Rechts: ‘Wat zwaar, wat moeilijk scheen hebt gij voor ons bewerkt, Schokland blijft voortaan in storm en nood de oude sterkt’. Bokaal 17 januari 1863.
Op zijn 65ste verjaardag op 17 januari 1863 wordt de Zwolse koopman en oud-schipper Willem Jan Schuttevâer geëerd met een zilveren bokaal, die hem werd aangeboden op de jaarlijkse bijeenkomst van een schippersvereniging die vanaf die dag zijn naam zal dragen. Er staat onder meer op gegraveerd: ‘Aan Willem Jan Schuttevâer, de vriend en raadgever der binnenschipperij, de behouder van Schokland’. Schuttevâer had zich na de ontruiming van het eiland in 1859 sterk gemaakt voor het behoud van geheel Schokland, in het bijzonder voor de haven van Emmeloord.
In zijn brochure van 1861 schreef hij:
,,Daar ik door ondervinding wist, dat de vaart langs de Zuiderzee in menig
opzicht moeilijk en dikwijls zeer gevaarlijk is, bleef ik mij steeds, wanneer
dat te pas kwam, de belangen van de schippers aantrekken. (…)
Daar de buurten vrij ver vanuit zee gezien konden worden, was het vooral tegen de avond, om zeker te weten waar men zich in het vaarwater bevond, dikwijls zeer vertroostend, deze te ontwaren, te meer daar van Urk af tot tegen de dijk achter Emmeloord niet veel verondieping wordt ondervonden en men tot daar gemakkelijk kan zeilen. De oostzijde van het eiland was met een dubbele rij palen bezet, terwijl de buurten met veel hogere waren omheind. Bij de Zuider- en Middelbuurt waren die met vooruitspringende hoofden, waaraan bij onstuimig weer uit het westen en noordwesten, dikwijls een aantal vaartuigen waren bevestigd, vooral omdat het daar luw was, en men, bij behoefte, een en ander kon krijgen.
Bij Emmeloord bestond een haven, die er nu nog is, waarin meer dan honderd
vaartuigen van gewone grootte, een zelfs voor ijsgang veilige ree kunnen vinden,
en is het meermalen gebeurd, dat door het bestaan van die haven, schip en
kostbare lading, zelfs ook mensenlevens zijn behouden gebleven. Door de kleinste
soort schepen werd hiervan het meest gebruik gemaakt, waardoor er zich in het
vorige najaar wel 80, en nu in het begin maart meer dan 60 te gelijk hebben
bevonden, waaronder schepen die de huishouding aan boord hadden en er een aantal
dagen vertoefden.
De ankergrond is bij het gehele eiland, hoewel op een enkele plaats wel iets
verschillend, niet alleen goed, maar zeer voldoende, waardoor men dan ook bij
stormweer, een vaartuig, dat achter goede ankers lag, zelden zag verdrijven.
Degenen, die bij zuidwesten winden en enig onstuimig weer, vooral in de ‘korte dagen’, van de Overijsselse kust komend, de reis niet verder konden of durfden vervolgen, probeerden, indien de gelegenheid dat toeliet, tussen de Middel- en Zuiderbuurt te ankeren. Door enkelen werd dit ook nog iets verder tot bij de vuurtoren gedaan, maar dit hoofdzakelijk, om, bij verbeterd weer, de reis spoediger te kunnen vervolgen.
Zij, die om tegenwind of in de stroom, het niet verder dan tussen de Middelbuurt en Emmeloord konden brengen, tot op welke hoogte, om het Kamperzand te vermijden, moet worden gestevend, ankerden gerust ook daar even, en waren zelfs bij noord-noordwesten winden door het land voldoende beschut, waardoor het gezamenlijk aantal schepen vrij groot werd.
Vele schepen, die de reis vervolgen, en die reeds vrij ver in zee zijn, maar het daar, wegens de harde wind, niet kunnen uithouden, wat vooral met turfschepen door hun hoge bovenlast, het geval is, zijn verplicht een veilige ree te zoeken. En die is nergens anders dan onder Schokland te vinden, waardoor die dan ook dikwijls een toevluchtsoord wordt genoemd. Ook in enkele gevallen zag men daar beurtschepen van de Lemmer op Amsterdam, waarvan de bouw, tuigage en bemanning zodanig is ingericht, dat die zeer zelden voor de te harde wind ankeren, en dit nog vaak overal in zee zouden kunnen doen.
