In 1845 publiceerde L'ILLUSTRATION, JOURNAL UNIVERSEL een reisverhaal onder de titel Souvenirs de la Hollande. De auteur, Henry Monnier (1799-1877), startte in Amsterdam, reisde vervolgens door Holland en maakte de oversteek naar Schokland. Het reisverslag in dit internationaal verschijnend tijdschrift is nooit herdrukt en ook nooit vertaald in het Nederlands. Er waren tal van redenen om daar verandering in te brengen. Hieronder de Nederlandse versie (met tekeningen!), eerder gepubliceerd in het blad de Vriendenkring (2004). Museum Schokland beschikt over een authentiek exemplaar van L’IllUSTRATION, JOURNAL UNIVERSEL
Het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie (Den Haag) - de bij uitstek deskundige instantie op het terrein van de buitenlandse kunst - kenmerkt Souvenirs als een heel bijzonder document. Het Bureau wist niet van het bestaan van dit reisverslag. Monniers verhaal is om verschillende redenen waardevol. Daar is allereerst het spaarzaam vertegenwoordigd zijn van Schokland in de Zuiderzee -reisverhalen. Dat was een direct gevolg van het feit dat het eiland in 1859 was ontruimd. Daardoor komt het ‘verlaten' eiland niet meer voor in de beroemd geworden tocht van Henry Havard en de daarop gevolgde belangstelling. Het is vooral de persoon van de reiziger, die het reisverslag tot een belangrijk document maakt. Die persoon in kwestie, Henry Monnier, was een veelzijdig artiest: acteur, schrijver, cartoonist, illustrator, humorist en tekenaar. Alleen al een consultatie in het Rijksprentenkabinet van het Rijksmuseum (Amsterdam) leverde een collectie van 21 van zijn werken op. Ook in tal van Franse musea zijn Monniers kunstproducties te zien en nog steeds worden zij op veilingen verhandeld.
Tot onze verrassing bleek ook de Gemeente Noordoostpolder reeds een drietal gravures van Schokland te hebben aangekocht. De Gemeente beschikte echter niet over enige achtergrondinformatie over Monnier, noch over de Franse tekst, noch over de vertaling daarvan. Er is met Souvenirs een opmerkelijk document ontstaan doordat de reiziger naar Schokland tekst én tekeningen maakte. In Monniers tijd stond de fotografie nog in de kinderschoenen en van Schokland bestaan geen foto's uit die tijd. Daarom moeten tekeningen gekoesterd worden als belangrijke bron. De tekeningen van Schokland zijn veelal zwart-wit en met deze sobere weergave wordt het alledaagse leven op het eiland goed weergegeven. Monnier heeft met zijn reisverslag een meer dan gewoon beeld van Schoklands strijd tegen het water gegeven. Hij heeft het over het 'amfibievolk' dat op het kleine lapje grond in die grote waterplas leeft en hij kijkt er verwonderd en met bewondering naar.
In 1995 plaatste de Unesco het eiland van het 'amfibievolk' op de Werelderfgoedlijst, maar het is Henry Monnier geweest die al in de 19de eeuw dit volkje op de wereldkaart zette.
Monniers levensloop
Monnier groeit op in een ambtenarengezin, zijn ouders denken aan een baan op een
van de ministeries in Parijs. Maar dit ambtenaarsbestaan bevalt hem niet en de
jonge Monnier verkiest het gaan van eigen wegen. Frankrijk beleeft in die tijd
een 'romantische storm' met schrijvers als Balzac, Dumas, Stendhal en schilders
als Delacroix, Boulanger en Nauteuil. Monnier leert de meesten kennen en
ondergaat ook zelf de invloed van de Romantiek.
Toch laat hij zich niet geheel
meevoeren door de 'storm'. Hij verruimt zijn blik in Engeland en publiceert in
1825 zijn Voyage a Londres. Dit soort reisverhalen doet het goed in de tijd van
de Romantiek. Als illustrator van de beroemde fabels van La Fontaine en de
chansons van Béranger weet Monnier een grotere naamsbekendheid op te bouwen.
Béranger werd vooral bekend door zijn patriottische liedjes over Napoleon. Ook
Monnier bewondert de keizer, maar is ook kritisch wegens diens onverzadigbare
machtshonger.
Op 5 juli 1831 maakt Monnier zijn toneeldebuut in Parijs. Hij was niet alleen de
schrijver van, maar tevens de belangrijkste acteur in het stuk. Monnier is dan
al een bekend tekenaar en veel beroemdheden gaan naar de première.
Alexandre Dumas, later beroemd geworden door zijn Drie musketiers, vertelt wie
er zoal bij de opvoering van la Familie improvisée aanwezig waren: de
schilders/beeldhouwers Delacroix, Boulanger, Vernet, Picot, de dichters
Chateaubriand, Lamartine, Hugo en uiteraard veel prominenten uit de theaterwereld.
Dumas betwijfelt of er ooit een debuut is geweest dat zoveel literaire emotie
heeft opgeroepen. Monnier speelde in het stuk vier verschillende rollen: die
van Joseph Prudhomme, verder de rol van een losbandig man, een vrouwelijke
portier en een lompe vleeshandelaar. Het succes was, aldus Dumas, immens. Op een
van zijn toneelrondreizen ontmoet Monnier in Brussel de familie Linsel, een
vader en drie dochters die een toneelgezelschap vormden. Op Caroline, de
jongste, wordt Monnier verliefd en in 1834 trouwen zij in Brussel.
Uit het huwelijk worden twee dochters en een zoon geboren. De dochters trouwen
een artiest, de zoon vindt een baan bij de spoorwegen.
Prudhomme
Soms lukt het een schrijver een persoon te creëren die tot in lengte van dagen
blijft voortleven. Bekende voorbeelden zijn Don Quichot van de schrijver
Cervantes en Jan Salie van Potgieter. Voor met name de Fransen heeft Henry
Monnier een onsterfelijk figuur neergezet in de persoon van Joseph Prudhomme.
Monniers Prudhomme krijgt vooral glans na de julirevolutie (1830) toen de
(gegoede) burgerij politieke invloed kreeg. Prudhomme staat model voor de
welgestelde burger, lid van de nieuw gevormde geldadel, die de plaats had ingenomen
van de verfoeide geboorteadel. Er blijken echter, na de wisseling van de wacht,
(te) veel burgers te zijn die menen dat alle goedheid van hen komt en dat zij
de wijsheid in pacht hebben. Prudhomme is in de tekeningen van Monnier altijd
gemakkelijk te herkennen als iemand van middelbare leeftijd, een goed gevulde
buik, gekleed in een wit vest, chemise met hoogopstaande kraag, lange zwarte
broek, witte katoenen kousen, lakschoenen, weinig haar, wel zorgvuldig gekamd.
De door Monnier geschapen persoon wordt vaak ten tonele gevoerd met een quasi
wijze spreuk. In de serie litho's, bekend geworden onder de naam Grisettes - de
Parijse dametjes van lichte zeden - neemt hij, naast anderen, die rijke burger
op de korrel. In het Rijksprentenkabinet (Amsterdam) kan men een deel van de
serie bewonderen.
