Op
een ingemetselde gevelsteen naast de ingang van het Museumkerkje op Ens
(Molenbuurt) staat de intrigerende naam van ds. G. G. D..L. Couture (22 Mei
1834).
Je vraagt je af hoe een deftig seigneur van duidelijk Franse herkomst op
Schokland verzeild is geraakt Daar woonden toch alleen maar armoedzaaiers.
Voelde hij zich geroepen om troost te brengen of kwam hij zelf als berooide
vluchteling?
Wat leefde er in de hervormde gemeente zo’n 200 jaar geleden en hoe was de
verhouding met de katholieke parochie?
Om met de armoedzaaiers te beginnen. Op de Molenbuurt was de situatie in 1833
zo slecht nog niet. Er woonden nogal wat families met een vast inkomen.<1>Aan de
hervormde gemeente was zojuist een rijkssubsidie van f 10.000 beloofd voor de
bouw van een nieuwe kerk en met een rijksjaarsalaris van f 750 was de financiële
positie van de predikant ook niet slecht.<2> Hij had ‘vrij wonen’- wat in de
boeken vermeld stond voor f 30. Er waren in Overijssel predikanten die minder
verdienden.<3> Natuurlijk viel de vergelijking met een stadsdominee in Kampen –
de vier hervormde predikanten verdienden jaarlijks samen f 4.024<4> - voor hem
negatief uit, maar Ens was geen slecht begin voor een jong predikant. Op de
Molenbuurt waren redelijke voorzieningen. Ter illustratie een paar voorbeelden.
Toen geneesheer Martinus Bernardus van Kleef op 46-jarige leeftijd aan de
cholera <5> stierf startte burgemeester Gillot een procedure voor het benoemen
van een ‘medicinae-chirurg-doctor’, een universitair gevormd arts. De
bezoldiging van f 800 kwam niet voor rekening van de Schokker gemeenschap, maar
werd uit de provinciale fondsen betaald.<6> Gillots wensen bleken te hoog
gegrepen, maar zijn aspiraties spreken voor zich. Gedeputeerde Staten van
Overijssel benoemden Hendrik Ringeling uit Amsterdam. Het was feest toen op 1
mei 1834 des namiddags om 3 uur de jonge arts in het huwelijk trad met Femma
Theodora Rijke. De burgemeester was ambtenaar van de Burgerlijke Stand en ds. G.
G. de la Couture, C. F. Seidel opzichter van Rijkswaterstaat, onderwijzer J. W.
Wichers en winkelier Reijer Jacobs Kale waren getuigen. De ouders van de
bruidegom hadden de verre reis naar Schokland gemaakt.<7> Zeer modern voor die
tijd was de instructie voor Ringeling. Er was een afbakening gemaakt tussen
‘particuliere’ en ‘ziekenfondspraktijk’. ‘Onvermogenden’ konden gratis geholpen
worden in de kosten van de geneesmiddelen op rekening van de provincie
Overijssel.<8>
In de jaarlijkse verslagen aan de provincie meldt burgemeester Gillot vrijwel
steeds dat de gezondheidstoestand van de eilandbewoners niets te wensen
overlaat.
Ook de onderwijsvoorzieningen waren, blijkens een inspectierapport over de
periode 1830-1850, goed. <9>
In notulenboeken worden vaak veel feitelijkheden vermeld. Dat is ook het
geval met de verslagen van de kerkenraadsvergaderingen (1833-1840) van de
hervormde gemeente op Ens. De predikant –De la Couture - hield die notulen zelf
nauwkeurig bij.<10>
Zijn gemeente telde bij zijn aantreden 182 zielen, waarvan 86 belijdend lid
waren. In dat eerste jaar werden nog 8 nieuwe leden ingeschreven.
Woorden die veelvuldig voorkomen in de notulen zijn: Heilig Avondmaal,
Voorbereidings-Leerrede en Censura morum.
Het zijn begrippen -vooral Censura morum - die in de huidige protestantse kerken
niet meer zo courant zijn en aan jongeren waarschijnlijk volslagen onbekend.
Enige toelichting is wenselijk. Het avondmaalvieren –vier keer per jaar –was in
de tijd van ds. De la Couture een zeer centraal gebeuren in het kerkelijk leven.
