Een ijsschuit is voor veel mensen waarschijnlijk een onbekend begrip. In
het alledaagse taalgebruik komt het woord nauwelijks meer voor, al is het nog
wel te vinden in de Dikke Van Dale. Daarin wordt de ijsschuit - ook wel ijsvlet
of ijsloper genoemd - omschreven als ‘schuitje met mast en zeil dat als een
slede op ijzers over het ijs loopt’.
In de IJsloperschuur bij het Museum Schokland (sedert 2002 rijksmonument) stonden vroeger
twee sleden met toebehoren. Urkers kwamen in strenge winters met een eigen
ijsvlet naar Schokland.
Toen ik één dezer dagen – juni 2014 - voor de IJsloperschuur stond zag ik dat
de vloer bezaaid was met scherven. Het uitgestrooide materiaal maakte deel uit
van een expositie en de achterliggende gedachte zal geweest zijn dat scherven
geluk brengen.
Er waren meer vragen. Wat hebben de Schokkers zoal met die ijsvlet gedaan?Wat is
er na de ontruiming in 1859 gebeurd?
Meijlink, een Deventer apotheker, bracht die ijsvlet
tijdens zijn reisje naar Schokland ook ter sprake. Hij en zijn niet met naam
genoemde metgezel filosofeerden over de mogelijk op handen zijnde ontruiming en
de gevolgen daarvan voor de scheepvaart. Meijlink laat zijn metgezel dan zeggen
dat een totale ontruiming zeer onwenselijk is. Een van de redenen is het niet
meer kunnen optreden met de ijsvlet als redders in nood.
,,De Schokkers beijveren zich met schier ongelooflijke krachtsinspanning om elk
schip, dat onverwachts in het ijs is vastgeraakt, los te maken en naar de rede
te brengen. Ontwaren zij toch dusdanig schip,(…) dan wordt de zogenaamde
ijsloper ogenblikkelijk met 8, 10, à 12 koppen bemand, om er het in gevaar
zijnde vaartuig mede te bereiken. Is het ijs nog dun, dan wordt het door sterke
schommeling van de ijsloper verbroken; is het echter daartoe reeds te dik, dan
pogen twee mannen het aan het vooreinde der schuit met hunne voeten te
verbreken, tot welk einde zij niet slechts met waterlaarzen en ijssporen zijn
voorzien, maar ook een riem om het lijf hebben, waaraan een ijzeren kettinkje is
verbonden, dat zij aan de schuit vastmaken, om bij onverhoopt doorzakken niet te
kunnen verdrinken.”<1>
Die Schokker ijsvlet werd ingezet ten behoeve van het redden van in het ijs
geraakte schepen en natuurlijk ook ten eigen gerieve gebruikt. Zo hebben de
Schokkers in barre winters nogal eens turf uit Kampen gehaald.
Bekend is ook dat ds De la Couture, de eerste predikant van de nieuw gebouwde
pastorie/kerk uit 1834, samen met pastoor Bosch naar Kampen ging voor een reis
naar Den Haag. Ingepakt met dekens en gehuld in dikke winterse jassen namen
beiden plaats in de door enkele Schokkers geduwde ijsschuit. Pastoor en
predikant hadden zelf een zwakke gezondheid maar desondanks maakten ze de niet
zo comfortabele reis naar Den Haag. Ze deden een dringend beroep op de koning om
de arme Schokkers te helpen. De koning zegde enige hulp toe, maar tot een
definitieve oplossing van het armoedeprobleem kwam het niet.
Soms zijn de verhalen over de ijsvlet zeer opmerkelijk. Bruno Klappe schreef
daarover een interessant artikel aan de hand van enkele gegevens uit het
Gemeentearchief van Kampen.<2>
Daarin het verhaal van Pieter Lindeloo uit Medemblik, die tijdens de winter van
1821 met zijn -met straatvuilnis volgeladen- schip een barre tocht over de
Zuiderzee maakte. Scherpe ijsschotsen hadden het houten scheepje ernstig
beschadigd maar hij had geluk en kon nog juist op tijd de rede van Schokland
bereiken (24 februari 1824). De vorst hield aan en Lindeloo’s schip raakte
volledig ingesloten in het ijs. ’s Nachts echter kwam het ijs in beweging en
dreef het schip terug naar de open zee. De situatie verergerde toen het ijs een
gat in de scheepsromp boorde en het schip begon te zinken. De Emmeloorder
vissers Louw Bruinsen Veen, Cornelis Everts Mossel en Jan Jansen Zalm zagen het
gebeuren. Met gevaar voor eigen leven brachten de redders de schipper en zijn
knecht naar het eiland. Zelfs de zeilen, het touwwerk en de luiken wisten zij te
bergen.