Omdat nu bij harde westnoordwestelijke en noordwestelijke winden de waterstand zo hoog is, dat de kribben van het Zwolse- en Keteldiep ver onder staan, evenals de havenhoofden van Blokzijl en Kuinre, is het bij donkere nachten ondoenlijk om zonder het grootste gevaar, die dan aan te doen. Alle uit zee komende schepen, ook de beurtschepen, moeten dan totdat het dag wordt, onder Schokland blijven, zodat het getal daar dan […] dikwijls meer dan 170 beliep. Er werd dan door die uit zee kwamen, kort langs het Kamperzand gevaren, om het overzeilen te voorkomen, en - omdat men bij het ten anker gaan een beduidende cirkel moet maken - onder Emmeloord geankerd.
Omdat het te verwachten is, dat, wanneer het kanaal van Groningen naar Assen
gereed zal zijn, een aantal turfvaartuigen, van Stadskanaal komend, vooral in de
herfst, in plaats van over de Wadden, de reis naar Holland over dit kanaal
zullen doen - waarop zelfs bij de raming der opbrengst van die vaart is gerekend
- zal het getal schepen, langs Schokland varend nog vermeerderen.
Ofschoon de ree vrij groot schijnt te wezen, is deze, door van het Kamperzand,
dat zich op omstreeks 2000 m ten oosten van het eiland bevindt, en zich tot kort
bij Emmeloord uitstrekt, en om de harde en snel ondieper wordende bodem moet
worden vermeden, om behoorlijk verspreid te kunnen liggen, bij verandering van
wind, weinig meer dan voldoende, zelfs nu en dan voor de aanwezige schepen niet
toereikend.
Indien bij invallende winter enige schepen kort bij Schokland in het ijs
geraakten, werden zij door hulp van de bewoners, die van ijsschuiten als
anderszins voorzien waren, op een veilige ligplaats gebracht, waardoor daar zeer
zelden belangrijke ongelukken voorvielen.
Omdat reeds kort na de ontvolking, en nadat de buurten waren gesloopt, door de
schippers daarvan een groot ongerief en nadeel werd ondervonden, werd in hun
vergadering in Meppel in januari 1860 gehouden, besloten, om Zijne Majesteit de
Koning met hun bezwaren in deze, in een eerbiedig adres, bekend te maken, wat
kort daarna is ingediend, na vooraf door een zeer groot aantal schippers uit
Overijssel en Drenthe zijn getekend. (…)”
Vervolgens beschrijft Schuttevâer wat er daarna is gebeurd. Hij besluit dan aldus:
,,Ik las ik in de ‘Amsterdamsche Courant’ van 16 mei een bericht uit Kampen,
waarin wordt medegedeeld, dat, tengevolge van de onderscheiden bij het
gouvernement ingekomen adressen, door de minister is bepaald, om ook het
gedeelte van Schokland dat Emmeloord genoemd wordt, te laten blijven bestaan, en
dat hierover een billijke schikking met de aannemer A. Harzevoort, die het
sloopwerk had aangenomen, is getroffen, en men weldra een aanbesteding van het
onderhoud van de werken kan verwachten.
Dat dit bericht voor belanghebbenden zeer verblijdend is, behoeft niet te worden
betoogd …”
Het is voor een belangrijk deel te danken aan de Zwolse koopman en oud-schipper Schuttevâer, dat Schokland na de ontruiming in 1859 van belang bleef voor de scheepvaart en vooral ook onderhouden werd. Hij wist met name te voorkomen dat de haven van Emmeloord ontmanteld werd.
Aan de voet van de terp Emmeloord op Schokland werd op 5 juni 2009 het monument onthuld ter ere van Willem Jan Schuttevâer. Het monument is vervaardigd door de Friese kunstenaar Ids Willemsma en symboliseert zeilschepen.
Literatuur: