Gerrit van der Heide (1915-2006)

Op 6 juni 1995 vierde Gerrit van der Heide zijn tachtigste verjaardag. De Van der Heide's: twee mensen die zich zeer verdienstelijk hebben gemaakt op velerlei terrein, maar ook nog eens 'gewone' mensen zijn gebleven. Gerrit van der Heide: de 'grand old man', die zo veel heeft gedaan voor de opbouw van Museum Schokland, van het Scheepsarcheologisch museum Ketelhaven en van het Zuiderzeemuseum te Enkhuizen. En met het noemen van deze drie musea is de lijst bij lange na niet compleet. Hieronder het verslag van het bezoek aan de familie in Kallenkote bij Steenwijk, waar een fraai verbouwde boerderij bewoond wordt en waar zijn vrouw Klas de ruimte heeft om te werken en te exposeren.

Samen in de pastorie

Ze trouwden in 1946 en woonden aanvankelijk in een kleine woonark bij Lemmer. Twee jaar later betrokken zij de pastorie op de Middelbuurt en zouden daar meer dan een kwart eeuw blijven wonen. Ze denken er met veel genoegen aan terug: niet vanwege het comfort, maar wel vanwege de wijdse vergezichten over het polderlandschap en de daar gesloten vriendschappen.
Op de fiets ging men naar Ens om boodschappen te doen. Voor het halen van verse melk lag de dichtstbijzijnde boerderij op een afstand van vier kilometer.
De eerste jaren werd de pastorie gedeeld met een tweede familie: ieder de helft van het huis en gemeenschappelijk de gang, die de twee gedeelten van elkaar scheidde.
Met Gerrit gingen we nog eens langs de hoofdmomenten uit zijn leven. Hij was vaak een 'spin-in-het-web' door de vele adviserende functies, waarvan hij er ook thans nog vele heeft.
Er zijn vooral in Overijssel en Gelderland zeer veel musea waar hij bemoeienis mee heeft gehad.

Journalistiek

Gerrit Daniël van der Heide werd in 1915 geboren te Rotterdam als zoon van een Friese vader en een Gelderse moeder. Hij zou aanvankelijk onderwijzer worden, maar maakte de opleiding aan de Kweekschool voor onderwijzers niet af. Hij koos voor een journalistieke loopbaan. Voordat hij deze richting uitging Was er trouwens nog een andere jeugdliefde, namelijk die voor de natuur. Het lidmaatschap van de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie (NJN) was een logisch gevolg. Dat lidmaatschap heeft hem gevormd en ook zijn interesse voor het landschap vergroot: het ontstaan van heuvels en dalen, de herkomst van stenen, de relatie tussen mens en landschap.
Van 1938-'41 was hij als journalist verbonden aan het Algemeen Dagblad en, op freelance basis, aan de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Met smaak vertelt Gerrit hoe hij voor een honorarium van f 75,- naar Finland werd gestuurd. De reis erheen, op een houtboot, was geregeld door de uitgever en hoefde hij niet zelf te betalen, maar van het bovengenoemde bedrag moest hij verder alles zelf bekostigen: logies, vervoer etc. De redactie van de krant wenste een verslag van vijf pagina’s over de papierfabricage in Finland. Hij maakte niet alleen dit verslag, maar ook in z’n eentje een trektocht langs de vele meren. Het was een tocht door een landschap met veel water en bossen, waar je niet zo vrolijk van werd, zo weet hij zich nog goed te herinneren.