Voorafgaand aan dat avondmaal werden de kerkleden door de predikant en/of
ouderling bezocht en werd een voorbereidingsdienst gehouden waarin het
‘Formulier om het Heilig Avondmaal te houden’ werd voorgelezen. De tekst was
ontleend aan de brief van de apostel Paulus aan de jonge gemeente in Korinthe (1
Korinthe 11:23-29).<11> Paulus schreef daarin ‘dat de Heere Jezus, in den nacht,
in welken Hij verraden werd, het brood nam, en als Hij gedankt had brak Hij het,
en zei: Neemt, eet, dit is mijn lichaam, dat voor u gebroken wordt; doet dat tot
Mijn gedachtenis. Desgelijks nam Hij ook de drinkbeker (…) en zei: Deze
drinkbeker is het Nieuwe Testament in Mijn bloed; doet dat, zo dikwijls gij die
zult drinken, tot Mijn gedachtenis’. Paulus riep de gemeente dus opin gedachten
deel te nemen aan het lijden en sterven van Christus, gestorven voor allen die
in Hem geloofden. Voorafgaand aan de viering diende ieder kerklid aan
zelfonderzoek te doen:‘(…)de mens beproeve zichzelf (…), want die onwaardig eet
en drinkt, die eet en drinkt zichzelf een oordeel, niet onderscheidende het
lichaam des Heeren’.
Pas na een grondig zelfonderzoek kon de gelovige aanzitten aan de avondmaals
tafel en deelnemen aan de rondgang van wijn en brood.<12>
De toegang was verboden als een kerklid zich schuldig maakte aan tweedracht,
partijschap, opstand in kerk en maatschappij, echtbreuk plegen, ontucht
bedrijven, drankzuchtig zijn, stelen, woekerrente vragen, roven, gokken en
aanstootgevend leven.
Hij/zij die onwaardig eet en drinkt ‘eet en drinkt (…)zichzelf een oordeel’.
Persoonlijk gewetensonderzoek werd niet voldoende geacht, ook de kerkenraad
was verantwoordelijk voor een mogelijk onwaardig aanzitten. Voorafgaand aan het
avondmaal werd op de kerkenraadsvergadering het Censura morum aan de orde
gesteld. Dan werd gevraagd of er kerkleden waren waarop iets viel aan te merken.
Bij twijfel werd de zaak nader besproken en kon de kerkenraad besluiten de
man/vrouw in kwestie vermanend toe te spreken. In het uiterste geval kon de raad
iemand de toegang tot het avondmaal verbieden. Dat recht heette Censura morum.
Blijkens een mededeling in het notulenboek van 23 maart 1834 werd in de
hervormde gemeente op Ens deze kerkelijke regel niet nageleefd ‘uit hoofde van
onbekendheid’.
Ds. De la Couture vond evenwel dat de regel wel nagekomen diende te worden.
Spoedig bleek dat het niet bij woorden alleen kon blijven, want er was een
kerklid die aanstoot gaf. Aanvankelijk werd zijn naam niet genoemd maar
gaandeweg werd duidelijk dat het om Theunis Jacobs Bakker ging <13>,
roggebroodbakker en kroeghouder van beroep. Er werd besloten hem te vermanen.
Vooreerst ging dat ‘zoo zacht en verschoonend mogelijk’ en werd het dreigende
Censura morum niet van de preekstoel afgekondigd. Theunis Bakker werd ook
persoonlijk bezocht, al ging dat niet altijd even gemakkelijk. Op 5 januari 1835
kregen de predikant en de ouderlingen P. T. Visscher en G. J. Gillot de opdracht
om Bakker persoonlijk te bezoeken. De predikant schreef in een naschrift bij de
notulen dat het er niet van gekomen was. Ouderling Visscher was als verkenner
vooruit gestuurd en met de mededeling teruggekomen dat een bezoek geen zin had
want Bakker was wegens dronkenschap onbekwaam om te worden toegesproken.
Het eind van het liedje was dat Broodbakker voor de kerkenraad moest
verschijnen. Dat deed hij niet en daarop werd hem voor ‘drie reizen’ de toegang
tot het avondmaal ontzegd. Over de achtergronden van Bakkers dronkenschap wordt
niets vermeld.
De vraag dringt zich op of er op de Molenbuurt vaker sprake is geweest van
dronkenschap. Dat blijkt niet uit de notulen. In de ambtsperiode van De la
Couture bleef het bij dit ene geval. Het niet mogen deelnemen aan het avondmaal
was in die tijd een ernstige zaak; het betekende uitsluiting uit de gemeenschap.
Bij volharding in het ‘kwaad’ zat ook de toegangspoort tot de hemel op slot. De
gang naar de hel was het onvermijdelijk gevolg.