De volgende dag kon ook nog het schip aan wal gebracht worden. De teleurstelling
bij de redders was groot toen Lindeloo beweerde dat hij straatarm was en niets
kon betalen. Later bleek dat hij toch met een zeker –niet genoemd- bedrag over
de brug kon komen. Bruno Klappe wijst er in zijn artikel op dat er in de barre
winters aardig wat bijverdiend kon worden. Hij geeft daarvan tal van
voorbeelden. Schipper H. de Wilde, met zijn rijk geladen schip met
koopmansgoederen op weg van Amsterdam naar Zwolle, betaalde tijdens de strenge
vorst van 5 tot 8 maart 1824 enkele Schokkers van de
Molen- en Zuiderbuurt 100 gulden voor de redding.
Drie schippers met volgeladen turfschepen, behorende tot het Hoogeveense
schippersgilde, werden gered voor 150 gulden;
twee schepen uit Amsterdam,
geladen met stratendrek, voor 40 gulden. Een schuit van Zwartsluis, geladen met
schelpen, werd gered voor 10 gulden; een Friese tjalk, geladen met turf, voor 20
gulden.
Lucas Seidel, de schout (burgemeester) van Schokland,
heeft het in een brief aan de gouverneur van de provincie Overijssel over de
‘reddingslust’ van de Schokkers. Blijkbaar zijn er klachten geweest over de
inhalige Schokkers. Seidel laat weten dat iemand die onbekend is met de hoge
kosten van de ijsschuiten, de laarzen, de gebruikte gereedschappen en het
doorstane gevaar, de beloning voor de Schokkers wellicht wat aan de hoge kant
zal vinden. Bruno Klappe meent ook dat er wel erg veel geld van de gestrande
schippers werd afgetroggeld. In die tijd verdiende een arbeider zo’n 4 à 5
gulden per week. Maar bedacht moet wel worden dat als ’s winters de visserij
stagneerde de Schokkers zonder inkomen zaten. Bittere armoede dus.
Het is niet helemaal duidelijk wie er eigenaar was van de ijsschuiten op
Schokland en wie verantwoordelijk was voor inzet en gebruik.
Toen de kosten van de voorgestelde onteigening in 1859 berekend werden stonden
de ijsschuiten vermeld als bezit van de gemeente Schokland.<3>
Maar de commissaris van de Koning in Overijssel liet burgemeester
Gillot weten dat de ijsschuiten toebehoorden aan
de ‘gezamenlijke schippers tot eene corporatie of dergelijk lichaam’<4>.
Die vereniging zal dus het gebruik van de schuiten hebben verhuurd aan een of
meer Schokkers, al zullen ook enkele Schokkers in betere doen over een slede
hebben beschikt.
Rijkswaterstaat was na het vertrek van de Schokkers verantwoordelijk voor de
ijsschuiten, die waarschijnlijk zijn overgenomen van de reeds eerder genoemde
schippersbond.
Er wordt namelijk in 1866 besloten dat er een nieuwe ijsloper moet komen. In dat
jaar staat in een der bestekken van Rijkswaterstaat dat de aannemer een nieuwe
ijsloper moet leveren met de volgende afmetingen: ”Lengte in het vlak 5.00 el,
over de stevens 6.50 el, breedte in het vlak 1.00 el, van boven 1.75 el met een
hoogte van 0.75 el (1 el =1 meter), daarbij te leveren een roer, twee zwaarden,
een mast vier riemen en vier pieken, enz .”<5> Met een lengte van meer dan 5
meter is zo’n ijsvlet toch een behoorlijke schuit. Forse afmetingen maar
noodzakelijk geacht op een eiland dat regelmatig was ingesloten door het ijs.
Schipper Thijs Slagter heeft twee scheepsjournalen nagelaten.<6> In het tweede
journaal vertelt hij over de overwintering onder Schokland in de winter van
1870/71 .Toen zaten maar liefst 27 vaartuigen 73 dagen vast in het ijs onder
Schokland (Gat van Ens). Omdat het zo lang duurde ontstond er een noodsituatie.