Oorlogsperiode

Udo Vroom, directeur Zuiderzeemuseum, speldt in 1977 Gerrit van der Heide de versierselen op van Ridder in de Orde van Oranje Nassau.Zijn journalistieke loopbaan kwam ten einde door de Duitse bezetting. Hij weigerde lid te worden van de Kultuurkamer, waar ieder journalist lid van diende te zijn. De bezetter wilde het culturele leven in Nederland in nationaal -socialistische geest leiden.
Gerrit wist daarna een nieuwe baan te vinden, die hem op het lijf geschreven stond. Het departement van Landbouw wenste in samenwerking met Staatsbosbeheer tal van natuurgebieden in Nederland te selecteren en te inventariseren. Daarop zou dan een nationaal plan gemaakt worden, waarin deze terreinen als 'beschermd gebied' werden opgenomen. Er werd dientengevolge heel wat afgefietst in die tijd

Tijdens de oorlog kwam Gerrit ook in contact met P. Glazema, directeur van Monumentenzorg. Toen Arnhem, na de luchtlanding van de Geallieerden, in de frontlinie kwam te liggen en het Openluchtmuseum gevaar liep, werden samen met Glazema tal van waardevolle stukken overgebracht naar Apeldoorn.
Het was Glazema, die in 1946 Gerrit wees op een vacature bij de dienst van het Biologisch -Archeologisch Instituut der Rijksuniversiteit te Groningen als assistent van prof. dr. A. E. van Giffen. Zo werd Gerrit de opvolger van P. J. R. Modderman, bekend geworden door zijn archeologisch onderzoek in de Noordoostpolder.

Noordoostpolder

Bovengenoemd Instituut was nauw betrokken bij het bodemonderzoek in de nieuw aan te leggen Noordoostpolder. De rechten en plichten van dit Instituut werden van te voren precies vastgesteld. De Directie Wieringermeer had namelijk lering getrokken uit de gang van zaken bij het in cultuur brengen van de Wieringermeerpolder. Bij de aanleg daarvan waren alle bodemvondsten naar elders verdwenen (o.a. Leiden) en de Directie wenste niet dat dit een tweede maal zou gebeuren. Met veel waardering spreekt Gerrit over dr. ir. S. Smeding, die een brede visie had en als landbouwkundig ingenieur niet louter landbouwkundige belangen diende.

Vanaf het begin was er eenstemmigheid over dat behoud van de bodemschatten en het onderbrengen daarvan in de eigen regio. Voor Van der Heide was het prettig dat de reeds eerdergenoemde Glazema intussen directeur was geworden van de Rijksdienst Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB). De ROB stimuleert het bodemonderzoek, maar verzamelt niet zelf. Dit laatste was zeer belangrijk ter voorkoming van onderlinge rivaliteit. In de beginperiode werden de bodemvondsten ondergebracht in het voormalige Pesthuis te Kampen, maar al gauw werden daarvoor het kerkje op de Middelbuurt en enkele loodsen in gereedheid gebracht. In die tijd diende Gerrit twee heren: hij ontving een deel van zijn salaris van bovengenoemd Instituut en het andere deel van de Directie Wieringermeer. Aanvankelijk waren er nogal eens moeilijkheden bij het opgraven. Zo kwam het voor dat er alleen mensen beschikbaar werden gesteld voor graafwerkzaamheden als het slecht weer was. Ook was het jammer dat slechts de mogelijkheid bestond tot het verzamelen van ter plaatse gevonden objecten; een aankoopbeleid van voorwerpen was niet mogelijk.

Zelfstandig hoofd

In 1951 volgde de benoeming als hoofd van de zelfstandige afdeling Oudheidkundig Bodemonderzoek binnen de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders. De meest opvallende bodemvondsten waren de scheepswrakken. Dat werd de grote specialiteit van Van der Heide. Toen er op Schokland onvoldoende ruimte was om de scheepswrakken te bergen en te conserveren werd besloten tot een afsplitsing van Museum Schokland. Het gevolg was dat er een nieuw museum ontstond: Scheepsarcheologisch museum te Ketelhaven.
Van der Heide verkreeg intussen internationale bekendheid en vond het een grote eer in 1968 uitgenodigd te worden als adviseur bij het onderzoek naar de vier scheepswrakken van de VOC voor de kust van West -Australië. Tijdens zijn reizen van en naar Australië bezocht hij ook Indonesië, waar hij adviezen gaf voor de stichting van een maritiem museum in Djakarta.