Op 7 januari 1816 vaardigde koning Willem I bij koninklijk besluit het
Algemeen Reglement voor de Hervormde Kerk uit met de regel dat een kerkenraad
diende te bestaan uit de predikant en ouderlingen ‘gekozen uit de
achtingwaardigste, kundigste en voornaamste leden der gemeente’.
De predikant van Ens hield van strikte regels en vond dat gekozen broeders
–gekozen zusters waren er toen nog niet!- niet lichtvaardig het ambt mochten
weigeren. Er werd een forse boete van tien gulden ingesteld. Wel kon ontheffing
verkregen worden voor het beroepshalve afwezig zijn van ambtsdragers. Vissers
als L. T. de Jonge, L. T. de Groot, J. W. Gersen en J. T. Ham werden in de
notulen nogal eens geëxcuseerd voor hun afwezigheid.
Op de Molenbuurt tilde men niet zwaar aan kerkelijke regels. Toen de predikant
na zijn ziekteverlof terugkwam bleken er geen nieuwe ambtsdragers te zijn
gekozen, hoewel dat kerkelijk wel verplicht was geweest. De predikant probeerde
het verzuim in december 1837 alsnog goed te maken maar de kerkenraad vond dat
niet zo nodig.
Ernstiger nog was het conflict met C. F. Seidel over de toelage van de
koster/voorzanger. Die kreeg jaarlijks een toelage van f 50.De predikant had
‘van koningswege’ opdracht gekregen dat een koster voortaan door de kerkvoogdij
betaald moest worden en dat een korting van f 25 noodzakelijk was. De
‘koninklijke’ beslissing passeerde de kerkenraad met meerderheid van stemmen.
Wel had C. F. Seidel -volgens de notulen- laten noteren dat hij tegen had
gestemd.
Daarna bleek de kous niet af te zijn. In de kerkenraadsvergadering van 31
december 1837 kwam een herroeping van het voorgaande besluit aan de orde en wat
bleek: ouderling L. de Jong, diakenen T. T. Buter en K. van Eerden verklaarden
dat zij alsnog tegen de verlaging waren. De la Couture sputterde tegen en
tekende in het notulenboek aan:‘De predikant dezer Gemeente heeft schoon te
vergeefs! al het mogelijke gedaan (…)met het voorlezen (…) van de bestaande
Kerkelijke Wetten’ om hen van gedachten te doen veranderen. Dat lukte niet en de
f 50 voor de voorzanger bleef dus gehandhaafd. De predikant notuleerde dat hij
de ‘Instructiën voor den Koster’ niet wenste te tekenen.
Of er sprake is geweest van vriendjespolitiek vermelden de notulen niet
Voorzanger/schoolmeester Wichers was getrouwd met de zuster van Seidel…
Het huishoudboekje van de kerkelijke gemeente was vrij simpel en bestond uit
een kort overzicht van de jaarlijkse inkomsten en uitgaven. De armenzorg was een
aparte post. In 1834 bedroegen de ontvangsten en de uitgaven respectievelijk f
432,77 en f 338,83 en was er dus een positief saldo van f 93,94.Dat positieve
resultaat wist de gemeente in de periode De la Couture vrijwel altijd te
realiseren.
Het College van Toezicht (Zwolle) had de gemeente een steuntje in de rug gegeven
door de f 900 die van de bouwkosten ad f 10.000 voor de nieuwe kerk resteerden,
aan de gemeente ten goede te laten komen. Dat bedrag werd op rente gezet en
leverde jaarlijks f 36 op. Verder waren er kerkelijke collecten,<14>opbrengst
van verhuur/verkoop van kerkstoelen en banken, verhuur van voetenbankjes en van
stoven met een kooltje vuur voor de vrouwen en het afgeven van kerkelijke
attestaties aan gegoeden voor 30 cent.
Opmerkelijk was dat er ook gecollecteerd werd voor noodlijdende kerken elders.
Dat was een landelijk voorschrift en de hervormde gemeente deed daaraan mee.
In de loop van de jaren dertig werd de armenzorg de achilleshiel van de
gemeente.
Armenzorg was in de 19de eeuw de taak van de kerkelijke gemeente ter plaatse.
Lid zijn van de kerk betekende dat, als je in de problemen kwam, een beroep op
de diaconie kon doen. Dit recht op hulp leidde tot klantenbinding, maar kon ook
een molensteen worden als er veel armlastigen waren.