Levenseinde
In zijn laatste levensjaren wordt Monnier meer en meer gekweld door astma en
reumatiek. Hij verblijft vaker in zijn geboorteplaats Parnes, halverwege
Parijs-Normandië, waar hij het ouderlijk huis had geërfd. Aan een vriend
schrijft hij dat deze zeer verbaasd zou zijn als hij hem met de schop in de hand
zou zien, terwijl zijn vrouw rozen entte. Het was ook wel zeer contrasterend met
zijn leven in Parijs. Naarmate Monnier ouder wordt nemen de astmatische
aanvallen toe en beweegt hij zich steeds moeilijker. De schoenen passen hem niet
meer. Hij komt bijna niet meer uit zijn stoel en tenslotte sterft hij in de
stoel in het bijzijn van zijn vrouw, kinderen en geliefde kat.
Op 6 januari 1877 wordt hij in het familiegraf van Parnes begraven. Caroline
overleeft hem tien jaar.
Literatuur:
-Allgemeines Lexikon der bildenden Künstler von der Antike bis zur Gegenwart,
begründet von Uirich Thieme und Felix Becker, Leipzig 1931,
-E. Bénézit, Dictionnaire critique et documentaire des peintres, sculpteurs,
dessinateurs et graveurs de tous les temps et de tous les pays par un groupe
d'écrivains specialistes frangais et étrangers, Tome 9,1999.
-Champfleury (pseudoniem van Jules Francois Félix Husson), Henry Monnier, son
oeuvre avec un catalogue complet de l'œuvre et 100 gravures facsimilé. Parijs,
1879.
-Aristide Marie, Henry Monnier (1799-1877), L'Art et la Vie Romantiques, 1983.
Réimpression de l'édition de Paris, 1931.
-Edith Melcher, The Life and Times of Henry Monnier 1799-1877, Harvard
University Press, 1950.
De wereld wordt kleiner
Dankzij de snelheid van de communicatiemiddelen zijn tegenwoordig alle volken buren van elkaar: Amsterdam ligt om zo te zeggen aan de poorten van Parijs en Parijs kan binnenkort Wenen of Florence de hand reiken. Spoorwegen maken afstanden klein, heffen grenzen op, brengen voor altijd de verst van elkaar gelegen gebieden, de meest verschillende staten niet elkaar in contact. Tot nu toe leek het of iedere streek, net als China, omgeven was door een grote muur die vreemdelingen de toegang verbood; thans zijn deze muren gevallen, alle plaatsen staan open voor een ieder, alle volken neigen tot eenheid en vermengen zich met elkaar.
We moeten ons er dan ook niet over verbazen dat we onderscheid naar ras en afkomst steeds meer zien verdwijnen en dat karakteristieke trekken van een bepaald land en bijzondere kenmerken van een bepaalde stad verloren gaan. Door lagunes loopt tegenwoordig een spoorweg; Venetië is Venetië niet meer: men komt de stad van de dogen binnen zoals men Parijs of Londen binnenkomt, gondeliers dragen net als bij ons grijze gleufhoeden en op het toneel van Venetië worden de vaudevilles van Monsieur Scribe opgevoerd. Zo is het voor reizigers overal net of ze thuis zijn. Het valt hen op dat de plaatsen waar ze aankomen lijken op die welke ze zojuist verlaten hebben. Overal draagt men dezelfde kleren, lijken gewoonten op elkaar en zien - met uitzondering van ruïnes die hun karakter behouden hebben - uiteindelijk alle dingen er bekend en vertrouwd uit.
Amsterdam
In Amsterdam bijvoorbeeld stromen buitenlanders van alle kanten toe en handelslui komen van alle plekken van de aardbol. Men komt er Duitsers tegen, Italianen, Spanjaarden - allen nog min of meer herkenbaar - maar de enige natie die men daar slechts met moeite kan vinden dat is nou juist de Hollandse natie, voorheen zo karakteristiek, zo verschillend van alle andere. Ga eens midden op de hoge dijk staan, dan hebt u een prachtig uitzicht: aan de ene kant het water van het IJ en talrijke windmolens op de oevers, aan de andere kant de fraaie kaden van de stad en al die spitse torentjes van wel duizend kerken en grachten hier en daar onderbroken door zwarte lijnen van bruggen. Om u heen ziet u talloze schepen van alle mogelijke afmetingen en een woud van masten met vlaggetjes in allerlei kleuren, verder schitterende scheepswerven en prachtige pakhuizen. Niets evenwel, niets in dit enorme schouwspel wat de hoofdstad van Holland in het bijzonder onderscheidt. Amsterdam doet zich aan u voor als een willekeurige opslagplaats ergens op de wereld: u bent daar niet meer Hollander of Fransman, u wordt wereldburger. Op straat is bijna iedereen gekleed op z'n Frans, vooral de vrouwen die vol minachting de oude nationale klederdracht overlaten aan de provincies. In huis volgt men de Engelse gewoonten, men leeft er geheel zoals in Londen. En in parken en op andere plaatsen waar men vertier zoekt, vermaakt de Hollandse burger zich op Duitse wijze: hij rookt, drinkt bier, gaat kegelen en ook de muziek in de schouwburg is Duits.
Het echte Holland
Maar ook al dreigt het nationale karakter in grote centra steeds meer te verdwijnen, het zal nog lange tijd bewaard blijven op afgelegen plaatsen, in kleine steden en op het platteland, gehecht als men daar is aan oude gebruiken, niet direct openstaand voor nieuwe dingen en geneigd om contact met vreemde landen af te houden.
Zo gaat het ook bij ons in Frankrijk: terwijl bijna alle provincies hun oorspronkelijke kenmerken zijn kwijtgeraakt, blijven er wel enkele onbekende uithoeken over waar klederdrachten, gewoonten en zelfs ideeën van vroeger met heilig respect bewaard worden; men weet nauwelijks meer wat een Picardiër is of een Lotharinger; maar een Bask of een Breton herken je altijd. Het echte Holland moet u dus niet zoeken in Amsterdam of in andere grote steden van Nederland.
Nee, verlaat de hoofdstad, ga enkele mijlen het land in, zoek het platteland op en kleine plaatsjes die daar volop te vinden zijn, Buiksloot of Broek bijvoorbeeld, en u zult er zeden aantreffen uit de vorige eeuw en vreemde gebruiken, in één woord: het typisch Hollandse zoveel u wilt en zelfs meer dan dat. Daar zijn de straten net zo schoon als bij ons de salons; alle pleinen worden schoongemaakt, geveegd, geschrobd bijna; de huizen, pas geverfd, lijken wel nieuw en glanzen alsof ze in de boenwas zijn gezet. Het lijkt wel een stad van bordpapier op een marmeren tafelblad. Elk woonhuis heeft twee tuintjes, het ene ervoor, het andere erachter; twee perken vol bloemen, afgezet met goudkleurig geverfde paaltjes, wit schelpenzand op de paden; de bomen zijn allemaal gelijk gesnoeid in waaiervorm en de stam is voorzien van een laagje verf..... Wonderlijke opvatting over natuur waar alleen Hollandse ogen genoegen aan beleven!
