Kaart
Schokland omstreeks 1100 n.Chr. Bij de afbeelding hoort de volgende legenda:
1. gebied met bewoningsresten uit circa 1000-1225/1250;
2. gebied met bewoningsresten uit 1000-1450;
3. strand- of meerwal;
4. dijktracé’s
Oude nederzettingen op en bij “Schokland”
Enedseae, genoemd in een oorkonde uit 793, heeft men wel willen zien als de
voorloper van de latere nederzetting Ens , gelegen
in het zuiden van Schokland.
Enkele mensen, die door de missionaris Liudger (742-809) bekeerd werden schonken
aan hem toen landgoederen tussen Berilsi en Enedseae. Omgekeerd schonk ook
priester Liudger zelf ook eigen erfgoed als een soort testament. Deze oorkonde
is onderaan dit document in vertaling weergegeven.
Enedseae lijkt een Angelsaksisch toponiem te zijn, een combinatie van de woorden
een en zee:
eend = ‘ened’
zee = ‘soé’ (Eng. Sea). <1>
Berisli en de Eendenzee geven de onder- en bovengrens van de ligging van de
geschonken landgoederen aan. Berisi zou ten noorden van Nunspeet/Emmeloord
hebben gelegen en verdronken zijn in het Almere. De Eendenzee moet ten zuiden of
zuidwesten van het latere Schokland hebben gelegen. Het was waarschijnlijk een
brede verbinding tussen het Alemere en het grote meer dat lag tussen
Urk/Schokland en Vollenhove.
Eerst in een register uit 1150 n. Chr. wordt gesproken van ‘Endesle’, de voorloper van de latere nederzetting Ens. Archeologen vonden ten zuidwesten van de Zuidpunt op het latere Schokland de resten van een kerkje uit omstreeks 1000. <2> Later is sprake van ’Enesce’ (1302), 'Enesc', 'Enze’, 'Ense' en tenslotte ‘Ens’. Deze zuidelijke helft van "Schokland", Ens, zou lange tijd een gebied op zichzelf blijven. In een oorkonde uit 793 wordt Enedseae genoemd.
In het noorden van het Werelderfgoed “Schokland en omgeving” is in een oorkonde van 1134 sprake van een kapel op Emelwerd, een van de goederen op een inventarislijst van het Odulfusklooster te Stavoren. Hierop lag in de 14e eeuw de nederzetting Maenhuysen, de voorloper van de aaneen gegroeide buurtterpen oud-Emmeloord (eind 14e eeuw). <3> In andere naam die opduikt in 1425 is Armeloe. In de bijdragen aan de bouw van de Utrechtse Dom komen ook de parochies Ens en Emmeloord voor. Bij Emmeloord staat "Armeloe, alias Emeloerde”. De tekst geeft dus de indruk dat Armeloe i.p.v. Maenhuysen de oude parochie was van oud-Emmeloord, of ... ook een alias voor Maenhuysen?
Wanneer werd Schokland een zelfstandig eiland?
In 100 n. Chr zaten Urk en Schokland nog als één gebied vast aan het vasteland (zie de paleografische kaart). Het gebied ten oosten en zuidoosten van Schokland was al een grote watervlakte. Dat was omstreeks het midden van de 13e eeuw niet anders. Dat blijkt uit de zogenaamde valvatalaag, een op tal van plaatsen te traceren laag schelpen van de Valvataslak.
Wat betreft de zuidzijde van het (latere) eiland: de bodemkundige Ente meende dat de
geul onder Schokland na of al even voor de Romeinse tijd begon dicht te slibben
en al snel dichtzat en met een laag veen werd bedekt.
Pas omstreeks 1450 zou Schokland volgens archeoloog Hogestijn met een doorbraak aan de Zuidzijde een eiland
zijn geworden. <4>
Op onderstaande kaart, die de situatie van 1200 n.Chr moet weergeven,
tekende ook P.J. Ente, bodemkundige bij de Rijksdienst voor de
IJsselmeerpolders, een doorlopende veenbarrière van Schokland
naar Elburg. Op veel kaarten vinden we deze situatie terug.
Later
heeft Rijkswaterstaat boringen laten verrichten in het midden van het
Ketelmeer en Zwartemeer. Het daaruit afgeleide bodemprofiel is
weergegeven in de ‘Geologische en bodemkundige atlas van de
Randmeren’ (RWS 1995). Uit op onderstaande afbeelding van een
deel van dit bodemprofiel, dat onder Schokland door het midden van het
Ketelmeer loopt, blijkt dat daar zoveel afzetting uit de Almereperiode
(1,50 meter dikke ‘Al’-lagen, afgezet tussen 0 en 1600
n.Chr) ligt, en wel op zo’n grote diepte (3,80 m – 5,30 m
onder N.A.P.), dat het gebied ten zuiden van Schokland al vrij snel
open water moet zijn geworden. Wellicht was dit het water dat in 793
Enedseae werd genoemd.