In de kerk stond een maandelijks te lichten Armenbus. In maart 1834 bevond zich daarin ruim f 50. Het geld voor de armen werd op meerdere manieren bij elkaar gesprokkeld. Onrechtmatige afwezigheid op kerkelijke vergaderingen werd beboet met 25 centen voor de Armenbus. Ook was er in de jaren dertig sprake van een bijdrage van de burgerlijke gemeente. In de notulen daarover de volgende mededeling: ‘December 13.Van den Heere Burgemeester dezer plaats de toegestane subsidie voor dit lopende jaar ontvangen, en het bedrag hiervan op den volgenden dag aan Br. Diakenen ter hand gesteld, met de bijgevoegde catechisatiecenten van mij: 17,35’
Aan de zuidzijde van de kerk bevond zich het ‘Pomphok voor de armenbak’. Het pompwater werd voor een paar cent per emmer verkocht. Het (drink) water kwam van het dak van kerk en pastorie en werd opgeslagen in een ondergrondse waterkelder. De kerkenraad verpachtte jaarlijks het verkooprecht en dat bedrag kwam ten goede kwam aan de Armenbak. Zo betaalde J. T. Ham in 1838 f 37. Hij moest voor dat bedrag heel wat emmertjes water pompen aleer hij zelf wat verdiende.<15>
In 1834 waren er voortekenen dat de middelen in de Armenkas niet toereikend
waren als er sprake was van calamiteiten. In strenge en langdurige winters lag
de visserij maandenlang stil. Ook kon er dan niet aan de zeewering gewerkt
worden en betaald vorstverlet was onbekend. Op grote schaal moet een beroep op
de diaconie gedaan worden. De kerkenraad probeerde de toename af te remmen met
zeer ingrijpende maatregelen De afkondiging volgde dat tijdelijke onderstand
alleen verleend kon worden als voorschot of lening. Zij die daarom vragen zullen
‘hunne gouden of zilveren kleinodiën bij ons moeten verpanden’. Die voorwerpen
kon men terug krijgen –zo werd beloofd- als het geleende bedrag terugbetaald
was. Opmerkelijk is de vermelding van goud en zilver dat blijkbaar nog onder de
mensen was. Voor alle duidelijkheid: het geven van onderpand trof niet de
bedeling der ‘behoeftigen’ (lichamelijk gehandicapten, weduwen en wezen).
Het op de kleintjes letten werd bittere noodzaak. Zo deelde Seidel in zijn
functie van president -kerkvoogd in de kerkenraadsvergadering van 31 december
1837 mee dat de afsluiting van het jaar niet in ‘eenen gewone Avondbeurt
geschieden kon, en wel uit hoofde dat het Kollegie van Kerkvoogden verklaarde
onvermogend te zijn om het bedrag der daartoe vereischte kaarsen te kunnen
betalen’.
In 1839 werd toch nog een klein bedrag -slechts f 6 -overgemaakt ten behoeve van
de noodlijdende kerken elders.
In 1837 verliet het gezin De la Couture het eiland wegens ‘ongesteldheid’ van
de predikant. Wat er precies aan de hand is geweest vermelden de notulen niet.
Aan het eind van het jaar keerde de familie terug. De predikant had stellig de
hoop dat het tij gekeerd kon worden met de start van
weverijen.
De burgemeester was – opmerkelijk – geen voorstander geweest van de komst van
weverijen: het zou de jongelui weerhouden het water op te gaan. Schokkers waren
vissers en omscholing tot landrotten was niet wenselijk.
De gouverneur van Overijssel echter - evenals pastoor Bosch op Emmeloord <16> -
was een krachtig voorstander. We mogen aannemen dat ds. De la Couture ook voor
was gezien zijn functie van thesaurier (penningmeester) van ‘De commissie voor
de Weverijen’. Die commissie was belast met het toezicht op de zeer jonge
wevers.
Pastoor Bosch <17> speelde een belangrijke rol in de komst van de weverijen. Hij
was bevriend met
Evert
Ekker, arts in Vollenhove. Deze had hem in tijden van ziekte uitstekend
geholpen en nadien bleef een vertrouwensrelatie. Ekker had ervaring opgedaan met
de in Vollenhove en Sint Jansklooster begonnen weverijen en beschikte over goede
contacten met de textielbranche in Twente en de gebroeders Salomonson in
Nijverdal.
In het notulenboek van de hervormde gemeente komen de weverijen indirect ter
sprake. De kerkenraad had namelijk verordonneerd dat bedeelde kinderen en de in
de weverijen werkzame jongeren verplicht waren tot het volgen van
onderwijs in de ‘Catechisatiën als in de
School’.Als ze daaraan niet meededen werd de uitkering gekort met tien tot
vijftien cent. De boekhouder -diaken zou iedere zondagmiddag afrekenen en onder
toezicht van de predikant zou het bedrag in de Armenbus worden gestort.