Verder ziet u daar langs de kanalen, een paar passen van de spoorlijn af, de hondenkar voortsnellen: twee enorme doggen die een soort open wagentje trekken, waarin drie of vier personen vervoerd worden. U komt vreemde koetsen tegen, 'toesleden' genoemd, zonder wielen of onderstel, die lijken op het koetswerk van oude Franse berlines en die rusten op twee dunne balkjes. Ze worden zo goed en zo kwaad als dat gaat voortgetrokken door een broodmager paard dat met touw is aangespannen. De paarden zijn trouwens niet minder eigenaardig: ze hebben hoefijzers onder die hen drie of vier duim groter maken en zo lijkt het wel of ze op stelten lopen.
Aan de buitenkant zien de huizen er wat lomp en zonderling uit: de eerste verdieping springt uit boven de benedenetage en de tweede verdieping evenzo boven de eerste; de huizen zijn geheel van hout, ze hebben een puntig dak en heel brede goten. Ze worden, zoals gezegd, bijna elk jaar van een nieuwe verflaag voorzien en ze verven ze graag zoveel mogelijk in bonte kleuren; nu eens is het een huis met een groen dak en okergele wanden, met een brede roze rand rondom alle openingen; dan weer eentje met groene wanden, een rood dak met smalle zwarte randen.
Curiositeiten
Ga nu eens een van die huizen binnen, als u tenminste een of andere dorpeling weet te vinden die bereid is u deze zeldzame gunst te verlenen. Trek de pantoffels aan die u aantreft bij de deur van de benedenverdieping, opdat uw voetstappen geen vlek achterlaten op de glimmende tegelvloer... Brede balken lopen langs de zoldering, ze zijn bewerkt en worden ondersteund door potsierlijk uitgehouwen figuren of vrouwenbeelden van een primitieve schoonheid. Aan de ramen zijn een soort spiegeltjes bevestigd met uitzicht op straat, die u in staat stellen te zien zonder gezien te worden en vanaf de theetafel kunt u zo onophoudelijk genieten van het uitzicht. Daar komt nog een eigenaardige overvloed bij van allerhande voorwerpen, uit alle tijden en overal vandaan, van Chinese kopjes tot de uitgeholde boomstam van primitieve volken. De Hollander is van nature een groot liefhebber van verzamelingen en zo lijkt elk huis wel een curiositeitenmuseum. De muren zijn behangen met schitterende stoffen; bij de rijksten is de vloer van de benedenverdieping helemaal van marmer.
Ook de klederdrachten, vooral die van de vrouwen, verdienen de aandacht: het kapje van zeefdoek of zwart satijn, de gazen of tulen voile, de brede ronde strohoed waaraan het meisje uit een bepaalde provincie te herkennen is; en allemaal, zonder uitzondering, dragen ze op de slapen plaatjes van goud, zilver of namaak.
De schouwburg tot slot - als er al een schouwburg is - is zeker niet de minste bezienswaardigheid. Als het toneeldoek open is, is er geen fries, zodat» boog zijn, het eerste plafonddoek verbergt. Er bestaan ook geen loges op het voortoneel; daar waar die zich zouden moeten bevinden ziet men gewoonlijk twee kolossale beelden, voorstellende Tragedie en Komedie, die een nogal ongelukkig effect hebben en het toneelbeeld schaden. Verscheidene toneelzalen lijken helemaal gebouwd te zijn in gotische stijl; de loges zijn daar zo ingebouwd dat ze samen een rozet, een klaverblad of een spitsboog vormen. De hoofden van de toeschouwsters zouden, op die wijze ingelijst in deze grillige decoraties, een gracieuze en wonderschone aanblik kunnen bieden. Maar helaas, Hollanders verlichten hun schouwburgen op z'n Italiaans, dat wil zeggen: weinig of in 't geheel niet. Het toneel is nauwelijks verlicht en de zaal blijft gedompeld in een naargeestige duisternis. Schouwburgen zijn slechts zes maanden van het jaar open.
Schokland
Dat is het beeld van de provincie op het vasteland. Blijft over een bezoek aan de kust, de meren en de eilanden, waar heel dat echte amfibievolk woont, vertrouwd als het is met water zoals vissen, altijd levend in de nattigheid - is het niet van beneden dan wel van boven - beschermd door zwakke dijken tegen de woede van de golven en voortdurend waakzaam tegen overstroming. Daar kan, zoals u wel kunt bedenken, de moderne beschaving nauwelijks doordringen; de oude Bataafse zeden blijven daar bewaard in al hun oorspronkelijkheid en er zullen nog wel eeuwen overheen gaan voordat dit waterlandras verengelst of verfranst is, zoals dat al gebeurd is met de burgerij van Amsterdam en de andere handelssteden.
Dankzij ons goede gesternte hadden we in Amsterdam een genieofficier ontmoet die ons goed gezind was en wiens kennis van zaken voor ons én zeer aangenaam én zeer nuttig was. Hij had verscheidene reizen naar Frankrijk gemaakt; omdat hij daar goed ontvangen was, spande hij zich in om ons op zijn beurt alle gastvrijheid te verlenen. Hij diende ons als gids bij onze ontdekkingstochten langs de kustgebieden en zo brachten we in zijn gezelschap een bezoek aan één van de merkwaardigste eilanden van de Zuiderzee, het eiland Schokland, waar wellicht nog nooit een Fransman voet aan wal had gezet.
Het eiland Schokland ligt tussen de monding van de rivier de IJssel en het eiland Urk; anderhalve mijl water scheidt het van het vaste land; het ligt extreem laag en is omringd door hoge dijken. Uit de verte kan men het nauwelijks onderscheiden, en zijn spitse torentjes lijken zomaar uit de golven op te rijzen. We konden er niet achter komen waar de naam Schokland, wat in het Frans vertaald betekent 'het land van de schokken', vandaan kwam. Misschien is het wel een aanduiding van een volksstam, 'land der Schokken'. Waarschijnlijk maakte dit eiland vroeger deel uit van het vasteland, maar daar is men niet al te zeker van, omdat er voor zo ver we weten geen enkele aanwijzing is die dat bevestigt. In de dertiende eeuw maakte een grote overstroming de oppervlakte van het eiland aanzienlijk kleiner en omdat het overgebleven gedeelte laaggelegen was en moerassig,vormt de zee sindsdien een voortdurende bedreiging en wordt het eiland vaak overspoeld. Zo was Schokland tijdens de orkaan van februari 1825 geheel onder water verdwenen; men meende enige tijd dat het helemaal verloren was gegaan.