Het vroor hard en een ijzige wind joeg rond de zeer kwetsbare houten scheepjes,
die gemakkelijk lek konden stoten. Slagter’s schip werd een ijsklomp gelijk. Hij
vertelt: “Op 22 december 1870 gingen ik en mijn zoon Lutte over het ijs naar
Schokland waar we op de Meulenbuurt bij Smit aankwamen. Meerdere schippers deden
dat. Op de Meulenbuurt ontbrak het
op dat moment aan mankracht en aan materiaal
om de schepen uit het ijs te bevrijden”. De profetie van de metgezel van Meijlink werd op dat moment dus bewaarheid! Besloten werd om Smit met nog 10
Urker vissers - Hendrik Smit was kantonnier en op dat moment waren er blijkbaar
vissers uit Urk - met de ijsloper naar Kampen te sturen tegen een vergoeding van
250 centen per persoon per dag Daar hoopte men zagen en bijlen op de kop te
kunnen tikken en van Kampen naar Schokland te brengen. Slagter bracht vrouw en
kinderen aan wal .Zijn vrouw was zo gelukkig dat zij in de kamer van de
opzichter mocht verblijven. Later werden nog 10 vrouwen, waaronder twee
zwangere, en 18 kinderen met de ijsloper aan land gebracht. De knechten
verbleven in de kerk. Brandstof was er gelukkig genoeg omdat er vele met turf
geladen schepen lagen. Slagter haalde van zijn schip een zak aardappelen. Smit
kwam pas de zesde dag met de ijsloper terug omdat hij vanaf het Kampereiland
niet verder kon. De vissers gingen met de meegebrachte bijlen aan de slag en
werden daarbij geholpen door de 2 zonen van de lichtwachter, die daarmee elk f
2,50 verdienden. Zo gelukte het om enkele schepen aan de meerpalen te krijgen.
Toch was er niet steeds eensgezindheid .Er ontstond ruzie over wie het eerst
geholpen moest worden. Voor tal van schippers waren, afgezien van de
persoonlijke ellende, de financiële gevolgen van zo’n lang verblijf rampzalig.
Slagter zelf was verzekerd. Uit een en ander blijkt dat Schokland na de
ontruiming nog steeds van groot belang was.
Jan Schuurman uit Vollenhove werd in 1928
kantonnier met als standplaats de Molenbuurt. Twee weken voor zijn aanstelling
was hij getrouwd met zijn naamgenoot Jansje Schuurman. Toen Jansje in de lege
pastorie op de Molenbuurt stond moet ze gezegd hebben: “Moet ik nou hier m’n
hele leven slijten?”Later ontstond een sterke band met Schokland. In dat eerste
jaar 1928/29 werd de familie echter zwaar op de proef gesteld. 1929 werd een
beruchte winter.<7> In februari daalde de temperatuur tot ver onder het
vriespunt en in maart was er nog druk autoverkeer naar Schokland en Urk. Wie op
internet in de rubriek Historische kranten zoekt vindt een keur van meldingen
over die strenge winter..De Zuiderzee werd een grote ijsvlakte waarover zelfs
vrachtwagens reden. Schuurman is in de Schokland -periode van 1928-1941 (samen
met Jan Spit, de havenmeester van Emmeloord)
meer dan eens met de ijsvlet naar Kampen geweest. Wim Kuyper vertelt hoe die
tocht verliep.<8>
“Wanneer de omstandigheden gunstig leken, vertrokken de mannen 's morgens om
zeven uur. Van te voren waren de bestellingen bij de leveranciers in de
Oudestraat in Kampen gedaan. Met goed ijs en windstil weer, duurde de tocht naar
de overkant ongeveer twee uur. Als het ijs op het Rechter diep (oude arm van de
IJssel; de weg Kampen -Emmeloord loopt bij Kampen gedeeltelijk nog langs dit
water) berijdbaar was, bracht men daar de vlet aan de wal en gingen de mannen op
de schaats verder naar Kampen.
Maar de tocht over de dichtgevroren Zuiderzee eindigde meestal bij de Ramspol,
waar de vermoeide mannen op de meest westelijk gelegen boerderij van het
Kampereiland eerst een kop koffie dronken om wat op hun verhaal te komen. Op de
terugreis namen zij ook melk voor Schokland mee. Te voet ging de reis naar
Kampen, waar de post afgeleverd en een praatje met de leveranciers gemaakt werd.
Een stalhouder vervoerde de goederen naar de boerderij. Pas later werden deze
transporten door de leveranciers gezamenlijk gedaan. Met vast weer en een
stevige oostelijke bries werd het zeil op de zwaar beladen vlet gehesen; achter
de ijsvlet schaatsten de mannen soms wel in een goed uur naar de Middelbuurt
terug. In het Gat van Ens bleef het ijs meestal zwak en daardoor gebeurde het
wel eens dat de slede, bij onderlinge transporten op Schokland, met een deel van
de pas overgebrachte proviand door het ijs zakte, waarbij de mannen met moeite
gered konden worden.