In feite betekende dat leerplicht voor de bedeelde kinderen, terwijl die plicht
pas in 1901 landelijk werd ingevoerd. De kerkenraad hoopte langs deze weg de
bedeelde kinderen een betere toekomst te geven. Achterliggende gedachte zal ook
geweest zijn het voorkomen van toekomstige klanten voor de Armenbus.
De weverijen hebben slechts kort wat meer welvaart gebracht. Toen de machinale
productie in de textielfabrieken op gang kwam was er met de handbediende
weefgetouwen op Schokland geen boterham meer te verdienen.
De zorgen werden met de zeer strenge winters van einde jaren dertig steeds
groter. De vissersschuiten lagen ingevroren en de werkers aan de zeewering
verkleumden in hun huisjes. Er viel niets te verdienen. Zelfs de verdiensten van
de netten -breiende vrouwen vervielen.
Onderwijzer Wichers en waterstaatsingenieur Seidel
slaakten op 16 januari 1838 -midden in de winter - een noodkreet richting
Kampen. Zij hadden de eer - zo schreven ze - lid te zijn van het Departement
Kampen der Maatschappij tot Nut van ‘t Algemeen en als zodanig deden ze een
beroep op de leden om ‘in den kommervollen toestand van Schoklands opgezetenen
te voorzien. (…) De arme visscher zit, helaas! thans bij eenen kouden haard te
staren en kan zijne bedrukte vrouw en schreijende kinderen niets geven, om
hunnen honger te stillen of hun tegen de snerpende kou te beschutten.’En dat
’geene pen in staat is om de ware gesteldheid te beschrijven’.
De brief maakte indruk. Op 26 januari haalden een aantal Schokkers met vijf
sleden, volgeladen met 1500 lange turven, de zo begeerde brandstof uit Kampen.
Aardappelen konden niet meegestuurd worden omdat die onderweg zouden bevriezen.
De volgende dag haalden Emmeloorders met drie sleden 2100 korte turven op,
Ensenaren met twee sleden 600 lange turven, en bewoners van de Zuiderbuurt met
een slede 600 korte turven. Eind januari maakten de Schokkers nog zo’n barre
tocht over het ijs.<18>Desastreus was het moeten verkopen van het
vissersgereedschap. Aan onderhoud van de vissersschuiten kwam men in het geheel
niet meer toe.
In de herfst van 1838 maakten pastoor Bosch en ds. De la Couture een reis
naar Den Haag. Dat was een uniek gebeuren. De twee geloofsgemeenschappen leefden
in gescheiden werelden. Slechts een loopplank langs de oostelijke zeewering gold
als veilige verbinding tussen Ens en Emmeloord.
Pastoor Bosch had -zo bleek uit een briefwisseling met aartspriester Van Kessel
in Zwolle -. het initiatief tot de reis genomen. De aartspriester had hem later
de mantel uitgeveegd vanwege het verlaten van zijn parochie zonder voor een
vervanger te zorgen. Dat kon een predikant wel doen maar een pastoor nooit.
Pastoor Bosch antwoordde dat het op Schokland een kwestie van leven of dood was.
Twee ongelukkige mensen waren al bezweken en twee liggen er op de rand des
doods, scheef hij.
‘Ik heb de Domine met veel moeite overgehaald en met levensgevaar zijn wij met
een Eijsschuit vertrokken, terwijl alle Schokkers zich in de kerk vereenigden om
te bidden, dat ik gelukkig mogte overkomen.’<19>
Naar
de reden van De la Coutures aarzeling kan men slechts gissen. Deinsde hij –in
verband met zijn wankele gezondheid- terug voor de barre tocht met de ijsloper
of was de situatie op de Molenbuurt toch minder ernstig?
De reis was niet tevergeefs. Koning Willem I liet zijn thesaurier weten (18
november 1838):
‘Op het mondeling verzoek van G. G. de la Couture, Predikant der Hervormde
Gemeente, en J. Bosch, Pastoor der Roomsch Katholieke Gemeente op het eiland
Schokland magtigen Wij U om van onzentwege aan beiden gezamenlijk ten spoedigste
te doen geworden eene som van driehonderd guldens ter aanvankelijke voorziening
in de buitengewoone behoefte der ingezetenen van voornoemd eiland’<20>
Na het vertrek van ds. De la Couture werd de verhouding katholiek -protestant
een stuk slechter. Er ontstond ernstige verdeeldheid over de verdeling van de
ingezamelde giften. Het overwegend katholieke Emmeloord, waar de meeste
Schokkers woonden, voelde zich –terecht- onderbedeeld.