Het eiland wordt, zoals gezegd, beschermd door dijken en door paalwerk,
waarlangs de huizen zijn gebouwd. Deze werken zijn uitgevoerd, tegen
gezamenlijke kosten, door de stad Amsterdam en de provincie Overijssel, die er
allebei belang bij hadden dat het eiland niet door de zee zou worden verzwolgen.
Schokland dient namelijk als haven voor tal van kleine Zuiderzeeschepen die bij
woelige zee achter dit eiland voor anker gaan. Verder kan Schokland voor de
provincie Overijssel, waar het deel van uitmaakt, beschouwd worden als een
natuurlijke dijk, als een vooruitgeschoven bolwerk tegen de golven van de zee.
De lengte van het eiland bedraagt een mijl; dat is een uur gaans of ongeveer
5.000 meter.De breedte varieert van l .000 tot 100 meter en nog wel minder.
Drie dorpen
Het eiland bezit drie dorpen of liever drie verschillende groepen huizen. Het
eerste, waar we aan land kwamen is Emmeloord, dan Middelbuurt en Ens. Deze
dorpen zijn met elkaar verbonden door een voetpad van planken die rusten op in
de grond geslagen palen of balken. Dat is de enige manier om de verbinding
tussen deze dorpen veilig te stellen. Het is zelfs zo dat deuren van huizen vaak
in het water staan en er ligt alleen een smal paadje van de ene woning naar de
andere.
Toen we van boord gingen leek het ons toe dat we een immense overtocht hadden
moeten maken, zo vreemd was in onze ogen de aanblik van dit land en zijn
bewoners.
De officier was verrukt over onze verbazing. 'Dit is nog niets', zei
hij tegen ons, 'ik reken erop u hier enkele dagen te houden en we zullen dit
oord pas verlaten als we het tot in de kleinste details hebben bekeken'. Dat
voorstel namen we aan en meteen begonnen we aan onze ontdekkingstochten.
Het eiland telt 600 inwoners. Die van het dorp Emmeloord zijn bijna allemaal
katholiek; men herkent hun huizen aan de kruisjes waarmee ze getooid zijn. In
Middelbuurt is een deel katholiek, een ander deel protestant. In Ens zijn ze
allemaal protestant.
Het bestuur van deze drie dorpen bestaat uit een burgemeester, een priester, een
dominee en een schoolmeester.
Emmeloord is het belangrijkste van de drie dorpen. In 1749 vielen 24 van de 47
huizen
ten prooi aan de vlammen Sindsdien heeft men er enkele herbouwd, waardoor dit
dorp
het grootste is gebleven. Daar waren we in een vrij bekend haventje aan wal
gegaan.
Niets is treuriger of armoediger dan de aanblik van dit eiland dat volkomen kaal is: geen enkele boom, geen enkele struik. De vegetatie houdt op bij Amsterdam, waar de vestingwallen getooid zijn met mooie grote bomen. We zochten tevergeefs op het eiland iets dat op een tuin leek, maar konden er zelfs niet een pot met bloemen vinden. Ofwel de bewoners moeten heel arm zijn, of het klimaat moet erg ongeschikt zijn, dat op Schokland de bloemen zo totaal ontbreken. Men kent toch de passie die Hollanders altijd hebben gehad voor bloemen en de enorme bedragen die ze vandaag de dag nog uitgeven, ondanks hun natuurlijke zuinigheid, om deze zo kostbare passie te bevredigen. Alleen tulpen al hebben meer Hollandse bankiers geruïneerd dan schipbreuken en overstromingen. De huizen van Schokland, klein, slecht gebouwd, neergezet zoals het toeval wilde, zonder smaak en zonder symmetrie, maken de aanblik van het land nog armoediger. De muren of de wanden zijn voor het merendeel van boven tot onder gescheurd. Onnodig te zeggen dat al deze armelijke woningen zijn gemaakt van hout, steen is namelijk heel zeldzaam en heel duur in Holland. In Broek hebben we een stenen huis gezien met maar twee verdiepingen, dat meer dan 300.000 francs kostte. Trouwens, het valt te betwijfelen of de bodem van de eilanden en zelfs die van de kuststreken stevig genoeg zou zijn om zware constructies van steen te dragen.
Aan de oostkant liggen lage drassige stukken land, die, omdat ze slechts voedsel
kunnen bieden aan een zeer klein aantal koeien, geiten en schapen, eigenlijk de
naam weidegronden niet verdienen. Zolang we er waren zagen we geen enkel paard.
De oude mensen kunnen zich niet herinneren er ooit een gezien te hebben. Ook
kippen, honden en katten zijn er zeer zeldzaam. Als de vrouwen hun koeien gaan
melken, staan ze meestentijds tot de knieën in het zoute water. Het vee lijkt
niet te lijden onder de armoede van het land; de beesten zijn sterk gebouwd,
krachtig en geven melk in overvloed. Men vertelde ons dat de veestapel bijna
helemaal vernieuwd was, omdat een groot deel ervan de winter niet had overleefd.
Er bestaan putten met zoet water, maar we waren niet nieuwsgierig genoeg om de
kwaliteit daarvan te onderzoeken.
Ten zuiden van Ens staat een vuurtoren die zo goed en zo kwaad als het gaat
verlicht wordt door een kolenvuur. Er is sprake van dat dit vervangen gaat
worden door een verlichting met olie of gas.
Het interieur
Het interieur van de huizen, die wij dankzij onze gids van binnen mochten bekijken, is hoogst merkwaardig. Een woning bezit gewoonlijk slechts één vertrek, dat door wanden of een soort windschermen, die tamelijk slecht zijn vastgezet, verdeeld wordt in twee of drie ruimten. De plafonds zijn laag en de deuren zo klein dat je altijd moet bukken om naar binnen te gaan. De ramen hebben, zoals bij deze woningen past, kleine ruitjes die net als in de Middeleeuwen in lood gevat zijn. De tafels en stoelen zijn dermate klein dat ze gemaakt lijken voor kinderen. Tenslotte lijken de kopjes waaruit koffie en thee gedronken wordt, waarvan tussen haakjes de bewoners zeer grote liefhebbers zijn, op vingerhoeden en je moet er wel heel erg aan gewend zijn wil je ze niet inslikken. Op Schokland wordt, net als in heel Holland, de properheid tot het uiterste doorgevoerd. De inwoners geven blijk van een bijzondere voorliefde voor alles wat op de een of andere manier gepoetst kan worden; koper, ijzer en tin zijn dan ook het voorwerp van toegewijde zorg. Veel van deze huizen hebben geen stenen of houten vloer; in plaats daarvan stampt men een soort leemaarde aan, zodat de grond tamelijk hard wordt.