Ter Kuile vermeldt in zijn Oorkondenboek van Overijssel bij oorkonde nr
3: "814 januari 28-815 januari 27, Aken. De klerk Gerwardus draagt aan
het klooster Laurisham (Lorsch) o.a. een deel van een zeker broekland
aan Salahom (Salland) over, daar waar de Hisla (IJssel) in zee stroomt."
Het Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap (Amsterdam – 1913)
geeft de volgende vertaling: "In 814 schonk Gerward aan het klooster
Lorsch (thans in het groothertogdom Hessen) goederen, waaronder
'portionem de illa vinna in Salahom, ubi Hisla flumen confluit in mare,
et ipsam insulam, in qua ecclesia est constructa cum omnibus
appenditiis, quae sita est inter fluviam' "…
Het Genootschap vertaalt vinna met veen: "Met genoemd veen in Salland …”.
De Duitser Karl Josef Minst geeft als vertaling "jenem Stauwehr in
Salahom, wo sich die LIisla ins Meer ergießt”. De vertaling
als ‘(stuw)dam’ lijkt me geen hout te snijden.
Hoe de juiste vertaling van vinna ook luidt, bodemkundig gezien moet er
aan de monding van de IJssel een veeneiland hebben gelegen. Ook de
vermelding van ‘illa vinna’ wijst op water ten zuiden van
het (latere) eiland Schokland. <5>.
Op de kaart van 800 n.Chr. in de recente Atlas van Nederland in het Holoceen is
die geul onder Schokland weergeven. In dat jaar was Schokland volgens deze Atlas echter nog wel verbonden
met Urk in één eiland.
Volgens archeoloog Hogestijn moet het gebied tussen Schokland en Urk in de
periode vóór 1200 zijn verdronken. <6>
In een oorkonde van 966 is sprake van ‘de eilanden (insulae)
Urk’. Uit die oorkonde blijkt dat Urk inmiddels een zelfstandig
eiland is. <7> Dat Schokland en Urk al omstreeks 800 n.Chr. van
elkaar gescheiden waren blijkt ook uit de erosieberekening in ‘die vloeden van jare tot jare hogher‘ .
Schokland moet - zo lijkt het – tussen ruim voor 793 (Enedseae!) en 950
n.Chr. een zelfstandig eiland zijn geworden.
Lange tijd - voordat sprake was van de naam Schokland - werd gesproken
van het eiland Ens en het eiland Emmeloord. Dat had te maken met de
verschillende eigenaren van beide eilanddelen (resp. Eltens en
Sallands gebied).
Op een kaart uit 1632 is voor het eerst sprake van ‘Schockers Aelandt’ en sedert
het eind van de 18e eeuw wordt de naam Schokland gewoon.
Een vroege polder
Tot in de verre omtrek van Schokland was eeuwenlang sprake van een
grootschalige erosie van het veen. Verscheidene dorpen zijn dientengevolge
verdwenen. Zo worden na 1245 de volgende gehuchten niet meer genoemd:
Biddignahem, Marcnesse en Nagele. Wellicht hebben de stormvloeden van 1248 en
van latere jaren hun verdwijnen veroorzaakt.
Ook Schokland bleef overlast houden van het water. Het kalfde af en men legde
woonterpen en dijken aan. De oudste hier opgeworpen dijken kunnen op grond van
de verspreiding van het aardewerk op omstreeks
1225/1250 gedateerd worden. Die dijken hadden niet in de eerste plaats de
functie van het keren van het buitenwater, maar dienden als bescherming van het
binnen de dijken liggende land. Door de ontginning was het veen gaan inklinken
en de bodemdaling maakte dijkaanleg noodzakelijk.
Deze dijken waren volgens Hogestijn waarschijnlijk voorzien van duikers waardoor
tijdens de ebstroom het overtollige water geloosd kon worden. Zijn verhaal wierp
nieuw licht op de ontwikkeling van Schokland.
Aardig is te weten dat in het verslag van een in 1660 door
Amsterdamse regenten gemaakt reisje
melding gemaakt wordt van de overlast door het water en het lozen van overtollig
water bij eb via duikers.
Zie ook het artikel van Wim Braams over middeleeuws Schokland.
Vertaling van de oorkonde waarin Enedseae wordt genoemd <8>:
Ludger, zoon van Redger, geeft op 22 maart 793 aan de priester Ludger de helft
van zijn erfgoederen in Berilsi en in Seuwald of Swifterbant.
xlvi. Overdracht door Liudgeri in Suiftarbant of Seuwald en in Berilsi.