Er waren, zoals we gezien hebben, af en toe strubbelingen geweest in de
gemeente over de handhaving van kerkelijke regels. Daar had men op het eiland
geen behoefte en men trok er zich niets van aan.
Van hoogoplopende kerkelijke ruzies is in de periode De la Couture geen sprake
geweest, terwijl elders wel kerkelijke twisten oplaaiden. Ds. De Cock bezocht
Urk met als gevolg dat daar een kerkscheuring plaatsvond, die landelijk bekend
werd als de Afscheiding.
In het notulenboek van de hervormde gemeente lezen we slechts dat R. J. Kale
zich in 1834 niet langer met de leer van de Hervormde kerk kon verenigen. Het is
mogelijk dat diens sympathie uitging naar Ds. De Cock. Maar medestanders bleken
er niet te zijn en tot een breuk in de kerk kwam het niet.
In de ring Kampen, waartoe Ens behoorde, was trouwens geen enkel begrip voor de
‘scheurmakers’. Na een discussie op een der ringvergaderingen over het wel of
niet spreken van de slang in Genesis 3 vermeldde de scriba: ‘Niet één die aan
een eigenlijk spreken van eene slang gelooft, als het dier daartoe het minst van
alle gevormd.’<21>
De Enser predikant had altijd nauwe contacten met Kampen en diende de
vergaderingen -indien de weersomstandigheden dat toelieten - te bezoeken.
Koning Willem I was fel gekant tegen een scheuring in de kerk en daar zal ds. De
la Couture het stellig mee eens zijn geweest. Hij was zeer koningsgezind.
De vraag waarom De la Couture naar Schokland was gekomen kan niet eenduidig
beantwoord worden. Was het uit roeping om de mensen te helpen? Hoopte de zwakke
predikant op de genezende werking van de zeelucht ? We weten het niet.
Uit de notulen blijkt dat de predikant zeer betrokken was bij het wel en wee van
zijn gemeente. Ook eiste hij een strikte naleving van de kerkelijke regels. Dat
zal best weerstanden hebben opgeroepen bij de eilandbewoners.
De familie De la Couture maakte de laatste jaren veel mee. Zij stonden
machteloos tegenover de krachten van de natuur: strenge winters en soms zware
stormen (1836). En nog ernstiger waren de gevolgen als de haringen niet gingen
paaien in de Zuiderzee.
Van 1837 tot 1841 waren de winters streng tot zeer streng. Burgemeester Gillot
schreef eind 1839 aan de gouverneur van Overijssel dat er op het eiland 483
mensen bedeeld werden. Dat betrof dus Emmeloord en Ens samen en was schrikbarend
hoog, slechts te begrijpen als men zich realiseert dat de visserij op Emmeloord
vrijwel de enige bron van bestaan was.
In het begin van de jaren dertig was het aantal bedeelden in de hervormde
gemeente nog te overzien, aan het eind waren het er zoveel dat de kerkelijke
gemeente het probleem niet meer aan kon.
Heel opmerkelijk in de Schokker geschiedenis is de gemeenschappelijke tocht
van de dominee en de pastoor naar de koning. Na het vertrek van de predikant zou
de verhouding katholiek en protestant weer verslechteren.
De domineesfamilie kende in eigen gezin ook tegenslagen: het leed van dood en/of
jong gestorven kinderen. Twee van hen werden op Schokland begraven. De predikant
verliet het eiland in 1840 wegens ziekte en ging op 33-jarige leeftijd met
emeritaat. Bij zijn vertrek was de gemeente gegroeid naar 196 zielen, 95 waren
belijdend lid. In zijn jaar van vertrek werden nog 8 nieuwe leden ingeschreven.
Ds. G. G. de la Couture overleed in 1846 op 39-jarige leeftijd. Johanna
Wilhelmina van Meurs (1810-1871) was, blijkens het hierna gepubliceerde gedicht,
zeer geliefd op het eiland. Zij hertrouwde te Zwolle in 1857 met dr. J. Koning
(1817-1875), arts uit Schiedam.
De nagedachtenis van ds. De la Couture en zijn vrouw wordt op aangrijpende wijze verwoord in het ‘Nieuwjaarsdicht’ van januari 1841. We weten niet wie de maker is geweest. De nazaten van de predikant hebben het gedicht trouw bewaard in hun familiearchief.