De kamers zijn versierd met honderd en één kleine snuisterijen in felle, schreeuwende kleuren. Met verbazing zagen we het grote aantal buffetten en oude kasten met gedraaide zuiltjes, bewerkte voetstukken en versierd met inlegwerk van koper, ebbenhout, en marmer. Het is dezelfde voorliefde voor verzamelen en voor oude spullen die we al hebben opgemerkt bij de Hollanders op het vaste land. Omdat al eeuwenlang handelswaar uit de hele wereld Hollandse havens binnenstroomt, hebben de inwoners zich kunnen verrijken met allerhande curiositeiten. Geen enkel volk is rijker aan voorwerpen uit China, aan bewerkte metalen, aan zeldzame meubels. In rijke huizen hebben we koperen zuilen gezien, opgezette dieren, walvistanden, middeleeuwse wapenrustingen, oude klokken, wandtapijten uit de twaalfde eeuw, enzovoort enzovoort.
Kostbaar cadeautje van Peter de Grote
Als men zich een juist beeld wil vormen van een Hollands interieur, zoals dat
was in de zeventiende eeuw en zoals men dat nog steeds aantreft in verscheidene
provincies, dan moet men in het museum van Den Haag het kostbare stuk eens gaan
bekijken dat door Peter de Grote aan Holland is geschonken. Het is een hoge kast
van schildpad, ingelegd met parelmoer en voorzien van glasruiten. Door het glas
ziet men het complete interieur — vanaf de kelder tot aan de zolder — van het
huis van een rijke Hollandse koopman uit de zeventiende eeuw. Bedden, tafels,
fornuizen, stoelen, sloten, schilderijen, boeken, tot aan hanglampjes toe, er
ontbreekt niets aan.
Dit merkwaardige pronkstuk werd gemaakt met zoveel zorg dat de boeken, niet meer
dan ongeveer een duim hoog, toch echt gedrukt en gebonden zijn en dat de bijbels
koperen en zilveren sloten hebben. Tenslotte zelfs porseleinen vazen en
miniatuurkopjes uit China, alles speciaal met de hand gemaakt door de bekwaamste
werklieden. Dit kleine presentje heeft, zegt men, meer dan 30.000 gulden gekost
(63.300 f r.).
We waren niet weinig verrast dat we in arme huisjes op een eiland in de
Zuiderzee, waar de bewoners alleen maar leven van de opbrengst van de visserij,
bijna dezelfde curiositeiten aantroffen, bijna dezelfde luxe aan snuisterijen
als in het met parelmoer ingelegde modelhuis van het museum in Den Haag.
Sinds enkele jaren zijn oude spullen in de mode geraakt; handelaars in curiosa
hebben de wereld overspoeld en al die ouderwetse prullaria opgekocht voor
goudgeld. Zullen ze ooit het eiland Schokland aandoen? Ik weet het niet, maar
als dat in hun hoofd op zou komen, zouden ze daar zeker van een koude kermis
thuiskomen; deze arme mensen zijn te zeer gehecht aan oude tradities om hun als
relikwieën vereerde spulletjes van de hand te doen. In de armoedigste hutjes
hebben we de fraaiste middeleeuwse meubels gezien, uitstekend onderhouden en
ongetwijfeld van een zeer hoge waarde.
Tot zover het authentieke verhaal van Henry Monnier. Er zijn tussenkopjes ingevoegd om de leesbaarheid te vergroten. De geografische namen (soms foutief geschreven of gezet) zijn in de huidige spelling opgenomen. Zuiderzee voor Zuyderzée; Buiksloot voor Bruiksloot; IJssel voor Yssel; Overijssel voor Over-Yssel; Urk voor Ock; Emmeloord voor Emmeloort; Middelbuurt voor Middenboort.
Uit het Frans vertaald door Riny en Ko Wattel, oud-docenten Frans
Monniers reisverslag is een vlot leesbare impressie uit de tijd van de Romantiek
en het opkomend nationalisme. De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden was
in de Franse tijd een eenheidsstaat geworden, maar Holland domineerde daarin nog
steeds. Voor Monnier was Holland synoniem met Nederland,
De mogelijkheden van massale verspreiding van boeken en tijdschriften waren na
de Napoleontische tijd sterk toegenomen. Abonnementen op bladen waren nog niet
gebruikelijk en de uitgevers moesten het hebben van de losse verkoop. Alles
wordt in het werk gesteld om de bladen zo interessant mogelijk te maken door
het opnemen van feuilletons, reisverhalen en illustraties.
De Romantiek wordt gekenmerkt door hang naar het verleden, weerzin tegen de
stedelijke samenleving en verheerlijking van het leven op het platteland.
Vooral afgelegen gebieden als eilanden worden geïdealiseerd. Daar mocht dan
weliswaar armoede troef zijn, de bevolking kende er nog saamhorigheid en
deugdzaamheid. Van dit sentiment vinden wij ook een en ander in Monniers
reisverslag, hoewel hij reeds met één been in het Realisme stond. Zijn
tekeningen getuigen van scherp waarnemen, al mogen ze natuurlijk niet als
'fotografische' reproducties beoordeeld worden. Hij signaleert bittere armoede
op Schokland maar doet ook uitvoerig verslag van door Schokkers verzamelde
curiositeiten. Dat is opmerkelijk, want in veel literatuur over Schokland komt
uitsluitend de armoede aan bod. Is Monniers verslag te zeer ingekleurd door de
Romantiek?
Start in Amsterdam
Het reisverhaal verdient op meerdere punten een korte toelichting. Amsterdam,
het Venetië van het Noorden, was de grote trekpleister voor veel buitenlandse
reizigers. Ook Monnier start zijn reisverhaal in Amsterdam. Hij spendeert
echter weinig woorden aan de 'heerseres der wereldzeeën'. Toch is uit andere
bronnen gebleken dat de Fransman er opmerkelijke dingen zag. Hij werd in de
hoofdstad zeer getroffen door de zorg voor weeskinderen. 'De instelling voor
weeskinderen is een van de mooie dingen waar Holland terecht trots op is'. Wel
voegt hij er op humoristische wijze aan toe dat de heren aan wie de instelling
behoort nog trotser zijn. Hij maakt in Amsterdam enkele prachtige tekeningen van
een groep kinderen (meisjes en jongens) uit het Burgerweeshuis, die onder
leiding van een trotse regent (met het kerkboek in de hand) naar de Zuiderkerk
lopen. De wezen van Amsterdamse burgers kwamen uit verschillende religieuze milieus,
maar gingen 's zondags wel allen naar dezelfde kerk. Monnier stoorde zich aan de
kleding der wezen 'par du rouge et du noir'. De kinderen waren heel opvallend
uitgedost in half rode en half zwarte kleding. Koning Lodewijk Napoleon had die
opvallende kleuren afgeschaft als zijnde de kleding van een hansworst, maar in
de tijd van koning Willem l waren de kleuren weer in ere hersteld. De
Amsterdamse regenten vonden die herkenbaarheid praktisch en maar wat
gemakkelijk. Opvallend is Monniers opmerking dat veel karakteristieke
verschillen tussen de naties aan het verdwijnen zijn. Er is sprake, zo meent
hij, van het ontstaan van een soort wereldburgerschap. De steden gaan steeds
meer op elkaar lijken. Ook op theatergebied constateert hij een vorm van nivellering.
