De weduwe van
Willem Steenbeek kreeg per 4 oktober 1804 een waarnemer, Dirk
van der Zijl, mits hij zijn bekwaamheid kon aantonen. Dit blijkt uit een brief,
die school opziener Willem Sanders in 1805 aan het Departementaal Bestuur
schreef. Hij moest echter tot zijn spijt berichten "dat D.G. van der Zijl, welke
reeds voor omtrent 3 jaaren om zijne ongeschiktheid en onbekwaamheid tot het
onderwijs niet alleen door ons was afgewezen, maar welmenend geraden, om toch
een ander ambacht aan te vatten, nog dezelve ongeschikte en onbekwame man was en
dus door ons zonder attest is afgewezen. "<1>
Sanders vond het heel mooi dat het bestuur de weduwe haar traktement liet
behouden en voor haar een onderwijzer inhuurde, maar hij vond dat zij beter op
een andere manier kon worden verzorgd zodat een bekwame onderwijzer voor het
gewone traktement kon worden aangesteld. Sanders sprak in deze brief niet alleen
als opziener, maar ook als voorzitter van de Departementale Commissie van
Onderwijs. Deze commissie nam onderwijzers examen af. Dirk van der Zijl had in
1805 kennelijk opnieuw examen in lezen, schrijven en rekenen gedaan om een 'Acte
van Algemeene Toelating tot schoolonderwijzer van de vierde of laagste rang' te
bemachtigen, maar was niet geslaagd. De commissie had hem al in 1802 geadviseerd
ermee op te houden. In de voorgaande bijdrage kwam ter sprake, dat onderwijzer
Willem Steenbeek in 1804 overleed. In 1804 stierven er op Ens veel mensen. Omdat
daar huisvaders onder waren, kwam de betaling van schoolmeester en vroedvrouw,
voor zover die ten laste kwam van de ingezetenen, in het gedrang. De drost van
IJsselmuiden H. W. Ravesteijn vroeg het Departementaal Bestuur daarom
subsidie.<2> Hij deed verder uit de doeken, dat alle werkende mannen betaalden
voor het traktement van de schoolmeester en voor het schoolgeld van alle
kinderen, terwijl aan het traktement van de vroedvrouw alleen getrouwden
bijdroegen. Ens ontving in dit jaar 197 gulden wegens de armoede.<3>
Het was en bleef tobben met het inkomen van Katharina de Wit en Dirk van der
Zijl. In 1805 vroeg Ens 125 gulden wegens inkomstenderving van de onderwijzer,
omdat veel kinderen vanwege het schoolgeld thuisbleven.<4>
Dirk van der Zijl bleef er nog tot ver in 1807 werken. We weten dit, omdat
schout G. van Wijhe het Departementaal Bestuur op het einde van 1807 meldde, dat
er in dat jaar op Ens twee schoolmeesters hadden gefungeerd. De eerste was Dirk
van der Zijl, die acht weken eerder naar elders was vertrokken; en de tweede
Jacob Venema, die per 1 december 1807 door de baljuw van IJsselmuiden was
aangesteld.<5>
In april 1808 gaf Katharina te kennen, "als dat ik mij thans in de grootste
verlegenheid bevinde, door dien ik van het jaarlijkse tractement voor 't
onderwijs in den school op den buurt Ens van het gepasseerde jaar 1807, op heden
nog niets heb ontvangen ". Zij had zich tot de ontvanger-generaal gewend, maar
die had geantwoord dat hij geen order had om haar te betalen.<6> In oktober 1808
was er nog steeds niet betaald, want toen vroeg dominee Gillot nog eens om
uitbetaling van haar traktement en het zijne.<7>
In 1814 overleed Katharina. Een maand na haar dood kwam een groep mensen bijeen
om haar nalatenschap te inventariseren.<8> Hierbij waren onder meer aanwezig
haar broer Johannes de Wit, onderwijzer op Emmeloord,
Tobias Springstok,
onderwijzer op Ens en schout Gerrit Jan Gillot, de zoon van dominee Gillot. Ze
lijkt niet arm te zijn gestorven, aangezien tot de nalatenschap een huis
behoorde en er nogal wat goederen van waarde vielen te verdelen. We mogen
aannemen, dat Katharina oranjegezind was. Haar vader, haar man en haar broer
Johannes waren dat ook. Over de politieke opvattingen van Dirk van der Zijl vond
ik geen aanwijzingen.
Op 14 januari 1808 gaf schoolopziener Sanders een advies over een bestellijst van Ens, dat inzicht kan bieden in het onderwijskundig optreden van het koppel Katharina de Wit / Dirk van der Zijl. Dergelijke lijsten werden immers ruim van tevoren ter goedkeuring ingediend. De bestellijst zelf was onvindbaar. Sanders schreef: "Men zoude toch voor een jaar genoeg hebben aan 25 stuks van het 1e, 2e,3e, 4e, 5e, e, 7e en 8e stukje, van ieder, van het Overijsselsch schoolboek te bekomen. Aan 25 stuks van de geschiedenis van Jozef door Hulshof. Tot schoolprijzen zoude voldoen kunnen een somma van om de f 6,- waarvoor een exemplaar van het natuurkundig schoolboek door Buis; 2 Jezus karakter door Tinga; 2 geschiedenis van den godsdienst door Rosenmuller; 2 het leven van Jezus voor kinderen door Feddersen zoude kunnen bekomen en er dan bijnemen enige stukjes van Niewwoud, Wij zijn kinderen met elkanderen - Het beste kind - De twaalfjarige Jezus - Het is toch goed dat er vele menschen in de wereld zijn. De school prijzen behoorden echter liever in handen van de schoolopziener van het district, dan in die van den onderwijzer gesteld te worden. Voorts zoude men volstaan kunnen met 200 schachten, 1/2 Riem best en 2 Riem ordinair papier, 3 mengelen inkt, 6 leijen en 24 griffels.” <9>
De Stukjes van de Overijsselsche Schoolboeken werden door de als verlicht en liberaal bekend staande priester J.W.A. Muller geschreven. Hij opende in 1796 een school in Deventer, die tot grote bloei kwam. Hij werd in 1801 schoolopziener. Overijssel verklaarde zijn Stukjes tot departementale schoolboeken.<10> Ik kon deze boekjes tot op heden nog niet vinden. De Geschiedenis van Jozef van de doopsgezinde predikant Willem van Oosterwijk Hulshoff hield de jeugd de edelmoedigheid van Jozef, die in de strengste beproeving standhield, ter navolging voor. Het boekje was geheel geschreven in de geest van het Nut, dat de jeugd verhalen over deugden wilde voorhouden.<11> Het Natuurkundig schoolboek van Johannes Buijs was een bekroonde inzending van een in 1799 uitgeschreven prijsvraag van het Nut om een voor 12 à 13 jarigen te bevatten boek te schrijven, zonder wiskundig betoog, tot het tegengaan van vooroordelen en duidelijke kennis van de Schepper in zijn schepselen.<12>
Met Het karakter van Jezus won de doopsgezinde theoloog Eelco Tinga een in 1795
door het Nut uitgeschreven prijsvraag voor een boek bedoeld om "den
minvermogendenden Burger beter of deugdzamer te doen worden." Na Jezus'
godsdienstig gedrag zoals zijn gehoorzaamheid aan God werd zijn zedelijk gedrag
behandeld. Aan de orde kwamen zijn matigheid in spijs en drank, onderdanigheid
aan zijn moeder, een hart dat klopt van vriendschap, medelijden met de vijand,
hulpvaardigheid en weergaloze vriendelijkheid. Jezus werd de lezer voorgesteld
als een voorbeeld ter navolging zonder dat het mogelijk was die trap der hoogste
heiligheid te bereiken. "Een kind kan zijn vader nawandelen maar het doet zulks
met ongelijke stappen. Zo is het ook hier." Tinga tekende een figuur, die de
mensheid een uitnemend voorbeeld gaf van een deugdzaam leven in Verlichte
zin.<13>
De geschiedenis van den godsdienst door J.G. Rosenmuller verscheen in een
vertaling van G.H. Reiche. Het boek behandelde achtereenvolgens het oude
testament, het nieuwe testament en de drie eerste eeuwen waarin het christendom
zuiver bleef. Daarna kwamen er allerlei toevoegsels zoals prachtige kerken,
kluizenaars en monniken. De verdorvenheid der christenen veroorzaakte de opkomst
