De lichtwachterswoning uit 1901 staat nog steeds aan de voormalige haven van Emmeloord. Alleszins de moeite waard om er een kijkje te nemen. Drie generaties Smit woonden er en dienden de belangen van de scheepvaart. Zij hadden nog een eigen toegift ook. De tijd waarin de woning was gebouwd wordt wel ‘de dageraad van een nieuw tijdperk’ genoemd: de tijd van Jugendstil en Art Nouveau. [1]
De periode van 1870 tot 1918 markeert een nieuw begin in onze vaderlandse
geschiedenis: de overgang van een overwegend agrarische samenleving naar een
industrieel -kapitalistische. Nieuwe ontdekkingen en ontwikkelingen doen de
welvaart toenemen. Met de verbeterde toegankelijkheid van de havens van
Rotterdam en Amsterdam groeide de scheepvaartbeweging en na de opening van het
Noordzeekanaal in 1876 nam het aantal scheepsbewegingen van en naar Amsterdam
snel toe en profiteerde Rotterdam van de transitohandel via de Nieuwe Waterweg.
In de zeehavens was sprake van een toename van de goederenstroom met ongeveer
240 procent. Ook in de landbouw verbeterde de situatie en leidde het gebruik van
kunstmest tot een vergroting van de productie. De bevolking nam van ruim vier
naar bijna zeven miljoen zielen toe.
Er was alle aanleiding tot optimistische toekomstverwachtingen. De jeugd riep
rond de eeuwwisseling op tot vernieuwing van schilderkunst, architectuur, mode,
kunstnijverheid en grafische kunst. De voorgaande periode -die van de zogenaamde
neostijlen -werd afgedaan als een weinig creatief. Versieringskunst werd een
modewoord. De artistieke vernieuwingen werden vooral bekend door de golvende
lijnen van gestileerde planten en bloemen.
De lichtwachterswoning op Emmeloord werd in deze tijd ( 1901) gebouwd. Het was
niet een excellent voorbeeld van de uitbundige versieringkunst, maar de nieuwe
geest bleek ook aan Rijkswaterstaat niet voorbij te zijn gegaan.
Binnen het tijdsbestek van een eeuw had Rijkswaterstaat zich ontwikkeld tot een
nationale instelling. [2] Op 24 mei 1798 had koning Lodewijk Napoleon Bonaparte,
na de rivieroverstromingen en de stormvloed van 1808, een afzonderlijk
ministerie van waterstaat ingesteld. Het was de hoogste tijd, want de
waterkerende zee- en rivierdijken verkeerden in slechte staat. Onder koning
Willem I groeide de organisatie uit tot een nationale instelling. Bij veel
grootschalige ondernemingen werd Rijkswaterstaat sedertdien betrokken: het
graven van nieuwe kanalen, het bedwingen van rivieren, de aanleg van spoorwegen.
In 1900 kreeg de organisatie de opdracht om op Schokland een visitekaartje af te
geven.
Onder verantwoordelijkheid van de minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid
ir. C. Lely - de minister van de drooglegging - werd op 19 september 1900
besloten tot het bouwen van een dienstwoning aan de haven van Emmeloord. [3]
Rijkswaterstaat maakte een uitvoerig bestek met een geraamd kostenplaatje van f
4.780. [4] De uitvoering van het werk werd bij inschrijving gegund aan
particuliere aannemers, die onder toezicht van de (hoofd)ingenieurs van
waterstaat het werk moesten uitvoeren. De gegadigden konden inschrijven op
openbare aanbestedingen, die werden gepubliceerd in de Staatscourant, in
regionale kranten, herbergen en koffiehuizen. Op 19 oktober 1900 werden de
inschrijvingsbiljetten aan het lokaal van het provinciaal bestuur in Zwolle
geopend in het bijzijn van de commissaris der Koningin in Overijssel Petrus
Lycklama a Nyeholt. Zes aannemers hadden ingeschreven, waarvan er drie uit
Zwolle afkomstig waren. Aannemer Bollen uit Zwolle werd als laagste inschrijver
het werk gegund voor een bedrag van f 4.960.
