook nog in het rijtje mee. Ja, vroeger, d. w. z. vóór de afsluiting en gedeeltelijke drooglegging van de oude binnenzee. Van de genoemde eilanden hebben Urk en Schokland altijd het meest met elkaar te maken gehad. Al in de Middeleeuwen werden Urk en Emmeloord in één adem genoemd. De namen staan vlak bij elkaar op een lijst uit 1132 van aan het klooster van Staveren toegewezen kerken en een eeuw later op een leenbrief van heer Jan van Kuinre. Tot de Franse tijd bestond er een heerlijkheid Urk en Emmeloord. Ens, de zuidelijke helft van Schokland, hoorde daar niet bij. Wellicht hebben Urk en Schokland eens samen één groot eiland gevormd. In elk geval zijn ze beide veel groter geweest en lagen dus ook veel dichter bij elkaar dan de laatste eeuwen het geval was. De bewoners waren verwant; in taal en klederdracht kwam dat wel uit. In elk geval waren ze eeuwenlang naaste buren en moesten dezelfde heren en wetten gehoorzamen In 1415 bijvoorbeeld kondigde Herman van Kuinre het landrecht af, waarin beschreven stond hoe “Orck ende Emelweerde” moesten worden geregeerd.
Urkers en Schokkers waren dus naaste buren, wat niet hetzelfde is als beste vrienden. Nabijgelegen plaatsen zetten zich nogal eens tegen elkaar af, zo ging het ook hier. Niet, dat er echt gevallen van hooglopende burenruzie bekend zijn, dat niet, maar er is wel sprake geweest van wederzijdse rivaliteit, vooral in de tijd dat Schokland armer en “kleiner” werd dan Urk.
De schout van Urk schijnt door de heer (de vrouw) steeds iets hoger te zijn gesteld dan die van Emmeloord en dat kon men op Emmeloord moeilijk zetten. Zo herinneren we ons nog dat de schout van Emmeloord op het verzoek van zijn collega van Urk, namens den heer gedaan, om op Urk te komen, zelfs niet had geantwoord. (Dat was in 1597). Toen in 1611 een bewoner van Emmeloord opgeroepen werd, om voor het "huys to Urck" (denkelijk het schoutshuis) te verschijnen, om daar gerechtelijk ondervraagd te worden, protesteerde hij, zeggende, dat zijn competente rechter op Emmeloord woonde. Toen evenwel het schoutambt op Emmeloord vacant was, verzocht een Emmeloorder een aanbeveling van Willem Hendrickx (de Urker schout) bij de vrouw (Barbara van Essesteyn) opdat hij voor dat ambt in aanmerking mocht komen. Aldus C. de Vries op blz. 131 van zijn "Geschiedenis van het eiland Urk".
Wederzijds spotte men graag met elkaar. Op Urk kende men het rijmpje:
Schokker beer, wat waait het weer,
wat vliegen de kraaien, wat zal het nog waaien.
Toen na de ontruiming van Schokland in de vorige eeuw een aantal Schokkers op Urk kwam wonen, wekte hun grote zuinigheid (die ze in bittere armoede geleerd hadden) de spotzucht op: “zeunige Schokker" werd een gezegde.
Aan de andere kant lijkt het me niet onwaarschijnlijk, dat het bekende spotliedje op de Urker predikant, aan wie de Domineesweg nog herinnert, op Schokland zijn oorsprong heeft gehad. Ik stel me voor dat de Schokkers, toen ze geen eigen pastor hadden en vanuit Urk, tegen hun zin, bediend moesten worden, niet zonder leedvermaak meemaakten, dat de overgekomen predikant door de barre tocht onbekwaam was om voor hen te preken.
Toen Schokland in de vorige eeuw ontruimd werd, kwamen er in Kampen, Vollenhove, Volendam en Urk een aantal Schokkers wonen. Op Urk kan men nog een Schokker huis aanwijzen. Over Schokker Jan hoort men nog wel eens door oude mensen praten. Schokker moppen werden ook op Urk gebakken. De bakker, Willem van Hessel, woonde vlak bij de school. Wie zo rijk was, dat hij op weg naar school een cent kon versnoepen, aarzelde wel eens of hij er steken voor zou kopen, twee stroopsteken van Trui van Inte, of dat hij moppen zou nemen, eveneens twee voor een cent.