Ik maak bekend dat alles wat ik verlang, zowel nu als in de toekomst, dat ik
Liudgerus, zoon van wijlen Hrodgaeri, aan mijn vriend, priester Liudgeri, voor
de redding van mijn ziel en het eeuwige heil [van mijn ziel], de helft van mijn
erfgoed dat ik rechtmatig van mij vader heb geërfd alsmede de wettige
erfgoederen [in het gebied] met als benedengrens Berilsi , en die zich
vandaaruit uitstrekken tot aan [de] Enedseae en die in bovengenoemd gebied aan
elkaar grenzen, met vrijgelatenen en de overdracht van erfgoed in het bos van
ditzelfde gebied, dat men Seaewald of Suifterbant noemt, behalve de akkers, die
hij of onze mannen, op de een of andere wijze reeds in gebruik hadden.
Verder draagt priester Liudgero nu weldra zelf over in deze genoemde streek en
in het bovengenoemde woud, met alle toewijding voor altijd volgens zijn wens en
niet volgens onveranderlijke omstandigheden, maar,naar opgave door priester
Liudgerus van al deze rechtmatige erfgoed bezittingen en met de wil, deze na
zijn dood, ten voordele van ons levenden als rechtmatig erfgoed te schenken, en
dit door middel van een plechtige overeengekomst te ondersteunen.
De acte van deze overdracht in het 25e jaar van de regering van de religieuze
koning Karel de Grote[ =793], op 11 april], in de hofstede genaamd Bidningahusum,
is getekend in tegenwoordigheid van getuigen en daarbij ook vrijgelatenen, wier
namen hieronder vermeld staan.
[ondertekend door:]
Liudgeri, die deze overdracht vriendschappelijk en met eigen hand ontertekent,
Bernsuide, priester Vulfrici presbiteri, Fledradi, Folclebi, Thiadulfi,
Wendilbaldi, Wigbaldi, Isinbaldi, Raeddegi, Reginhardi, diaken Hildigrimi.
Cartularium Werthinense, p.23, te Leiden. <9>
Gerrit van Hezel, september 2018
Noten
1. Vercouille 1925. Woorden zee en eend.
2. Hogestijn, p.106
3. Klappe 2011.
4. Hogestijn 1992, p.110.
5. Klaas de Vries vond in het Latijnse woordenboek alleen
VINAE ,,wat enigszins op VINNA lijkt en wat de betekenis heeft
van wijngaard. Dit zal zeker niet met VINNA worden bedoeld. Het
VINNA in onze tekst acht ik eerder een vorm van het in de middeleeuwen
veel gehanteerde z.g. gemaakte Latijn. Men moest van een veenachtig
eiland in het Latijn iets maken wat althans enigszins op Latijn leek,
het werd dus illa Vinna.”
6. Hogestijn 1992, p.100.
7. Sloet 1872, oorkonde nr. 101.
8. Sloet 1872, oorkonde nr. 14.
9. Wertinense, de Duitse benediktijner-abdij in Werden aan de Ruhr.
Literatuur
Blok, D.P., Een diplomatisch onderzoek van de oudste particuliere oorkonden van
werden, Assen 1960.
Ente, P.J., De IJsseldelta, in: Kamper Almanak 1973-1974, p.137-165.
Häse, Angelika, Mittelalterliche Bücherverzeichnisse
aus Kloster Lorsch. Einleitung, Edition und Kommentar. (1954) Wiebaden
2002.Hogestijn, drs. W.H.J., Schokland in de Middeleeuwen. In:
Schokland revisited. Cultuurhistorisch Jaarboek voor Flevoland.
Lelystad 1992, p.95-113.
Klappe, Bruno, Op het spoor van Maenhuizen. In: Het Schokker Erf, nr. 78,
september 2011, p. 4-9. (uitgave van
de Schokkervereniging).
Minst, Karl Josef, Minst, Karl Josef, Urkundenbuch der ehemaligen
Fürstabtei Lorsch (Band 1). Lorsch 1966.Mol, J. A. en K.van Vliet,
De oudste oorkonden van het Sint-Odulfusklooster van Staveren, In:
Jaarboek voor middeleeuwse geschiedenis 1 (1998), p.73-134
Paleografische kaarten van Nederland:
http://archeologieinnederland.nl/bronnen-en-kaarten/paleogeografische-kaarten
Sloet, L. A. J. W. Baron, Oorkondenboek der Graafschappen Gelre en Zutphen tot
op den slag van Woeringen, juni 1288, deel I, Groningen 1872.
Vercouille, J., Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche Taal. 6e
vermeerderde druk, Gent 1925.
Vos, P., Atlas van Nederland in het Holoceen. Amsterdam 2011.