Uit de bouw van de nieuwe lichtwachterswoning blijkt dat Rijkswaterstaat ook beïnvloed werd door de nieuwe tijdgeest en verfraaiing van een bouwwerk. [5]
Het gekozen zadeldak was weliswaar de meest gebruikelijke dakconstructie en ook de goedkoopste manier, maar uit de keuze van de dakpannen bleek al dat esthetische overwegingen een rol hebben gespeeld. Er werd gekozen voor een dakbedekking met ‘Echtse pannen’. Voor een leek zijn dergelijke vaktermen nogal duister. Het blijkt dan om de zogenaamde kruis -, boulet of Echtse pannen te gaan. In de laatste benaming is de plaats Echt in Limburg te herkennen. De naam bouletpan komt van de Franse fabrikant die waarschijnlijk de ontwerper van dit type dakpan is geweest. In de pannenfabricage kwam een ontwikkeling op gang om met behulp van de machinale dakpannenpers de productie te vergroten. De bouletpan werd in verspringende rijen op het dak gelegd en wordt dan ook wel kruispan genoemd. Die vorm verraadt de invloed van de Jugendstil. De pan was zeer praktisch vanwege de geringe windgevoeligheid. Door de machinale productie was tevens sprake van een aantrekkelijke prijs. De leverancier uit Echt bezat de licentie om die pannen in Nederland te verkopen.
Opvallend aan de nieuwe dienstwoning is de uitvoering van de banden, bogen,
vullingen en de ondermetselde goot met o. a. ‘Friesche gele steen’. Door het
gebruiken van verschillende soorten klei kon men in Friesland twee soorten
baksteen leveren: de rood- en/of geelgekleurde baksteen. De pre-industriële gele
steen, het ‘geeltje’ was in verschillende delen van ons land geliefd als
versiering van gevels.
Uiteindelijk heeft de rode baksteen het wel van de concurrentie gewonnen, maar
op Schokland – ook nog op tal van andere plaatsen – kunnen we nog van het
‘geeltje’ genieten. De getrapte zijgevels geven de woning een speels karakter.
Deze constructie kostte uiteraard een paar cent extra maar bleek tot de
financiële mogelijkheden te behoren.
Rijkswaterstaat liet een mooi maar ook solide huis bouwen. Dat blijkt uit de grote aandacht voor de fundering. Vanwege de veenachtige bodem was zo’n goede fundering op Schokland een eerste vereiste. Er werden maar liefst 67 palen met een lengte van acht meter in de grond geheid. Rijkswaterstaat schreef voor dat dit met een blok van 300 kg en een valhoogte van 1.30 meter diende te gebeuren. De buitenafmetingen van de woning waren 10 bij 7.80 m. In het bestek was een woonkamer van 4.50 bij 4.50 m en een kamer van 3.30 bij 2.40 m opgenomen.
In die tijd waren (schuif)ramen gebruikelijk. Ze waren voorzien van ‘ halfwit Fransch glas 1e soort, dubbele dikte’, te schuiven door middel van ‘…gegoten ijzeren tegenwichten, ijzeren rolsloten, koord, koperen knoppen en koperen raampennen met ketting’. Aan de buitenkant waren de ramen af te sluiten met blinden. In het bestek was een zeer ruime kelder opgenomen voor het opslaan van winterse voorraden.
Met een pomp, die in verbinding stond met de regenbak, kon het water aangevoerd
worden.
Opvallend is het telefoonkantoortje van 2.70 m bij 2 m met een lessenaartje en
een loket. Die telefoonverbinding was tot stand gekomen dankzij een dringend
verzoek van schippers en vissers aan de overheid. Het was een nogal ingewikkelde
verbinding die vanuit Kampen aangelegd moest worden. Na 1877 was de afdeling
Telegrafie ondergebracht bij het ministerie van Waterstaat, Handel en Nijverheid
en zo kwam het dat Rijkswaterstaat een belangrijke rol speelde bij de aanleg.
Rond de woning lag een klinkerstraatje en bevond zich een hekwerk van ruim 30 m.
Het is wel interessant om de arbeidsomstandigheden van 1833 te vergelijken met
die van 1900.