Wanneer de nood op Schokland steeg, was men wel genoodzaakt om de tocht naar de
Ramspol onder veel minder gunstige omstandigheden te maken. Dan liep er steeds
een man met een lange ijshaak voorop om het vaak onbetrouwbare ijs te
onderzoeken. Maar ondanks dat, zakte de ijsvlet toch nog door het ijs en moesten
ook grote stukken open water genomen worden. Een ware marteling werd de tocht
wanneer er onderweg een sneeuwstorm opstak of wanneer de mannen door mist
overvallen werden. Draaide de wind opeens naar het noordwesten, waarbij het ijs
door het wassende water omhoog geperst werd en het met donderend geweld knapte,
dan betekende dit voor de mannen dat zij in levensgevaar verkeerden. Het leken
wel kanonschoten, soms dichtbij, dan weer in de verte. Als eenmaal de boerderij
bij de Ramspol bereikt was, waren zij hun vermoeidheid weer snel kwijt, maar de
volgende dag voelden zij het nog in hun benen. Echt teleurgesteld waren zij
wanneer het slechte weer aanhield, waardoor zij de terugreis naar Schokland soms
dagen moesten
uitstellen. Onder deze omstandigheden, waarbij het ijs meestal ging kruien,
waren die tochten een uiterst moeilijke en inspannende onderneming. De ijsvlet
was meer dan duizend pond zwaarder geworden; behalve door de ijsbergen langs de
kust van het Kampereiland, werd hun weg ook nog door opgewaaide sneeuwhopen
versperd.
Hoe het er bij de haven van Emmeloord uit zou zien, hoefden zij zich niet af te
vragen; het ijs zou daar met geweld over de havendijk geschoven zijn, de beide
huizen zouden in de luwte van een tien meter hoog ijsduin liggen en zware,
eikenhouten palen zouden als talhoutjes afgeknapt zijn”.
Urkers hebben veel vaker van hun ijsvlet gebruik moeten maken dan de
Schokkers. Sedert 1853 ressorteerde Urk, wat de post betreft, niet langer onder
Enkhuizen, maar onder Kampen. In 1889 verzochten de gebroeders E. L. en E. de
Groot, beurtschippers te Lemmer, om subsidie voor het in de vaart brengen van
een stoomboot Kampen – Urk- Enkhuizen v.v.. Die lijndienst –gesubsidieerd door
de posterijen en de provincie Noord-Holland- is in de loop der tijden zeer
belangrijk geweest voor Urk. De postboot ‘De Geusau’ werd een begrip in de Urker
geschiedenis. Als de zee open lag leverde de verbinding geen problemen, maar ’s
winters belette ijsgang de vaart en ontstond er soms een hachelijke situatie als
de postboot (met post, passagiers en voorraden)in het ijs bleef steken. Alleen
de ijsvlet kon nog uitkomst bieden Met de posterijen in Kampen was afgesproken
dat de post –in zeer strenge winters- naar Schokland gebracht zou worden en dat
de Urkers de goederen vandaar verder moesten transporteren. Het is ook gebeurd
dat Kampen het liet afweten en dat de Urkers zelf naar Kampen gingen om met de
post ook nieuwe voorraden in te slaan. Over die Urker tochten zijn vele boeiende
verhalen geschreven. De naam ‘bloedreizen’ spreekt voor zich. Wij kozen een
fragment uit het boek Bruid van Schokland van L. Kombrink.<9> Diens moeder was
een dochter van de op Schokland wonende Lammert Smit. Zij was getrouwd met
Kasper Kombrink, de lichtwachter van Kraggenburg. Zoon Lammert kwam
herhaaldelijk bij zijn grootmoeder op bezoek en zag dan met eigen ogen hoe de
Urkers met hun ijsvlet voort zwoegden richting Schokland.
Lammert schrijft:
“Klein en nietig, nauwelijks merkbaar op de grote doodse ijsvlakte, zwoegen de
Urkers met hun ijsvlet.(…) Langzaam komt de zware vlet, met de lopers er onder,
in beweging. Iedere keer botst zij tegen een overeind staande schots en dan is
de gang er weer uit. Diep voorover gebogen trekken de mannen voort, zich soms
met de handen op het ijs steunend wanneer hun benen door de gladheid onder het
lichaam wegschieten.(…)Eensklaps geeft de voorste trekker een schrille schreeuw
en meteen verdwijnt hij tot aan zijn middel in het ijs. Men stopt onmiddellijk
en vlug wordt de drenkeling uit het koude water getrokken. In stralen stroomt
het water hem uit de wijde broek en zijn gezicht staat allesbehalve plezierig.