Aaldert Pol
Aan onzen hooggeachten en beminden rustenden Leeraar den WelEerwaarden, Zeer
Geleerden Heer G.G. De La Couture en Eerwaardige Echtenoote Mevrouw De La
Couture -van Meurs.
Beminde Leeraar en Mevrouwe!
Ontvang dit Nieuw-Jaars-dicht.
Ten blijk van onzen dank en trouwe
Voor ‘t goed bij ons gesticht!
Al zijt Gij ver van ons geweken
Ons hart vergeet U niet,
Daar van Uw gunst zoo menig teeken
Ons dankbaar oog nog ziet!
Wat Gij aan ons en onze kind’ren
Met milde liefde deedt-
Geen afzijn kan dat ooit vermind’ren-
Ondankbre! die ‘t vergeet!
Neen -kan het goede van U beiden
Nooit worden opgeteld;
Het een en ander wordt na ’t scheiden
Nog vaak door ons vermeld.
’t Vergelden -hoe wij ‘t zouden wenschen
-Staat niet in onze magt;
Maar d’Almagt doe ‘t voor zwakke menschen
In ‘t Jaar, dat ons weêr wacht!
Spaar God! spaar toch dien Man, die Vrouwe
In weldoen U gelijk!
dat Uw weldadigheid en trouwe
Aan hen dit jaar weer blijk!
Weer ramp en onheil van hun woning!
De dood klimm’ dáár niet in!
De hemel daal’ er door betooning
Van Echt-en-Ouder-min!
‘t Aanvallig kroost aan hen gegeven
Ontneem dat toch niet weêr!
Zij hebben tweemaal rouw bedreven
het zij de laatste keer!
Gij gaaft hun veel van aardsche goed’ren
Maak dankbaar steeds hun hart!
En onderworpen hun gemoed’ren
Zoo iets hun daarbij smart!
In smart’lijk is hun zin’ beschikking
Daar ‘s Mans gezondheid kwijnt,
Zijn licht niet meer met hartsverkwikking
Op onzen leerstoel schijnt!
Dat
Hij ’t geloov’: is Uw behagen
‘En wat Gij wilt is goed!’
Help Gij ô God! dat kruis hem dragen
Met een gedwee gemoed!
Schraag zijn’ gezondheid! sterk zijn’ krachten
Hernieuw Zijn levensjeugd
Dat Hem nog vele dagen wachten!
die brengen tevens vreugd!
Maak dienstbaar nog zijn’ vele gaven
Aan ‘t Rijk van Zijnen Heer!
Door tegenspoed noch iets begraven
Geef’ Hij met winst ze weêr!
Blijf hem den troost dier Vrouw verleenen
Die G’in Uw’ gunst hem gaaft,
In wie zich geest en hart vereenen
Tot bron die altijd laaft!
Spaar Gij die twee voor 't kroost en velen
Voor wie zij nuttig zijn,
Die met ons in hun’ zorgen deelen
Tot zalf van ‘s levenspijn!
Bewaar ô God! hun goede werken
als schat, die nooit vergaat,
waarop het uitzigt hen moog’ sterken
Als eens hun sterfuur slaat!
Beminde Leeraar! dier’bre Vrouwe!
God hoort gewis die been!
‘t Herdenken van Uw’ liefde en trouwe
Vlugt met geen’ jaren heen!
Daar
boven staat het aangeschreven
Het goede hier verrigt
En ‘t Goddelijk regt zal zeeker geven
Den Wensch van 't Nieuwjaars-dicht.
Blijft gij alzoo aan ons gedenken
Gelijk Gij bij ons leeft!
Geen afzijn moog de liefde krenken
Die 't hart ten zetel heeft!
Uwe dankbare en liefhebbende dienaar en dienares ook namens hunne kinderen.
Schokland, Louwmaand, Jaar onzes Heeren 1841
<Noten>
1 Zie mijn artikel in De Vriendenkring, zomer 2012.
2 D. Strijbos, Rijkstraktementen van predikanten. In: Kamper Almanak 1978/79.
3 Historisch Centrum Overijssel (HCO), Provinciaal Kerkbestuur van Overijssel
1816-1951, Toegangsnummer
373.1,inv.no.218. Lijst 1859 Hellendoorn als laagste met f 700.
4 D. Strijbos, p.231 e.v.
5 Een ziekte waar nog geen medicijnen voor waren en die gepaard ging met
buikkrampen, diarree en veel verlies van vocht tot soms wel 15 liter per dag.