In tal van Urker gezinnen speelt Schokland nog een rol. Van een vrouw die in verwachting is wordt gezegd dat ze naar Schokland moet. Hoe kan deze uitdrukking zijn ontstaan ? De Urker kindertjes komen van oudsher immers uit de ommelebommelesteen en die lag ergens achter de vuurtoren in zee. Misschien is het gezegde wel gebezigd als dooddoener om lastige vragen af te schepen. Bijvoorbeeld zo: een kind komt thuis uit school en wil in huis, maar wordt door een buurvrouw tegen gehouden, er kunnen geen pottenkijkers in de kamer gebruikt worden. Het kind vraagt: “woar is m’n mimme ?" Buurvrouw antwoordt het eerste wat haar invalt: “noa Skokkelaand!”
Naar Schokland ging men wel eens voor een snoepreisje: een doel het dichtst bij huis. Kwam een nieuwe schuit of botter van de werf en moest het schip beproefd worden, wel, dan werd er een proefvaart naar het buureiland gemaakt. Ging het goed, dan kwam men met moppen terug.
Als iemand op Urk iets goed, àl te goed, kan, valt eveneens de naam van
Schokland: "Hij kan Urk en Schokland aan elkaar praten" (ook wel: liegen). "Ze
breit Urk en Schokland aan elkaar", "Je kon hem op Schokland wel horen gillen."
"Ik zou me wel tot Schokland willen uitrekken".
In een kinderrijmpje luidt het:
"Steek je pippien in de braand,
goan er mieë noa Skokkelaand,..."
In barre winters, als de Urkers om het isolement te verbreken, met een open
ijsvlet "bloedreizen" maakten naar Kampen, dan brachten ze de nacht in het
kerkje op de Middelbuurt door. Als ik eens in het museum ben, is er niet veel
verbeelding voor nodig om er de stoere gestalten, gehurkt om de roestige kachel,
te zien zitten, een meelkostje roerend en elkaar onthalend op verhalen over nog
veel gevaarlijker reizen.
Op Urk waren de Schokkers bekend om hun grote zuinigheid. Een Schokker vrouw die
bij een van de weinige Urker lantaarns kwam te wonen, stak zelden de lamp aan.
Het kleinste lapje textiel gooiden ze niet weg. Nu hadden de Schokkers het de
jaren vóór de ontruiming zeer armoedig gehad. Bittere nood had hen de zuinigheid
geleerd, die op het eveneens arme, maar toch iets welvarender Urk, wat
lachwekkend aandeed en de spotzucht prikkelde.
In Volendam heeft men hen nog lang de "rechte reggen (= ruggen)” genoemd en bleef men zich verwonderen over hun enigszins draaiende loop. Elders, bij voorbeeld in Kampen, werden ze nageschreeuwd:
"Schokker, Schokker, ga aan boord,
Je hebt je vaar en je moer vermoord"
In Volendam, waar toch sinds eeuwen familiebetrekkingen bestonden met de noordelijke Schokker nederzetting, het katholieke Emmeloord, was het oordeel over hen evenmin onverdeeld gunstig, " Tot zover een citaat uit: "Volendam, Leven en Lied”, door B. W. E. Veurman; Uitgave Neêrlands Volksleven 1968. Hij vertelt ook de in Volendam voorkomende overlevering, waarin uit een priestermoord die op Schokland zou hebben plaatsgevonden, de ondergang van het eiland wordt verklaard. Hij vervolgt: "Waren de Schokkers inderdaad zo’n vechtlustig volk? De historische gegevens leren ons eerder het tegendeel: omstreeks 1846 werden ze beschreven als bedeesd in vergelijking met de Urkers: ze waren “niet dapper, maar enigszins vreesachtig van aard".
In Volendam komt men herhaaldelijk mensen tegen die niet zonder trots mededelen, dat er onder hun voorouders bewoners van het nu legendarisch geworden eiland voorkomen. Fred Thomas, niet minder troubadour van Schokland dan van Volendam, heeft luide meegezongen in hun loflied. Hij had een romantisch, uiterst beminnelijk zwak voor het brokje grond achter de oude palen, hij leed volgens eigen zeggen zelfs aan "Schokland-koorts" . En hij nam een "stille, sterke clangeest" waar, of hij ze nu vond in Vollenhove, in Brunnepe bij Kampen, op Urk of in Volendam. Gehecht waren de Schokker aan hun geboortegrond zeker, zoals de Urkers dat nu nog zijn aan de hunne.
T. de Vries
Bron: De Vriendenkring, Zomernummer, 1968, pag.11,12; Herfstnummer, 1968, pag.15,16 (Deel II)