Verrassend snel springt hij in de vlet en schopt de reeds bevriezende broek van
zijn lijf. De onderbroek van hetzelfde formaat volgt en vijf minuten later staat
hij weer in het trekzeel en trekt, trekt zo hard hij maar kan om weer warm te
worden. En voort gaat het weer, richting Emmeloord. Men is voorzichtiger
geworden. Het ijs is onbetrouwbaar door de snelle stroom die door de Nagel
trekt. Reeds heeft de zon haar hoogste punt bereikt en is bezig de korte
winterbaan naar de horizon af te leggen. De oostenwind wakkert aan en harder
moeten de Urkers trekken om het logge gevaarte vooruit te krijgen. Zij komen op
een punt waar de schotsen tegen elkaar op staan. Steven geeft het sein om te
stoppen. (…) Plotseling loopt er een siddering door de ijsvloer, een daverende
knal volgt. Met verschrikte gezichten richten de mannen zich op en onwillekeurig
naderen zij de boot om zich in veiligheid te stellen. Een luide waarschuwende
kreet van de leider doet hen het trekken vergeten. 'Kijk daar... daar recht voor
ons... daar schuift het ijs...!' schreeuwt hij schor. Hij heeft gelijk. Het ijs
is in beweging en de zware dikke schotsen schuiven over elkaar heen. Onder hevig
gerommel begint zich een duin te vormen, almaar hoger. De ijsvloer siddert onder
de geweldige druk... Onder de voeten der Urkers springen barsten en deze planten
zich krakend voort. Even zijn de mannen de kluts kwijt, heel even slechts. ‘Weg
van hier mannen!' beveelt Steven dan. 'Terug, desnoods weer naar Urk.' Allen
smijten zich in de zelen, een vluchtende horde, die trekt voor het leven. Met
wanhopige blikken kijken ze naar Schokland, dat nu achter hen ligt. 'We zullen
het om de Zuid proberen', zegt Steven, 'er móét ergens goed ijs zijn. En we
moeten opschieten, want over twee uur is het donker.' Steven krijgt gelijk. Het
ijs wordt beter. 'Het gaat goed mannen!’moedigt hij aan.’We hebben de goede
koers weer’.Als kleine wolkjes stoom komt de adem uit hun hijgende monden. Soms
heffen zij verschrikt het hoofd op als met gedreun een nieuwe scheur door het
ijs jaagt. Zwijgend gaat het verder, want elk gesproken woord is verspilling van
energie. Langzaam,tergend langzaam, wordt het nevelig silhouet van Emmeloord
duidelijker…”.
In de winter van 1946/47 maakte de Urker ijsvlet zijn laatste reis. De vlet was omstreeks 1850 gebouwd in opdracht van de vereniging ‘Hulp en Steun’. De honderdjarige werd toen overgebracht naar het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen (1950).
Aaldert Pol
Noten
1 Dr. B. Meijlink, Beschrijving van Schokland en de Schokkers,
met eenige losse gedachten en gesprekken op een zondagsreisje der- en herwaarts,
Uitgave K. van Hulst, 1858, pag.100
2 Schepen in het ijs. In: Verhalen van Schokland, De lotgevallen van een
eilandbevolking, 2013, pag. 125 e.v.
3 Historisch Centrum Overijssel (HCO), T.25, inv.no.18323
4 Gemeentearchief Kampen. Deel III, Archieven van het eiland Schokland, inv.234
5 G. D. van der Heide, Over het onderhoud van alle zeewerken op het eiland
Schokland. Kamper Almanak 1963/1964.
6 Thijs Slagter, Binnenschepen in het ijs, De Vriendenkring, 40e jaargang, nr.2,
zomer 2000, pag.46 e.v. en 42e jaargang nr.4, winter 2002, pag.34 e.v. Ook in
Binnenvaart 1997, nr.1 aandacht voor de scheepsjournaals
7 Jan Schuurman, brief in De Vriendenkring, Winter 1995, pag.29-32
8 Wim Kuyper, Zwervend langs het IJsselmeer,Heden en verleden van het hart van
Nederland, De Boer Maritiem, 1978, pag.125, 126
9 L. Kombrink, De bruid van Schokland, J. J. Groen,.Leiden, 1951, pag..77 e.v.
Fragment ook opgenomen in Bloedreizen.
Literatuur over vooral de Urker reizen:
Illustraties
Bron: Rondom Schokland, Verenigingsorgaan van de Vrienden van Schokland, 54e jaargang, nummer 2014, ag.16-pag. 16-24.