In 1833 had Rijkswaterstaat ook een bestek gemaakt en wel voor de bouw van kerk
en pastorie op de Middelbuurt. Vergelijking van beide bestekken laat zien dat er
in een tijdsbestek van 70 jaar heel wat was veranderd in Nederland. De positie
van de arbeiders blijkt duidelijk verbeterd. In 1833 hebben ze nauwelijks nog
rechten: “De directie heeft het regt om zoodanige arbeiders of door den aannemer
geëmployeerden, die zich niet wel mogten gedragen, of die geene genoegzame
kennis van het werk hebben weg te zenden en van den aannemer andere te
vorderen”. [6] Niets over bijvoorbeeld hun rechten.
Dat was omstreeks 1900 wel even anders. In 1886 waren de resultaten gepubliceerd van de Arbeidsenquête, een parlementair onderzoek naar de arbeidsomstandigheden in Nederland. Daarin werd een onthutsend beeld geschetst van de slechte omstandigheden waarin veel arbeiders en hun gezinnen verkeerden. Rijkswaterstaat was met kamerlid P. W. van de Sleyden nauw betrokken bij het onderzoek. Een en ander resulteerde in een dringend advies aan de regering om de arbeidstijden vast te stellen, het minimumloon en preventieve voorzieningen te bevorderen.
In het bestek van de lichtwachterswoning : “Op het werk mag door dezelfde
werklieden niet langer gewerkt worden dan 11 uur per etmaal, de schafttijden
niet als werktijd mede gerekend. ” En een minimumloon voor de:…“ timmerman,
metselaar, smid, steenhouwer, verver, loodgieter of stukadoor van f 0,20 per
uur; een opperman of gewoon arbeider f 0,15 per uur; een jongen beneden achttien
jaar f 0,08 per uur”.
Het aantal arbeiders, dat de leeftijd van 23 jaren nog niet heeft bereikt, mag
niet meer dan 25 procent van alle werkkrachten uitmaken. Voor overwerk werden
richtlijnen gegeven, evenals voor het werken op zon- en feestdagen. Ook over de
uitbetaling van het loon en de huisvesting stonden vaste regels in het bestek.
Tijdens de bouw van de woning mochten de arbeiders gebruik maken van het
voormalig kerkgebouw op de
Middelbuurt.
Drie generaties Smit waren nauw betrokken bij het functioneren van de
haven van
Emmeloord.
Stamvader Hendrik Smit was in 1868 op de Molenbuurt als rijksarbeider begonnen.
Hendrik was de zoon van een Leeuwarder gevangenbewaarder, die al op 16-jarige
leeftijd als soldaat had getekend. In de garnizoensplaats Hoorn had hij kennis
gemaakt met Jansje Snoek uit Urk. Beiden raakten in de ban van een godsdienstig
‘bevindelijke’ richting. We weten niet precies wat er inhoudelijk werd geleerd.
Wel dat er in die tijd - de tijd van ds. De Cock - veel gespreksgroepen buiten de
kerk opereerden. Het paar trouwde op Urk waar Hendrik veldwachter werd. Daar is
iets gebeurd waar we het fijne niet van weten. Door tussenkomst van de
burgemeester van Urk wordt Hendrik ‘weg gepromoveerd’ naar Schokland, waar hij
vaste arbeider werd met vrije woning en f 9,- per week. [7]
Hendrik kwam op tragische wijze om het leven. Na van een griepje hersteld te
zijn ging hij met opzichter Kievit de paalwerken inspecteren. Hij kon tijdens de
rondgang het tempo van de opzichter niet bijbenen en bleef wat achter. Toen
Kievit op zeker moment achterom keek waar de knecht bleef, stond Smits hond naar
het water te kijken. Daarin dreef het lichaam van zijn baasje. Na de begrafenis
op Urk viel de vorst in en in het gezin Smit namen de zorgen toe. Maar in
januari werd een dienstbrief bezorgd waarin stond dat zoon Lammert zijn vaders
plaats mocht innemen (1877). Moeder Smit dankte God. Een baan in rijksdienst
werd hoog gewaardeerd en bood de nodige zekerheid.