In alle grote Europese steden worden de luchtige toneelstukken (vaudevilles) van
Monsieur Scribe opgevoerd. Met deze opmerking refereert Monnier mogelijk aan de
opvoering in 1836 - in de Amsterdamse stadsschouwburg - van het zangspel van A.
E. Scribe. Diens Brama en Zoloé speelde zich af in het Indiase Delhi. Met
twintig uitvoeringen werden duizenden bezoekers getrokken; het thema van de
'oprechte liefde' leidde tot een enorm kassucces.
Monnier heeft waarschijnlijk ook de Amsterdamse schouwburg voor ogen gehad toen
hij in zijn reisverhaal melding maakte van het veelal aanwezig zijn van twee
Griekse beelden in Nederlandse theaters. Op het Amsterdamse voortoneel stonden
namelijk Melpomene, de muze van het treurspel, en Thalia, de godin van het
blijspel.
Typisch Hollands
Het typisch Hollandse bevindt zich, volgens Monnier, op het platteland in plaatsjes als Buiksloot en Broek. Vooral Broek in Waterland was, reeds voor Monniers bezoek, door buitenlandse toeristen geroemd als 'tempel’der Hollandse zindelijkheid', Nederland was in hun ogen van oudsher een proper land. Zo vertelde de Engelse ambassadeur Sir William Temple (17de eeuw), dat iemand die met vuil schoeisel een huis wilde binnengaan door de dienstmeid op de rug werd genomen. Straten, gevels, puien, ruiten, stoepen werden er schoongeboend en ook het regelmatig verven van het houtwerk, zelfs van de bomen, wekte grote verbazing. De straten in Broek werden, volgens een der reizigers, zelfs met karnemelk geschrobd om de stenen witter te maken. Tal van anekdotes en fabels deden over Broek de ronde.
Vrijwel eensgezind merkten buitenlanders op dat Nederlanders weliswaar rein waren op het interieur en exterieur van hun huizen, maar dat ze, als het op lichamelijke reinheid aankwam, minder nauw keken. Een waarnemer meende zelfs te moeten zeggen dat de 'tafelpoten helderder [waren]dan de mensenvoeten'. Hygiënisch waren de Nederlanders dus niet. Ter adstructie van deze stelling wezen de reizigers op de kwispedoren, die door mannen werden gebruikt bij het roken. Zij 'kwatten' in het spuwpotje, dat nota bene op de tafel stond.. De aanblik van een hondenkar wekte bij Monnier verwondering. Voor de Nederlander was dat soort vervoer een alledaagse verschijning, voor een Fransman blijkbaar niet. Tot ver in de twintigste eeuw werden in Nederland honden gebruikt als trekdier voor het vervoer van mens en handelswaar.
Ook keek de Fransman zijn ogen uit tijdens het passeren van de zogenaamde 'toesleden'.
Dit type koets rustte op ijzers in plaats van wielen en werd in Amsterdam
veelvuldig gebruikt. Het was, met al die kinderhoofdjes, comfortabeler reizen
dan met een gewone koets, die vaak niet geveerd was. De koetsier liet de slede
regelmatig over de smeerlap lopen om het glijden te vergemakkelijken.
Monniers opmerking dat de bewoners van de kusten en de eilanden volgens de oude
Bataafse zeden leefden is een achterhaalde gedachte. Archeologische opgravingen
hebben inmiddels dat beeld van Nederland drastisch gewijzigd. Maar in de tijd
van Monnier verdedigden nog tal van Nederlandse historici de afstamming van de
Bataven, een idee dat thans wordt afgedaan als de 'Bataafse mythe'.
Beeld van Schokland
Monnier maakte in zijn beschrijving van Schokland uiteraard ook foutjes. Zo zet hij op het door hem getekende kaartje van het eiland - in deze Vriendenkring ook afgedrukt - Ens op de plaats waar Zuidert had moeten staan. Onder Ens wordt, ook in Monniers tijd, het zuidelijk deel van Schokland verstaan: Zuidert, Middelbuurt en Zuidpunt samen. Ook had Monnier de loopplank tussen de buurten anders moeten tekenen: de loopplank lag namelijk op klossen op de schoorpalen (zie aanvullende tekening). Verder was de vermelding dat Overijssel en Amsterdam verantwoordelijk waren voor het dijkonderhoud ook niet meer ter zake, want het Rijk had al in de jaren dertig de verantwoordelijkheid overgenomen. Ook de gegevens over de bevolking zijn niet altijd correct weergegeven (zie opgenomen grafiekje). Zo is er nog wel meer bijeen te sprokkelen. Dat hij in tekst en prent de katholieke huisjes met een kruis op het dak weergeeft lijkt een grap, maar ook Reinier Vinkeles (klederdrachtgravure, 1787) en J.C. Greve jr. (schetsen van de woningen op Emmeloord ca. 1853-1859) plaatsen deze geveltekens. Het is soms moeilijk vast te stellen of een weergave waarheidsgetrouw is of dat het om een 'dichterlijke' vrijheid gaat. In ieder geval kan de tekening van het door het water wadend melkmeisje met de werkelijkheid overeen komen. Ook andere bronnen melden dat delen van het weiland bij herhaling onder water stonden. Ook de scheepjes in de haven zijn door Monnier niet uit de losse pols getekend: zij zijn duidelijk van het Schokker type.
Monnier heeft blijkbaar een redelijk realistisch beeld van het eiland gegeven.
De door P. L. Dubourcq gemaakte tekening van de Middelbuurt (1845) kan ter
verifiëring van het door Monnier geschetste beeld gebruikt worden. Over de
herkomst van de naam Schokland weet Monnier niet veel zinnigs te zeggen. Dat is
begrijpelijk, want ook thans is daarover nog niet het laatste woord gezegd.
Waarschijnlijk is de naam afgeleid van koeienvlaaien en niet door de
eilandbewoners zelf bedacht. Op enkele plaatsen in Nederland werden die vlaaien
schokken genoemd. Bewezen is wel dat de Schokkers veelvuldig hopen gedroogde
koemest hebben gebruikt voor de fundering van hun huizen en putten.
Het water uit de putten werd om begrijpelijke redenen door de reizigers niet op
smaak en zuiverheid getest. Goed drinkwater was op Schokland schaars en de
waterputten zullen niet altijd even fris geroken hebben.
Klederdracht op Schokland
Monnier maakt geen melding van een bijzondere klederdracht op Schokland. Ook de Deventer hoogleraar Mees merkt in zijn zomertochtje van 1846 op dat er nauwelijks nog klederdrachten waren. Men kan dus gevoeglijk aannemen dat er van deze dracht weinig meer te zien was. Alleen op Monniers tekening van de Schokker vrouw met spinnewiel is misschien nog iets te herkennen van een oudere dracht. Klederdrachten zijn trouwens - in tegenstelling tot wat men vroeger dacht - ook onderhevig geweest aan de mode.
