Het kleinste van de vier eilanden in de Zuiderzee was Schokland, waarvan de bevolking in 1859 geëvacueerd is. De arme vissers bleken niet langer in staat de hoge kosten van het dijkonderhoud te dragen en de regering wilde deze niet op zich nemen. De voor de binnenvaart en visserij gunstige ligging van de haven Emmeloord aan de beschutte Noordoostpunt van het eiland en de daar zuidelijk van gelegen rede van het Gat van Ens, maakten het noodzakelijk dat er toch een aantal bewoners op Schokland bleven, zoals een havenmeester, een vuurtorenwachter en een kantonnier, die belast was met het toezicht op de dijken.
Foto rechts: Harmen Smit en dochter Trijntje op de boot van kennissen in
de haven van Emmeloord, omstreeks 1938. Boven zijn schouder het gebouw van de
visafslag.
Tussen de bomen is de stellage van de vuurtoren te zien.
Hoewel het eiland dus heel dun bevolkt was, was het er toch niet echt eenzaam. Er was zeker in het begin van deze eeuw een voortdurende "aanloop" van schippers en vissers die er bij slecht weer een schuilplaats zochten of voorraden en petroleum kochten in het winkeltje van havenmeester Spit. Een poging om de haven van Emmeloord nog een wat grotere betekenis te geven door de vestiging van een visafslag, is maar ten dele geslaagd.
Toch is het feit van een visafslag midden op zee op een bijna onbewoond eiland alleen al interessant genoeg om wat verder op in te gaan, temeer omdat hier in de vele aardige boekjes die er recentelijk over Schokland verschenen zijn nauwelijks aandacht aan besteed is.
De kooplieden hadden onderling veelal een maximumprijs afgesproken, en zo
sloten ze vissers uit die niet alleen aan hen verkochten. Op het initiatief van
sommige plaatselijke vissersverenigingen werden daarom eigen afslagen opgericht.
De in 1911 opgerichte Zuiderzee-Visserijraad propageerde de oprichting van
Gemeentelijke visafslagen. Voor de vissers had een afslag het voordeel dat zij
niet meer zo met handen en voeten aan de plaatselijke handelaren gebonden waren
en dat door de vrije markt met de onderlinge concurrentie de prijs die ze voor
de vis kregen steeg.
Aan de west- en zuidkant van de voormalige Zuiderzee ontstonden zo verschillende
visafslagen. In het noordoosten had men minder succes: in Lemmer mislukte in
1909 een poging tot het oprichten van een visafslag. Omdat de aanwezigheid van
een visafslag in dit deel van de Zuiderzee zeer gewenst was, kwam uit Volendam
het voorstel om een visafslag in
Emmeloord
op Schokland te stichten. Voor de vissers zou dit grote tijdwinst betekenen,
omdat deze afslag zich dicht bij de visgronden bevond. De gemeente Kampen, waar
Schokland na de ontruiming deel van uitmaakte, voelde echter weinig voor dit
voorstel. Men vreesde exploitatietekorten. Daarop besloot de Visserijraad zèlf
tot stichting en exploitatie over te gaan. Zo kwam in februari 1915 de visafslag
van Schokland tot stand, net op tijd voor de haringvangst die liep van februari
tot eind april.
In andere jaargetijden werd er gevist op ansjovis (april - mei), paling en
garnalen (april - oktober) en bot (het hele jaar door), terwijl men zich in de
wintermaanden vooral op de spieringvangst toelegde. Het gebouwtje van de afslag
was van hout, met op het dak een lichtkoepel, aan de zijkant een kantoortje.
Door een schuifdeur kwam je in de ruimte waar geteld, gemeten en afgeslagen
werd. In het midden stond een grote tafel met een opstaande rand waar de paling
gemeten werd en dan in manden gesorteerd. Deze werden dan weer gewogen, waarna
de afslager bedragen begon op te noemen, zakkend in prijs tot er "mien" werd
geroepen.
Haring werd per tal verhandeld. Eén tal is 200 stuks, terwijl een last 50 tal
bevat. Meestal was dit ook ongeveer de inhoud van een boot van de opkopers.
Natuurlijk werden, nadat de inhoud van de eerste mand was geteld, de andere
manden op het zicht gevuld.
Met name de haringvangst gaf grote drukte op Schokland, en 200 schepen in de
haven was geen uitzondering. Gevist werd er overdag, en tegen de avond kwam de
vloot op Schokland aan. Vooral door de rode zeilen van Volendammers, als ze voor
de wind voeren, leek het of een groep Noormannen aankwam, dit nog versterkt door
de vaak nogal luidruchtige bemanning aan boord. Er werd gelost en gehandeld bij
lamplicht en dezelfde avond, als het tenminste goed weer was, vertrok iedereen
weer.