Lammert trouwde in 1877 met Jantje ten Napel uit Urk. Zij was best tevreden met
een verhuizing naar Schokland. “Och meneer, as wij is weggingen, dan stonden er
wel onderd kloar um te stolleceteeren”.
Het echtpaar vertrok in 1901 met vijf kinderen - Hendrik, Jantje, Harm, Jannetje,
Jacob - naar Emmeloord waar ze de nieuwe woning betrokken.
Er is een koopakte uit 1900 waaruit blijkt dat Lammert in goeden doen was. Hij
kocht voor zijn zwager Jan Kroese in Vollenhove de daar bestaande
scheepswerf
voor een bedrag van f 2. 275. [8]
Op Emmeloord was Lammerts belangrijkste taak het toezicht op het functioneren
van de haven en de havenlichten. Dat laatste was, met de petroleumlantaarns van
toen, een hele klus. Op het noordelijke hoofd stond de lantaarn met het groene
glas, op het tegenoverliggende hoofd de lantaarn met het rode glas. De
havenmeester ging wekelijks met de rijksbotter naar Kampen voor het doen van
inkopen. ‘s Winters kon dat een moeilijke tocht worden. Dan moest de ijsvlet
(gestald op de Middelbuurt) uit de schuur worden gehaald en met de daar wonende
arbeider de tocht naar Kampen worden ondernomen. Meestal werd de ijsvlet bij
Ramspol achtergelaten en ging men verder te voet of op de schaats naar de
Hanzestad.
Het leven op Schokland was, materieel gezien, zo slecht nog niet. Een vaste
arbeider had vrij wonen. Hij mocht 15 schapen houden voor melk, vlees en wol. En
met het beheren van het telefoonkantoortje werd ook aardig wat bijverdiend.
De vrouw des huizes dreef een winkeltje, waar schippers, vissers, rietsnijders
hun boodschappen deden door rijst, gort, meel, olie, bonen en spek in te kopen.
Westelijk van Emmeloord was veel land onder water verdwenen. Daar stond
tegenover dat de familie er gemakkelijk een zootje paling kon vangen.
Lammert was ondernemend en slim. Zo verkocht hij bijvoorbeeld ansichtkaarten die
op Schokland en in Vollenhove aan de man/vrouw werden gebracht.
Hij ging op 56-jarige leeftijd met pensioen en verliet het eiland. Het verhaal
gaat dat hij zich, tot ergernis van Rijkswaterstaat, te veel als heer en meester
van het eiland ging gedragen. Mogelijk ergerde Rijkswaterstaat zich ook aan de
neiging van Lammert om al te ijverig en te nadrukkelijk als evangelist op te
treden.
In de zomermaanden was er veel aanloop van gaande en komende schippers. Ze
kwamen hun voorraden aanvullen of wachtten in de haven van Emmeloord op betere
weersomstandigheden. De schippersfamilie Kombrink uit Meppel behoorde tot de
vaste passanten. Zij waren met hun hoog opgetaste hooischuit sterk afhankelijk
van de weersomstandigheden.
Zo kon het gebeuren dat de dochter van Lammert Smit verliefd werd op de
schipperszoon Casper Kombrink. Aanvankelijk schijnt moeder Smit nogal bezwaren
gehad te hebben. Zij kon zich een betere partij voorstellen dan een
schipperszoon. Maar waarschijnlijk speelde ook de leeftijd een rol: Jannetje was
nog geen twintig, terwijl Casper de dertig was gepasseerd. Toen Casper een vaste
baan kreeg als lichtwachter op Kraggenburg trouwde het paar in Kampen. [9]
De thans op het droge van de Noordoostpolder liggende Kraggenburg lag nog in volle zee aan het eind van de zuiderdam langs het Zwolse Diep, de monding van het Zwartewater. Op het eind van die dam, op zes kilometer van Genemuiden, was -op een kunstmatig opgeworpen terp- een lichtwachterwoning gebouwd. Bij de woning lag een vluchthaven en vandaar dat Kraggenburg ook wel Klein Schokland wordt genoemd.
