In 1859 moesten de Schokkers hun eiland verlaten, de strijd tegen de zee werd opgegeven. Door de lage ligging was Schokland te kwetsbaar geworden. De kustbescherming kon alleen nog tegen hoge kosten in stand worden gehouden. De dijken overspoelden of verzakten en de houten constructies in de zeewering vielen meer en meer ten prooi aan de paalworm.
De paalworm is, net als de kokkel en de mossel, een schelpdier van de groep van de tweekleppigen. Bij kokkels en mossels kan het dier zich helemaal in de schelp terugtrekken. Alleen vogels met een sterke snavel zoals de scholekster kunnen het dier tussen zijn schelpen vandaan halen. Bij andere soorten past het dier niet helemaal in zijn schelpen, het lichaam steekt er dan voor een deel uit. De paalwormen behoren tot een kleine groep tweekleppigen waarbij de schelpen heel sterk gereduceerd zijn. De schelpjes zijn maar één centimeter terwijl het lichaam langer dan tien centimeter kan worden. De meeste schelpdieren hebben sterke spieren waarmee ze zich in de bodem kunnen ingraven. Boormossels kunnen zich zelfs ingraven in harde veenbonken, kalksteen of hout. Hun schelpen hebben scherpe randen en uitsteeksels en door met de schelpen heen en weer te wrikken boren de dieren zich naar binnen. Twee buisjes, sifo's genoemd, steken aan de achterkant van hun lichaam uit en dienen om zeewater met zuurstof langs de kieuwen te laten stromen. Daarom graven boormossels zich niet dieper in dan hun lichaam lang is. Aan het strand spoelen regelmatig veenbonken met gaten aan, soms zitten daar de schelpen van de boormossels nog in zoals op de foto rechts te zien is.
Paalwormen kunnen veel dieper in het hout boren, hun lichaam groeit naarmate ze verder komen zodat de sifo's steeds aan de oppervlakte blijven. De tekening van het hele dier toont de kleine schelpjes en het lange lichaam met aan het uiteinde twee korte sifo’s. Door het in verhouding lange achterlijf ligt de naam paal'worm' nogal voor de hand. Het dier werd na de grote plaag van 1731 voor het eerst door Godfried Sellius in het Nederlands beschreven. Hij zag het juist dat het een verwant van de schelpdieren was. Linnaeus gaf het dier in 1758 zijn wetenschappelijke naam Teredo navalis en classificeerde de soort als een 'worm', de toen gebruikelijke naam voor nog niet verder ingedeelde ongewervelde dieren.
Omdat het lichaam zo lang is, kan hout van enkele tientallen centimeters dik van alle kanten doorboord worden waardoor ook dikke palen hun sterkte verliezen en uiteindelijk in stukken breken. Houten schepen en zeeweringen werden dan ook - vaak in korte tijd - geheel door de paalwormen vernield. Nog altijd spoelt op de Nederlandse stranden af en toe hout aan met grote gaten, aan het eind van deze gangen zitten soms nog de schelpjes van de paalworm vastgeklemd. De foto's hieronder tonen een grote aangespoelde paal die volledig doorboord is en uiteindelijk afgebroken. Het is goed te zien dat de paal geen enkele sterkte meer had toen hij in zee verdween. Alleen in tropisch hardhout kan de paalworm niet boren, maar dat was te zeldzaam en te duur om de hele kust van zeeweringen te voorzien. Al in de oudheid werden houten schepen tegen paalwormen beschermd door een laag koolteer aan te brengen. Portugezen 'roosterden' het onderwaterschip met vuren, zodat een dikke verkoolde korst het schip beschermde. In de achttiende eeuw werden veel schepen voorzien van een huid van koperen - soms loden - platen. Dat biedt een uitstekende bescherming tegen paalwormen maar was uiteraard veel te duur om in zeeweringen toe te passen. Waar mogelijk werden dijken met stenen in plaats van met hout verstevigd. Maar steen moet van ver worden aangevoerd en is dus duur.
Een andere manier om dijken voldoende stevigheid te geven, is het gebruik van inheems zeegras dat vroeger in grote hoeveelheden voorkwam, ook in de Zuiderzee rond Schokland. Een pakket gedroogd zeegras bestaat uit lange dunne slierten die in alle richtingen verlopen. Zo'n pakket lijkt op het grove vezelplaat dat vroeger in de bouw werd gebruikt voor plafonds. Zeegras is een plant die geheel onder water groeit en die onooglijk kleine bloemetjes heeft. De plant werd zee'wier' genoemd, al zijn zeewieren geen bloemplanten.
Bij graafwerk aan het noorder havenhoofd van de haven van Oud-Emmeloord op Schokland kwamen grote pakketten tevoorschijn, blijkbaar was ook in deze dam 'wier' gebruikt. De paalworm komt van oorsprong in onze streken voor en is dus niet met schepen van de VOC meegelift zoals vaak verondersteld wordt. Vóór de 17de eeuw gaf de combinatie van klimaat en houtgebruik blijkbaar geen aanleiding tot grote aantallen dieren. Pas rond 1680 begon schade door paalwormen een rol te spelen. Vooral in 1731, tussen 1820 en 1830, en in 1858 heersten ware paalwormplagen. Rond Schokland was het zoutgehalte in de laatste decennia van de 18de eeuw zo ver toegenomen dat ook hier het hout werd aangetast. In eerste instantie leek het vervangen van grenen door eiken een oplossing, maar in het begin van de achttiende eeuw bleek ook dat niet bestand te zijn. Zelfs palen van vier voet dikte werden volledig uitgehold en braken als luciferhoutjes. Alleen in zeer strenge winters neemt het aantal paalwormen flink af.
De plaag van 1731 trok ook de aandacht van de buitenlandse pers. Zo werd in Duitsland een pamflet uitgegeven waar de diertjes werden afgebeeld als monsters van twee voet lang met - volgens het verhaal - zulke harde koppen dat zelfs de stoere Hollanders ze niet klein kregen. De schrijvers wisten dat Amsterdam op palen gebouwd is en maakten er maar meteen van dat de hele stad op instorten stond omdat alle palen weggevreten waren. Een mediahype is blijkbaar niet alleen iets van moderne journalisten. De werkelijkheid was al ernstig genoeg, zeker op Schokland. Zo ging de stormvloed van 1825 heftig tekeer in de Zuiderzee. De golven liepen op tot 3½ meter en spoelden zelfs dwars door de Schokker huizen heen. Aan de oostkant van het eiland werden 1800 palen weggeslagen en naar de Overijsselse kust gespoeld waar ze - eveneens overstroomde - boerderijen beschadigden.
Ivo Mol
Een aantal gegevens zijn ontleend aan
- Pieter E. Korver: De grote paalwormplaag van de 18de eeuw; www.pieterkorver.nl/Paalworm07.docx
- J. Buisman: Duizend jaar weer, wind en water, deel V
Dit artikel is een bewerking van een eerdere uitgave in De Vriendenkring, 49e jaargang, no.2, Zomer 2009, pag. 24-26.