van het mohammedanisme, dat veel had wat goed en waar was, maar ook vele en
openbare dwalingen bevatte. De christelijke godsdienst bleef de beste. De
Reformatie betekende een zuivering van de vele dwalingen en bewoog paus en
bisschoppen tot grote vervolging van de aanhangers. Dit boek lijkt meer
calvinistisch dan Verlicht geïnspireerd. <14>
Het leven van Jezus door de Duitse predikant Jacob Frederik Feddersen heb ik
niet kunnen achterhalen, maar wel het vervolg daarop, getiteld Leerzame verhalen
uit de Bijbelse geschiedenis voor kinderen. In dit werk werden verhalen uit de
bijbel verteld zonder het katholicisme aan te vallen. <15>
De schoolboekjes van de predikant Johannes Henricus Nieuwold (1737-1812) geven
een indringend beeld van de opvoedingsidealen van het Nut. <16> Wel is de vraag
of dit van Verlichtingsidealen doortrokken christendom veel bijval ondervond van
de meesters op Ens. Een van zijn bekendste boekjes is Het is toch goed dat er
vele mensen in de wereld zijn. In dit boekje wordt uitgelegd, dat de mensen
onderling verbonden zijn en elkaar aanvullen. In dialogen treedt Hans Weltevree
op met zijn tegenhanger Klaas Heb al. De eerste is blij over wat veel mensen
voor anderen doen. Zo heeft hij het over de goede Jaap de timmerman, die huizen
bouwt voor rijken en armen. Hij maakt ook wel eens wat moois voor Hans thuis.
Maar Klaas wijst op een zwarte smid: Kijk die eens! Dat is een lelijke kerel.
Hans vermaant hem: Klaas! Schaam je. De timmerman kan niets maken, als de smid
voor hem geen ijzer smeedt en spijkers maakt. En als die man zich na het zware
werk heeft gewassen, dan is hij net zo schoon als jij, Iedereen doet zijn best,
hoe zwaar het werk ook is. Boeren, vissers, kooplieden, Al die mensen verdienen
respect en dankbaarheid. Na een gesprek over het helpen van arme mensen zegt
Klaas: Er moesten geen arme mensen in de wereld zijn. Hans reageert dan
sarcastisch: Doet je vader daarom geen goed aan arme lieden, omdat hij hen wil
laten doodhongeren? Nee, antwoordt Klaas, maar toch, er moesten geen bedelaars
wezen. Daarin geeft Hans hem gelijk: Bedelaars moeten er niet op straat lopen.
Mijn vader zegt, dat men werk moet geven aan wie kan werken en oude mensen
behoorlijk moet onderhouden. Klaas brengt daartegen in: Dat zou veel geld
kosten! Maar Hans houdt vol: Mijn vader zegt, dat het veel geld zo uitwinnen.
Hun schoolmeester vertelt, dat het God is die heeft gezorgd, dat er zoveel
mensen in de wereld zijn, die elkaar goed doen. De kinderen moeten dat vroeg
leren. De leerlingen antwoorden, dat ze dat graag willen leren.
We kunnen de boekjes van het Nut als zwaar moralistisch terzijde leggen. Toch is het een uitdaging deze te betrekken op de deugdenethiek, die momenteel opgang doet. <17> Ook daarin staat het aanleren van deugden centraal. Tussen Verlichte en orthodoxe gereformeerden bestond spanning over de inhoud van het onderwijs. In 1801 werd door de overheid bepaald dat gevoel voor het Opperwezen moest worden aangeleerd. In de wet van 1806 ging het om maatschappelijke en christelijke deugden. In 1812 werd de bijbel weer ingevoerd als leerboek. <18> Volgens De Bree schikten de voorstanders van vrij onderwijs zich een kwart eeuw in het openbaar onderwijs, maar toen brak het verzet uit tegen een overheidsschool, die de rede tot een nieuw geloof verhief en de mens als een voortreffelijk wezen beschouwde.<19> Ik vermoed dat het onderwijs op Ens aan de orthodoxe kant was.