P. van der Lijn-reservaat

In de Noordoostpolder bleek een puntgave eindmorene te liggen, waarvan de stenen prachtig aan de oppervlakte lagen. Een drietal deskundigen - P. v.d. Lijn, W. Tj. Hellinga en Gerrit van der Heide - zagen de grote betekenis van dit relict uit de ijstijd. Dit gebied mocht niet verkaveld worden. Daarop kwam bij Urk een uniek geologisch reservaat tot stand. Het werd genoemd naar P. v.d. Lijn, de nestor van de amateur-geologen. Van der Heide ziet zich zelf niet als een groot stenendeskundige; hij heeft meer oog en belangstelling voor het geheel, voor de stenen in het landschap en minder voor de stenen afzonderlijk. In samenwerking met Hellinga kwam in het Schokkerbos de Gesteentetuin tot stand, thans onder toezicht van de Stichting Flevo-landschap.
Het stichten van het reservaat was een reële mogelijkheid geworden vanwege de slechte kwaliteit van de grond maar toch ook vanwege het feit dat de Directie opnieuw bewees oog te hebben voor niet direct landbouwkundige zaken.

Zuiderzeemuseum

Na 26 jaar wonen in de pastorie verliet de familie in 1974 Schokland en verhuisde naar een stolpboerderij in Andijk. Van der Heide werd adjunct-directeur en hoofd wetenschappelijke afdeling van het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen, dat thans bestaat uit een binnen -en buitenmuseum. De nieuwe functie maakte een verhuizing noodzakelijk. Hij zou daar blijven tot 1982.
Opnieuw speelde Van der Heide een belangrijke rol bij de opbouw van een museum. Veel waardevolle objecten uit tal van stadjes rond de voormalige Zuiderzee werden overgebracht naaf het buitenmuseum. Dat overbrengen gebeurde alleen als het ter plaatse moest verdwijnen wegens bijvoorbeeld stadsuitbreiding. Bij ieder 'huisje' kwam een biografisch verhaal, samengesteld door o.a. Van der Heide in overleg met de laatste bewoners, waarbij vooral de vrouw des huizes over inrichting etc. belangrijke informatie kon verschaffen.

Toekomst Museum Schokland

Van der Heide vindt de nominatie voor de Werelderfgoedlijst van de UNESCO een pluspunt. Met deze nominatie wordt het bijzondere karakter van het gebied onderlijnd. Over de huidige ontwikkeling van Museum Schokland is hij minder tevreden. Eén van de meest noodzakelijke dingen is het opstellen van een beleidsplan. De museale ontwikkeling vereist een vakkundige aanpak. Het ontbreekt te zeer aan een gestructureerd beleid, Thans is het Museum ook te weinig educatief bezig; er worden niet voldoende verbanden gelegd. Het zou bijzonder jammer zijn als Museum Schokland zou verworden tot een soort oudheidkamer. Het is de overtuiging van`Van der Heide, dat er veel meer geëxposeerd zou kunnen worden als er maar ruimte gecreëerd wordt. Van de archeologische vondsten is vrijwel niets te zien en de geologische verzameling is op zolder ondergebracht , slechts toegankelijk voor cursisten.

Van der Heide is geen voorstander van het onderbrengen van de geologische collectie naar de Lichtwachterwoning, omdat deze dan niet meer een logisch onderdeel van de museale collectie uitmaakt. Wat in een ander depot ligt, loopt het gevaar veronachtzaamd te worden. Hij is in het geheel niet gelukkig met de door de gemeente Noordoostpolder voorziene uitbreiding van de horeca en dat gebeurt dan nota bene op het moment dat de museale ruimte steeds krapper wordt.

Opvallend is dat Van der Heide zich in belangrijke mate richt tot de geïnteresseerde leek. Dat is geen toeval. Van der Heide is geen specialist. Voor hem is het aantrekkelijk, de samenhang der dingen aan te geven. Landschap en geschiedenis staan in relatie tot elkaar. Dat de lezer(es) te laten zien is zijn doel. In de grote variatie van onderwerpen, in zijn stijl en woordgebruik schemert zijn journalistieke achtergrond steeds door. Op de vraag of hij terugblikkend nog spijt heeft van bepaalde zaken antwoordt hij: "Het is jammer dat ik nog teveel tijd heb verdaan. Ik ben wel tevreden over de kwantiteit van mijn publicaties, maar als ik meer tijd had gehad zou ik meer aandacht hebben besteed aan de kwaliteit." Zo erkent Van der Heide dat ook hij het volmaakte niet heeft bereikt. Maar wat hij wel tot stand heeft gebracht is al zo indrukwekkend!