6 Verslagen Gedeputeerde Staten van Overijssel, Provinciehuis Zwolle (thans HCO),
4 Juli 1837, p.8.
7 J. H. A. Ringeling, Geneesheer op Schokland. Hendrik Ringeling (1804-1873).In:
Kamper Almanak 1959-1960, p.192-203.
8 Gerrit van Hezel, Aaldert Pol, Schokland en omgeving. Leven met water.
Matrijs, Utrecht 2008, p.138,139.
9 R. Reinsma, Het onderwijs in Overijssel tussen 1830 en 1850, volgens de
rapporten van de inspecteur Wijnbeek, in: Verslagen en Mededelingen van de
Vereniging tot Beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis, Zwolle 1965,
p.54 e.v.
10 Het Twede Kerckenboek des Eylands Ens. Het notulenboek van de Nederduits
-Gereformeerde Kerkenraad op Ens, 1718-1859. Gemeente Archief Kampen
(GAK). Bruno Klappe, Eindhoven, maakte in 1989 een transcriptie. Hij schreef ook
over Gerard Guillaume de la Couture, 1833-1840. In:
Pastoors, predikanten en vuurstokers van het eiland Schokland. Stichting
Urker uitgaven, 1993, p.107-112.
11 Apostel Paulus schreef brieven naar de in 50 n. Chr. gevormde christelijke
gemeente in Korinthe (Griekenland).
12 De avondmaalstafel was zeer eenvoudig van constructie en bestond uit een
houten tafelblad op een paar houten schragen. Enkele rijen stoelen waren in
verband met de viering opzij geschoven
13 Volgens Bruno Klappe, deskundig op het terrein van de Schokker voorouders,
stond de naam in het lidmatenboek abusievelijk als Jakob Teunis Bakker. Schokker
Erf, no.44, p.36 e.v.
14 De huidige collectezakken waren vroeger in gebruik bij de hervormde kerk van
Boer.
15 De pomp in de huidige Armenbak is afkomstig van de voormalige havezathe
Oosterhoff (bij Rijssen)
16 J. Spitse, Johannes Bosch (1794-1842), Van boerenzoon te Raalte tot priester
op Schokland,Valkhof Pers, 2010, p.68 e.v.
17 Pastoor Bosch was officieel slechts deservitor, waarnemend pastoor op
Schokland. Hij stond min of meer onder toezicht van de kerkelijke hiërarchie
wegens (waarschijnlijk) het slecht kunnen omgaan met geld. Hij bleek een zeer
sociaal bewogen priester te zijn.
18 Bruno Klappe heeft in een serie artikelen in Schokker Erf de noodtoestand
uitvoerig beschreven. Schokker Erf 27, 29, 30, 32, 33, 35, 36, 38, 40, 46.
19 Spitse, p.62.
20 Koninklijk Huisarchief, Noordeinde 74, ’s Gravenhage. Geciteerd door Bruno
Klappe, De noodlijdende bevolking van Schokland (2) In: Schokker Erf 29, mei
1995, p.33
21 H. Reenders, de Ring Kampen van de Nederlands Hervormde Kerk tijdens het
scribaat van ds. N. S. Hoek,1816-1852,4e bundel IJsselacademie,1981
Illustraties:
1 Gevelsteen G. G. de la Couture. Foto: Aaldert Pol
2 Familiewapen De la Couture. Collectie Dirk Landsman. Vrienden van Schokland.
3 Militierapport. Lengte predikant: 1.65 m. Collectie Dirk Landsman.
4 Reglement voor het schoonmaken. Datering onbekend. Historisch Centrum
Overijssel (HCO), Provinciaal College van Toezicht (…) Nederlands Hervormde
Gemeenten in Overijssel, Toegangsno.198.1, inv.no.1176.
5 T. Buter, HCO, Toegangsno.198.1, inv.no.1176.
6 Brandverzekering kerk. HCO, Toegangsno.198.1, inv.no.1170.
7 Ontvangsten in 1837. HCO, Toegangsno.198.1, inv.no.62.
8 Brief Kamper Courant, 23 november 1838.
9 Declaratie Seidel (Stormschade 1836)
10 Gezin De la Couture. Collectie Dirk Landsman.
11 Henricus Kessel (1792-1870), aartspriester. Collectie Vrienden van Schokland.
Bron: Aaldert Pol, Ds. G. G. de la Couture, een deftige domineesfamilie op Schokland, De Vriendenkring, 52e jaargang, nummer 3, Herfst 2012, pag. 35-45.