School opziener Sanders bracht over de situatie van het onderwijs in het zesde district op 12 mei 1808 aan de landdrost een rapport uit.<20> Sanders, die een groot voorstander van de oprichting van schoolfondsen was om te zorgen dat de onderwijzer niet van bewoners en ouders afhankelijk was, schreef over het rapport van de schout van Ens: "Alhier is het niet mogelijk een schoolfonds in te voeren, wijl de verarmde ingezetenen niet betalen kunnen. Aan den meester wordt nog uit die arme gemeente voor schoolgeld toegelegd jaarlijks f 75 maar het was te wenschen, zoo het nog niet geschied is, dat het land die f 75 betaalde. Dit zoude dan in plaats van het schoolfonds kunnen zijn en deze ingezetenen, zouden dan zoo wel bevrijd zijn van schoolgeld te betalen, als die van het naburig Emmeloord, voor welke het land alles betaalt."
Op Emmeloord was de invoering van een schoolfonds dus onnodig en daar wilde
Sanders met Ens ook naar toe. Het was beter dat het rijk alles voor zijn
rekening nam. De departementale Commissie van Onderwijs, waarvan Willem Sanders
voorzitter was, bracht later in mei 1808 ook een rapport aan de landdrost uit
over de situatie in heel Overijssel.<21>
Het stelde dat het schoolwezen aanmerkelijke verbeteringen ondergaan. Maar nog
niet alle ongeschikten waren vervangen: mensen, die vóór de schoolhervorming
"reeds voor onwetend, of log en lui te boek stonden, vadzige wezens, welken het
bijkans geheel en al aan redelijke denkbeelden en aan de eerste beginselen van
beschaving of ware zedelijkheid ontbreekt." Belangrijkste prioriteiten waren
betere schoolvertrekken en geregelder inkomsten van de onderwijzers.
Noten
1. HCO, T 3.1, Inv 6143, briefvan 19 juni 1805.
2. HCO, T 3.1, Inv 6143, brief van 1'2 september 1804.
3. HCO, T 3.1, Inv 6226.
4. Ibidem.
5. HCO, T 3.1, brief23 december 1807.
6. HCO, T 3.1, Inv 6756. Brief van K.P. Steenbeek-de Wit van 3 april 1808.
7. HCO, T 3.1, brief Gillot van 10 oktober 1808.
8. Bruno Klappe, 'De nagelaten goederen van Willem Steenbeek' , Het Schokker
Erf 26 (mei 1994).
9. HCO, T 3.1, Inv 6756, brief 14 januari 1808.
10. Nieuw Nederlands Biografisch Woordenboek 11.
11. P.J. Buijnsters, 'Nederlandse kinderboeken uit de achttiende eeuw', 219.
12. Voorwoord Johannes Buijs, Natuurkundig Schoolboek, uitgave 1800.
13. Eelco Tinga en Anna Maria Moens, Beschrijving van het godsdienstig en
zedelijk leven van Jezus Christus, 1798. UVA, Bijzondere collecties.
14. J.G. Rosenmuller, Geschiedenis van de godsdienst voor kinderen, uit het
Hoogduits vertaald door G.H. Reiche, (Amsterdam, 1803, 2e druk).
15. Jacob Frederik Feddersen, Leerzame verhalen uit de bijbelse geschiedenis
voor kinderen, vervolg van Het leven van Jezus voor kinderen (1817).
16. L.W. de Bree, 'Geloof in de letterkast', 51.
17. Zie: Deugdelijk leven een inleiding in de deugdenethiek, Paul van Tongeren
(Nijmegen, 2004).
18. Fr. de Jong, 'Vermenigvuldiging en Deling De groei van het Nederlandse
Onderwijs' in: Honderd vijf en twintigjaren arbeid op het onderwijsterrein
1836-1961 (Groningen, 1961) 98.
19. L.W. de Bree, 'Geloof in de letterkast' , 41.
20. Historisch Centrum Overijssel, T 3.1, Inv 6748.
21. Ibidem.