Over het leven van Jannetje en Kasper staan prachtige verhalen in de door hun zoon Lammert geschreven boeken. [10] In de ‘Bruid van Schokland’ vertelt Lammert - genoemd naar zijn grootvader Lammert Smit- hoe zijn vader kennis maakte met de dochter van Lammert Smit en in ‘De zeeburcht’ over het leven op Kraggenburg.
Lammert werd in 1910 opgevolgd door zijn oudste zoon Hendrik. Hij verdiende f
567 per jaar.
De havenmeester had inmiddels ook de verantwoordelijkheid voor de naast de
woning staande ijzeren vuurtoren die in 1914 ten gerieve van de scheepvaart was
gebouwd. Eeuwenlang stond er slechts op de Zuidpunt
een vuurtoren, maar met de
toename van de stoomvaart en de dieper stekende schepen liep de vaarroute voor
grotere schepen langs de westkust van Schokland. [11]
Voor binnenschippers bleef de haven van Emmeloord echter een belangrijke pleisterplaats. Op zondagen was het een drukte van belang. We weten daar meer van door de druk bezochte preken in de lichtwachterswoning. ’s Morgens werd gepreekt over een vrij onderwerp uit de Bijbel, ’s middags was het steevast een catechismuspreek. Het gebeurde dat er wel 60 mensen aanwezig waren.
Hendrik maakte nog een gevaarlijke situatie mee. Tijdens de stormvloed van 1916 sloegen de golven over de noordelijke dam en werd een deel van de schutting voor het huis weggeslagen. Een herinneringsteken daaraan staat op de zuidelijke muur, waar Rijkswaterstaat een gevelsteen liet metselen met de tekst: 14 jan. 1916, 2. 90 m +A. P.
Op de Zuidpunt was zelfs een levensbedreigende situatie ontstaan. Daar verbleef
toen de lichtwachtersfamilie Verschoor. Zij kon slechts het vege lijf redden
door hoog in de vuurtoren te klimmen.
Hendrik werd in 1923 niet opgevolgd door zijn broer Harm. Toen deze een jaar of
elf oud was gleed hij uit op een ijzeren scheepsdek en bleef daarna sukkelen met
zijn linkerbeen. Hij liep mank en was niet in staat tot het verrichten van zwaar
werk. Na zijn schooltijd op Urk hielp hij zijn moeder in het kleine winkeltje
naast de lichtwachterswoning.
Zijn vader Lammert had van Rijkswaterstaat toestemming gekregen om op eigen
kosten een woning naast de officiële havenmeesterwoning te bouwen. Dat was
uitzonderlijk want het was aan particulieren niet toegestaan om op Schokland te
bouwen. Zelf wilde Rijkswaterstaat op de (veen)grond niet bouwen.
Harm werd dus niet de bewoner van de nieuwe lichtwachterswoning, maar desondanks
de meest bekende van de drie generaties Smit. Hij wist zich onmisbaar te maken
aan de haven van Emmeloord.
Vandaar dat we hem in deze serie toch een ereplaatsje gunnen
In 1908 trouwde Harm met Jantje van Veen uit Urk. Daar werden de vijf kinderen
uit hun huwelijk geboren. Het echtpaar kon in het jaar van het huwelijk de
nieuwe woning naast de lichtwachterswoning betrekken.
Het telefoonkantoortje was intussen verplaatst naar de woning van Harm Smit.
’Een keer zwengelen aan het toestel gaf Kampen, twee keer Urk en drie keer de
Noordpunt’. En er werd heel wat ‘afgebeld’ door schippers, vissers, opkopers op
de visafslag. In een der drukste jaren vroeg men op Emmeloord van 1 januari tot
1 juni 2130 gesprekken aan.
Harm slaagde er als tweede man in een royaal bestaan op te bouwen. De jaarlijkse
verdiensten bedroegen omstreeks 1917 meer dan f 1. 250 per jaar: als tijdelijk
havenmeester f 50, als telefoonhouder f 300, als directeur visafslag f 500 en
als bediener van de misthoorn f 400.
En dan waren er nog de extra inkomsten uit de verkoop van gasolie, benzine,
petroleum, korte en lange turf. En met de verkoop van prentbriefkaarten
verdiende hij ook nog een aardige duit.