In 1985 is bij de zeventigste verjaardag door de Culturele Raad Overijssel een boek uitgegeven onder de titel: Gerrit van der Heide: vijftig jaar in touw voor natuur- en cultuurbehoud; een vriendenboek ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag. In dit boek is een belangrijke lijst opgenomen van publicaties van Gerrit van der Heide van 1935 tot 1985. De lijst omvat meer dan 400 titels!

A. Pol, G. J. H. Schilder

In 1987 verhuisden de Van der Heides naar Kallenkote bij Steenwijk, waar hij actief bleef met studeren, schrijven, het geven van lezingen en lesgeven, waarbij hij wel steeds meer geplaagd werd door een toenemende hardhorendheid. Er waren nog plannen voor het maken van een biografisch woordenboek over de archeologie van Nederland. Het is er niet van gekomen. Vier maanden na het verlies van zijn vrouw Klaske, overleed Gerrit op 18 september 2006.

Op deze site vindt u zijn artikel over het onderhoud van de zeewerken 1848-1898 uit de Kamper Almanak 1963-1964, pag. 179-201.

Aanvulling over de periode van 1985-1995 op de lijst van publicaties van Gerrit van der Heide zoals vermeld in het Vriendenboek van 1985:
- Het Noordhollands landschap, het landschap op de keileem van Wieringen en Texel. Eindredactie Uitg. Stichting Het Noordhollands Landschap 1986; 151 pag.
- Langs de Waddenzee. Zwolle 1987 ; 160 pag.
- Langs de Zuiderzee. Zwolle 1990; 160 pag.
- Langs de Zeeuwse- en Zuidhollandse Wateren. Zwolle 1990; 160 pag.
- Langs het Noordhollands- en Noordzeekanaal. Zwolle 1987; 160 pag.
- Flevoland, land van mensenhand. Zwolle 1990; 128 pag.
- Dijken in de Strijd tegen het water; In strijd tegen het water. Uitg. Zuiderzeemuseum,  Enkhuizen; pp. 175-189.
- Het beheer van land en water in het Zuiderzeegebied. Zutphen 1990.
- Hijszeler, C. C. W. J. (1902-1982) Archeoloog in Overijssel. Biografieën 3. Amsterdam/ Meppel z.j.; pp. 54-58.
- Ontbreekt er nog wat aan? Noordoostpolder 50 jaar jong. Emmeloord 1992; 84 pag.
- Dorpen en steden van de Zuiderzee. Themanummer IJsselmeerkust, Uitg. Stichting Het Noordhollands Landschap 1994. Castricum; pp. 20-23.
- Kunstbescherming in strijd. Gelders Erfgoed 1994. Zutphen; pp.9-14.
- Kleine musea en hun betekenis. De Provinciaal. In: Kleine musea, goudklompjes in de rivier van ons bestaan. Zwolle 1992; pp.2-5.
- Onder het mom van ... de Culturele Raad. Vriendenboek 25 jaar Culturele Raad Overijssel, Zwolle 1986; pp. 13-22.
- Als de lust vergaat. Gelders Erfgoed. Zutphen 1992; pp. 11-14.
- Jaarboek Oud-Andijk: diverse bijdragen 1985-1993.
- De Vriendenkring: diverse bijdragen.
- Met drs. F. Pereboom: De komst van het oude en nieuwe stoomgemaal in 1856 en 1878. In: Omarmd door IJssel en Zwarte Water; Zeven eeuwen Mastenbroek. IJsselacademie 1995; pp. 259-284.

www.schoklanddoordeeeuwenheen.nl