De Franse revolutie heeft op het gebied van de kleding grote veranderingen gebracht. Huizinga noemt met name de herenkleding, waarin 'een proces van nivellering' op gang wordt gebracht. Het herenkostuum wordt in toenemende mate kleurloos en vormloos en het fantasie-element verdwijnt vrijwel geheel. Dat geldt niet in dezelfde mate voor de dameskleding. De hoed was sedert mensenheugenis het statussymbool bij uitnemendheid geweest van mannen. Bij de oude Romeinen was het de feestdracht voor vrije burgers en werd het dragen van een hoed niet toegestaan aan slaven. Tijdens de Franse revolutie werd de hoed taboe verklaard als zijnde contrarevolutionair en werd de muts het symbool van de nieuw verworven vrijheid.
Vrouwen droegen geen hoeden doch meestal een muts of flodderhoed. Eerst in de
19de eeuw kwam onder Engelse invloed het dragen van gevederde dameshoeden in
gebruik (bij vrouwen uit beter gesitueerde kringen). Eenvoudige burgervrouwen
droegen gewoon een muts. Kenmerkend voor de vrouwelijke kledij in de 19de eeuw
werd het verhullen van de vormen van het lichaam. In deftige kringen was het
niet oorbaar dat de enkels gezien konden worden. In dat opzicht voldoen Monniers
vissersvrouwen (aan de wastobbe) dus niet aan de mode: zij dragen te korte
rokken. Dat was wel zo praktisch in een waterrijke omgeving. Ook de wijde broek
van de Schokker mannen, in veel vissersdorpen trouwens gedragen, was
doelmatiger dan de nauwsluitende pantalon.
In het algemeen kan gezegd worden dat de streekdracht van uitgesproken
agrarische -of visserijgemeenschappen in veel gevallen aansloot bij de mode van
de vroegere kleine burgerstand. Men noemt het dan ook wel 'gesunkenes Kulturgut'.
Het dragen van wollen mutsen was op Schokland, blijkens de tekeningen van Monnier, zeer algemeen. Die mutsenmode gold trouwens voor het hele land, want het was een goedkope hoofdbedekking. Op Schokland en elders in Nederland liepen veel schapen die de wol konden leveren. De ruige bonten muts, de zogenaamde kapoets, werd ook op Schokland gedragen. Ook de hoed keerde na de Franse revolutie terug en blijkens voorhanden zijnde afbeeldingen, sierde de zondagse bolhoed ook menig (of een enkel) Schokker hoofd.
Op de in Amsterdam gemaakte prent van Monnier - met de weeskinderen - draagt de
begeleidende regent een zogenaamde tricorne. Deze driekante steek werd
aanvankelijk alleen in het leger gedragen. Soldaten sloegen de brede randen van
de hoed omhoog bij het afvuren van hun musketten. In het begin van de 19de eeuw
dringt het gebruik ook in de burgermaatschappij door.
Op de zojuist genoemde Amsterdamse prent permitteert Monnier zich ook het maken
van een grap. Temidden van de kinderen tekent hij een (Gallische) haan, het
symbool van de Franse republiek. Het valt niet aan te nemen dat die haan daar
toevallig in Amsterdam heeft gelopen. Monniers tekeningen vormen een welkome
aanvulling op de 'zondagsprenten' uit de 'klederdrachtenbijbel' van Valentijn
Bing en Braet von Ueberfeldt. Deze ingekleurde litho's geven een te geflatteerd
beeld van de werkelijkheid.
Poppenhuis van Peter de Grote
Opvallend in Monniers reisverslag is de vermelding van tal van kostbare spulletjes in sommige Schokker woningen. Kostbaarheden die te vergelijken waren met voorwerpen die Monnier in een bijzonder fraai meubelstuk in Den Haag had gezien. Dat betreffende meubelstuk zou, aldus Monnier, door tsaar Peter de Grote aan Holland geschonken zijn. Na enig speurwerk is gebleken dat het fraaie meubelstuk waarover Monnier het heeft nog steeds bestaat. Maar het is wel van Den Haag naar Amsterdam verhuisd. De met parelmoer ingelegde kast blijkt een kostbaar poppenhuis te zijn. De benaming poppenhuis is misleidend, omdat zoiets niet werd gemaakt voor kinderen om mee te spelen, maar in deftige koopmanshuizen werd neergezet als pronkstuk. Een dergelijke kast werd in opdracht van rijke vrouwen vervaardigd en was dan het visitekaartje van de familie. In zo'n poppenhuis bevond zich - in miniatuurvorm - een compleet ingericht interieur van een deftig koopmanshuis. Van zolderkamertje voor de meiden tot rijk ingerichte voorkamer; van strijkijzers en spinnewielen tot bibliotheek (met echt gebonden miniatuurboekjes); van speciaal voor het kabinet gemaakt miniatuurserviesgoed (speciaal in China besteld) tot prachtig op schaal gemaakte plafondschilderingen. Het is geen wonder dat Monnier onder de indruk was van al dat moois. In zijn tijd werd het cadeau in verband gebracht met Peter de Grote, maar later bleek dat het fraaie meubelstuk uit de 17de eeuw heeft toebehoord aan Petronella Oortman. Het bevindt zich thans in het Rijksmuseum te Amsterdam. De curiosa die Monnier op Schokland ziet doen hem denken aan de inhoud van dat poppenhuis. Bij die bewering ben je geneigd een vraagteken te plaatsen. Was dat wel mogelijk op een eiland dat vooral bekend stond om zijn armoede en ellende? Waren de levensomstandigheden op Schokland wel dusdanig dat er nog kostbaarheden in de huisjes stonden?
Veel rijksvoorzieningen
In de jaren veertig, toen Monnier zijn reis maakte, waren de levensomstandigheden op het eiland zo slecht nog niet. De overheid had in die tijd nog alle vertrouwen in een goede toekomst. Op de Middelbuurt was in 1834 een voor die tijd fraaie stenen kerk gebouwd voor de hervormde gemeente; twee jaar later viel de beslissing om Emmeloord een echte haven te geven; in 1842 werd de bestaansbasis verbreed door het oprichten van een calicotweverij en in hetzelfde jaar kreeg het katholieke Emmeloord een nieuwe stenen kerk annex pastoorswoning. Verder zorgde de overheid voor de salarissen van pastoor, predikant, arts, vroedvrouw en twee onderwijzers. Er was bovendien gratis onderwijs voor de kinderen. Ook uit de berichtgeving in de Kamper Courant van 1842 en 1843 blijkt dat de jaren veertig, voorafgaand aan het bezoek van Monnier, relatief gunstige jaren waren voor de vissersgemeenschap op Schokland. In die jaren ontbreken de noodkreten in de Kamper krant. Wel was er af en toe, wanneer de vissersvloot 's winters niet kon uitvaren, een noodsituatie en moest een beroep worden gedaan op de algemene liefdadigheid. Maar die winterse problemen deden zich in veel plaatsen in Nederland voor. Ten gevolge van de zeer strenge winter van 1844/'45 was er zo'n oproep om Schokland te helpen. Monnier maakt er geen melding van, wel deelt hij mee dat de veestapel zwaar heeft geleden.