Het evangeliseren zat de generaties Smit in het bloed. ’s Zondagsmorgens was er
in Harms huis een kerkdienst, waar schippers en ook de bewoners van de
Molenbuurt naar toe gingen.
Harm Smit communiceerde zeer gemakkelijk met ieder die het eiland bezocht. Hij
kreeg de bijnaam van ‘the grand old man’ en ‘de ambassadeur van Schokland.
Niet Harm was de laatste havenmeester op Emmeloord, maar de uit Vollenhove afkomstige Jan Spit (1923-1941). Hij was in tegenstelling tot Harm Smit een weinig spraakzame man. Wat zijn werk aangaat een pietje precies. Hij vertrok begin 1941 nadat de ringdijk rond de polder al was gesloten.
Men moet het jarenlange verblijf van de families op Schokland – en dat geldt ook voor Kraggenburg - niet romantiseren. Dat gebeurde nogal eens door mensen die er met hun jacht een kijkje kwamen nemen. Voor hen was Schokland een eiland van stilte, een ideale plaats om enkele dagen weg te dromen van de ‘boze’ wereld. Maar voor de mensen die er dag in dag uit verbleven was het leven moeizamer. Als de kinderen leerplichtig waren moesten ze elders (soms op Urk, soms in Kampen) worden ondergebracht. Dat was voor de ouders niet leuk en voor de kinderen nog minder. Bij ziekte waren de problemen nog groter. Een arts was er niet en men was dus aangewezen op hulp van buiten het eiland.
Tijdens de inpoldering waren woningen zeer schaars en de pioniersfamilie Omta
bewoonde nog enige tijd de lichtwachterswoning.
Nadien volgde leegstand en werd de woning enkele keren gerestaureerd. Het
exterieur is vrijwel geheel in de oorspronkelijke staat gebleven. Van de
inrichting van het huis rest vrijwel niets. De woning is eigendom van de
gemeente Noordoostpolder en wordt o. a. gebruikt (en verhuurd) als
vergaderruimte.
Op het grasveld achter het gebouwtje ligt sinds 2013 de grafsteen van Smit en zijn vrouw, op verzoek van hun familie hier geplaatst toen hun graf in IJsselmuiden werd geruimd.
Aaldert Pol
[1] Prof. dr. J. J. M. Timmers/dr. Guido Peters, Schoonheid der Nederlanden, Een
cultuurhistorische atlas, Elsevier, 1980, p. 238.
[2] Prof. dr. ir. H. W. Lintsen (hoofdredacteur). Op het breukvlak van twee
eeuwen. p. 137-145. In: Twee eeuwen Rijkswaterstaat (1798-1998), Europese
bibliotheek, 1998.
[3 ]Nationaal archief (NA), Toegangsnummer 2. 16. 01, inv. 434. In de volksmond
werd dienstwoning vervangen door havenmeesterswoning en na plaatsing van de
vuurtoren door lichtwachterswoning.
[4] Historisch Centrum Overijssel (HCO), T. 140. 1, inv. 706
[5] Koerier (Clasien Geestman), Bericht van Schokland (bijzonderheden over
Maanhuysen en lichtwachterswoning). In: De Vriendenkring, voorjaar 1991. p.
14-16.
[6] HCO, T. 198, inv. no. 1149. Bestek en voorwaarden wegens het bouwen van eene
Kerk en Pastorie voor de Hervormden op het Eiland Schokland. (Artikel 26).
[7] Els van der Waag-Conijn, De kroniek van Harm Smit. In: Het Schokker Erf 16,
17, 20, 21. Veel bijzonderheden.
[8] www.stadvollenhove.nl
[9] Aaldert Pol en Gerrit van Hezel, Kraggenburg en de vaarweg van Zwolle naar
zee. IJsselakademie, 2000, p. 127 e. v. Gerrit van Hezel en Aaldert Pol,
Schokland en omgeving. Leven met water. Matrijs, 2008, p. 223 e. v.
[10] Lammert Kombrink, De bruid van Schokland, Leiden 1951 en De zeeburcht,
Deventer, 1971
[11] De in 2007 geplaatste vuurtoren is een replica.
Bron: De Vriendenkring, 53e jaargang nr.2,Zomer 2013, pag.12-22