Gedurende het hele bestaan van de visafslag is Harm Smit directeur geweest.
Deze woonde al sinds 1891 op Schokland en had daar de functie van 2e
havenmeester en kantoorhouder van de PTT. Hij wordt beschreven als een wijs en
bijzonder mens, zeer geliefd bij allen die de Zuiderzee bevoeren. Hij was de
vriend en raadsman zowel van de katholieke Vollenhovenaren en Volendammers, als
van zijn geloofsgenoten uit Bunschoten of Urk. Diepgelovig als hij was, wist hij
dat ieder mens zijn bestemming heeft, en met zijn taak op Schokland was hij
tevreden.
Na zijn vertrek in 1940 is hij er nooit meer geweest, hij wilde het zich als
eiland herinneren. Op oudejaarsavond en op zondagen organiseerde hij
Bijbellezingen voor de op het eiland verblijvende vissers en turfschippers. De
bel van de visafslag werd geluid en in de huiskamer van de familie Smit zat
Rooms-katholiek en Calvinist broederlijk bijeen en zong bij het harmonium. Na
afloop werd er dan nog gezamenlijk koffie gedronken.
Dochter Trijntje, nu mevrouw Holtlant-Smit, bewaart hier dierbare herinneringen
aan, evenals aan haar hele jeugd op Schokland, hoewel het er in de winter vaak
wel heel stil was. "Je voelde je bij slecht weer net op een groot schip, het is
bijna niet voor te stellen dat dat nu allemaal land is." Zij was het die haar
vader als telefoniste hielp. Op drukke dagen werd er heel wat heen en weer
gebeld tussen opkopers op Schokland en de vaste wal om vraag en aanbod bij te
houden.
Het
verhaal in het boekje van D. Landsman "Schokland, eens een eiland", dat de
visafslag ook als school dienst deed voor de 5 kinderen van Smit berust volgens
mevrouw Holtland op een misverstand. Wèl werd lesgegeven in de huiskamer, aan
een niet gebruikte teltafel, die uit de afslag afkomstig was.
Uit notulen van vergaderingen van de Zuiderzee-Visserijraad blijkt dat de eerste
resultaten van de visafslag weinig hoopgevend waren, er was geen aanvoer genoeg.
Veel vissers verkochten oudergewoonte hun vangst buiten de afslag om in de haven
of aan de Middelbuurt.
Teneinde de vissers een vergeefse tocht naar het eiland te besparen, werd in de
Visserij-Courant voorgesteld een vlag naast de afslag te hijsen als er kopers
waren. Iedere handelaar had zijn eigen soort vlag, en deze was op het bijna
boomloze Schokland van verre te herkennen. Daarnaast werd het de directeur Harm
Smit toegestaan om namens derden vis op te kopen.
Al deze maatregelen konden niet voorkomen dat de visafslag toch niet die
populariteit kreeg die men ervan verwacht had. Het waren vooral de Volendammers
die er gebruik van maakten, en zij waren het dan ook die bij monde van hun bond
"St. Petrus" zich heftig verzetten tegen de plannen tot sluiting in 1932.
Door de aanleg van de afsluitdijk kon de vis minder lang in de bunnen aan boord gehouden worden. Verkoop op Schokland was dus een noodzaak, maar bij sluiting van de afslag zouden de kopers wegblijven. Men vroeg daarom de afslag te handhaven tot er voor de vissers een bevredigende oplossing gevonden zou zijn. Het hielp niet. De afslag was een instelling van de Zuiderzee-Visserijraad, die zelf opgeheven zou worden. Bij de Staatsbegroting was geen geld uitgetrokken voor het handhaven van deze afslag en zo werd hij op 1 juli 1932 gesloten.
Wie in de Noordoostpolder komt, herkent nog duidelijk de oude langgerekte vorm van het voormalige eiland Schokland. De haven van Emmeloord (dat zijn naam gaf aan een nieuwe stad, vele kilometers verderop) is in de oude vorm hersteld, zij het op het droge, compleet met beschoeiingen. Het houten gebouwtje van de visafslag is allang verdwenen, nadat het eerst nog als schuur in gebruik is geweest bij het museum in Ens.
Dit artikel is gebaseerd op materiaal aanwezig bij de Stichting voor het Bevolkingsonderzoek in de drooggelegde IJsselmeerpolders. Deze stichting vervult al bijna vijftig jaar taken op het gebied van archivering, documentatie, geschiedschrijving en sociaalwetenschappelijk onderzoek van het 'nieuwe land'.
Bron: W.N. van Ritbergen-Siewers, het Parool 6-11-1985
Zie voor het hele verhaal van de visafslag het artikel de visafslag op Emmeloord (1915)