De jaarverslagen van de gemeente Schokland aan het Provinciaal bestuur van
Overijssel wekken ook de indruk dat het in die jaren veertig nog niet zo slecht
ging op Schokland. Bij herhaling wordt gemeld dat de gezondheid van de Schokkers
niets te wensen overlaat.
Het voorzieningenniveau was, in vergelijking met vele arme gemeenten in
Overijssel, goed. Het waren echter wel voorzieningen die werden bekostigd door
het Rijk. De zwakheid van de Schokker economie was vooral gelegen in het feit
dat de eigen inkomsten minimaal waren. Maar het is de vraag of de toerist
Monnier zich daarvan bewust is geweest. Naar buiten lijkt er in die dagen geen
vuiltje aan de lucht te zijn.
Arme en minder arme Schokkers
Maar de vraag of de Schokker maatschappij zo gedifferentieerd was dat er
allerlei kostbare spulletjes te vinden waren, is met bovenstaande gegevens nog
niet voldoende beantwoord. Er zijn nog andere bronnen die wat meer helderheid
verschaffen.
De reeds eerder genoemde Deventer professor Gregorius Mees, die een jaar na Monnier een dagtochtje naar het eiland maakte, signaleert grote armoede, maar
ziet ook huizen der meer gegoeden, waar, hoewel er weinig 'eigendommelijks' meer
aanwezig is, toch 'hier en daar nog een kast met dikke panelen en snijwerk,
bedden voor de pronk met veelkleurige kussens, wiegen met de gekromde houten
poten uit [de tijd van] vader Cats, of kindermutsjes voor de pasgeborenen, van
zwaar met goud- en zilverdraad gekleurd rood of blauw damast.'
Ook de auteur van het al vaker geciteerde klederdrachtboek van Bing & Braet
wijst op curiosa in het interieur van een Emmeloorder woning: 'De veelvuldig
aangebrachte versieringen van porselein en koperwerk en de open bedsteden,
waarin de kussenslopen en het over de beddenplank breed afhangende laken met
blauwe sajet in blokjes eigenaardig geborduurd zijn, trekken vooral de aandacht
bij het binnentreden ener woning'. Let wel: het gaat in dit citaat over een
woning in Emmeloord, het armste deel van het eiland.
En Bernardus Meijlink, apotheker uit Deventer, schrijft, nog vlak voor de
ontruiming, dat hij onder de indruk is van het mooie
kerkje op de Middelbuurt en
de keurig geklede kerkgangers. Hij zag er dames 'met een zijden kleedje, zijden mantilje en zijden hoed met een voile voorzien - iets wat ik op Schokland in
gene dele verwacht had...'.
Betekenis Monniers reisimpressie
Monnier presenteert in zijn reisverslag een Schokker samenleving die meer differentiatie vertoont dan in de gangbare literatuur over Schokland is te vinden. Als romancier heeft hij mogelijk wat overdreven en een te eenzijdig beeld gegeven, maar gezien ook de gegevens uit andere bronnen mag zijn reisimpressie niet als fantasie worden afgedaan. En in verband daarmee kan ook de vraag gesteld worden of de Schokker geschiedenis niet te zeer vanuit de ondergang (1859) is geschreven. Alsof die ondergang een soort natuurwet is geweest. Op de bovengenoemde vraag kan binnen het kader van Monniers reisimpressie geen afdoend antwoord worden gegeven. Op deze plaats moet volstaan worden met de conclusie dat Monnier niet alleen een boeiend reisverhaal heeft geschreven, maar ook heeft gezorgd voor een serie waardevolle tekeningen. Vrijwel eensluidend zijn de critici in hun oordeel over Monnier dat hij veel vakbroeders heeft kunnen overtreffen als begaafd tekenaar. Zo is een uniek document over Schokland ontstaan.
Met dank aan:Ursula J. A. de Goede-Broug, assistent-conservator Buitenlandse kunst van het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie te Den Haag, Albert van Urk en Gerrit van Hezel.
Aaldert Pol
Bron: De Vriendenkring, 44e jaargang nr.1 Lente 2004 pag. 22 e.v.
1 Rob van Ginkel, Hollandse tonelen, in: Geschiedenis van Holland 1795-2000, III
b, 2003. Champfleury, Henry Monnier, son oeuvre avec un catalogue complet de
l'oeuvre et 100 gravures facsimilé. pag,53, Parijs, 1879
3 M.J, Biemond-Kam, De burgerwezen, in: Ons Amsterdam, jaargang 31,1970, no.3.
R, Meischke, Van burgerweeshuis tot Amsterdams historisch museum, in: Ons
Amsterdam, aug./sept. 1975, no. 8/9; Peter-Paul de Baar,Controle aan de
weeshuispoort, in: Ons Amsterdam, jaargang 45, april 1993.
4 Maud Goulooze -Muller, Een avondje uit in de 19e eeuw, in Ons Amsterdam,
september 1993.
5 Rob van Ginkel, Over poetsen en smeerpoetsen. Schrobzucht en badvrees bij
Hollanders, in: Notities over Nederlanders, Antropologische reflecties, 1997.
6 Auke van der Woud, De Bataafse hut, 1990.
7 Tromp de Vries, Urk en Schokland in hun houding als buren en verhouding tot de
'stad', in: het Peperhuis, juni 1974, no. 2.
8 J. Huizinga, Homo Ludens, 7de druk 1974.
9 HJ.M. Roetmeijer, Hoeden en andere zaken, in: Ons Amsterdam, maart 1975, no
.3.
10 Jan Duyvetter. Mal en mooi in de mode. De geschiedenis van onze kleding.
Bussum 1969.
11 T. de Vries, De klederdrachten van Schokland. Kamper Almanak, 1983/1984.
12 Valentijn Bing en Braet von Ueberfeldt, Nederlandsche Kleederdragten, opnieuw
door Uitgeverij Terra uitgegeven in 1978.
13 Jet Pijzel -Dommisse, De zeventiende eeuwse poppenhuizen in het Rijksmuseum,
306 druk 1998. Het poppenhuis wordt onder catalogusnummer 358 vermeld.
14 Historisch Centrum Overijssel, voorheen RAO, Provinciaal Bestuur van
Overijssel, Toegangsnummer 25, inv .no. 9708.
15 G. Mees Azn. Schokland, in: Overijsselsche Almanak voor Oudheid en Letteren,
12-de jaargang, Deventer 1847.
16 B. Meijlink, Beschrijving van Schokland en de Schokkers, met eenige losse
gedachten en gesprekken op een zondagsreisje der- en herwaarts, 1858
Bruno Klappe heeft in Het Schokker Erf, de nrs 73, 74, jaargang 2010, zich verdiept in de afkomst van de tekeningen. Niet Henry Monnier zou de eer toekomen maar jonkheer Pieter van Loon. Hoe het ook zij: de tekeningen zijn historisch van groot belang.