Het op Emmeloord staande misthoornhuis is bekend geworden als ‘De Misthoorn’. Het is in feite een misleidende benaming, want er is slechts sprake van een leeg gebouwtje. Er is geen spoor te ontdekken van een misthoorn. Over wat er precies in het gebouwtje heeft gestaan is weinig bekend. Het dateert uit 1921 toen radar en gps nog onbekend waren en Schokland nog omringd was door water. Thans maakt het gebouwtje deel uit van het Werelderfgoed Schokland.[1]
Op het moment dat mist als een dichte deken over het land schuift wordt de wereld heel klein. De oriënteringspunten verdwijnen. Op zee is het probleem nog groter. Eeuwenlang moest men zich behelpen met geluidsignalen – vooral met de lage tonen die het verst dragend zijn. Er waren misthoorns in vele soorten en maten. Zo bliezen de vissers van Elburg op een grote schelp. In huize Wijnbelt te Emmeloord trof ik er nog eentje aan. Het was een erfstuk, een aandenken uit de tijd dat de voorouders nog vissers waren.
De bekende schrijver Fred Thomas vertelt in zijn boek Wijkend water over zijn afscheidsreis in 1941 langs de oude vertrouwde Zuiderzeekust met de vele kleine vissersplaatsjes. Alles zou veranderen door de ophanden zijnde inpoldering en veel zou verdwijnen, zo meende Thomas. Op weg van Emmeloord naar Vollenhove overvalt hem omstreeks middernacht een dichte mist en het verder varen wordt een riskante onderneming.
Hij schrijft : “Er kwam mist opzetten, waarin één voor één de kustlichtjes onderdoken. Wij dreven in oeverloos grauw, waarin elke oriëntatie onmogelijk was en ook het primitief kompasje nauwelijks hulp bood. Eindelijk haalden wij de slappe zeilen neer en gooiden ons dregje uit. De stormlantaarn ging den mast in; om beurten zouden wij met den misthoorn waken om aanvaring te voorkomen”.[2]
Schokland was eeuwenlang een begrip in scheepvaartkringen. Vooral in tijden van
nood was de haven van Emmeloord of de rede bij Ens een
veilig toevluchtsoord.
In de 18e eeuw zeilden jaarlijks meer dan 34.000 schepen langs de
Zuidpunt van
Schokland en de Staten van Overijssel gebruikten de niet afgebouwde toren bij de
kerk als
vuurbaken (1618). Met een korf takelde de vuurbakenwachter de brandende
turf naar het platte dak van de toren. Later werd een vuurboet gebouwd en turf
vervangen door steenkool en nog weer later door olie en gas. Het was een
kostbare aangelegenheid. De Staten eisten een bijdrage van een stuiver voor
ieder in -en uitvarend schip om de kosten te dekken: het zogenaamde
Ensergeld.[3]
Dat bedrag werd door de jaren heen verhoogd.
Toen Amsterdam in 1660 Urk en Emmeloord aankocht leverde ook deze stad een
bijdrage in de kosten. Op het moment van plaatsing van de misthoorn op de
Noordpunt (1921) was er op de Zuidpunt van Schokland al een vuurtoren en een
mistbel. De laatste functioneerde met behulp van een vernuftig mechanisme dat er
voor zorgde dat een hamer tegen de wand van de gegoten klok tikte. [4] Die bel
was inmiddels verouderd en stond niet op de goede plaats in verband met de
veranderde vaarroute.
De vereniging ‘Scheepvaart en Handel’ te Meppel richtte in 1909 een verzoek tot
de minister van Marine J. Wentholt om op de Noordpunt van Schokland een
misthoorn te plaatsen.[5]
De vereniging wees op de sinds jaren gewijzigde gang van zaken dat de zwaar
geladen schepen van het Zwolse Diep, Blokzijl, de Lemmer enz. langs de westkust
voeren en dat juist daar een misthoorn dringend gewenst was. De minister was
niet overtuigd van de noodzaak en vond plaatsing en onderhoud veel te duur
Maar in schipperskringen bleef men aandringen. Zo kwam de ‘Vereniging tot
behartiging der stoomvaartbelangen in Nederland’ tot een zelfde verzoek, dit
keer gericht aan de minister van Waterstaat .[6] Het bestuur van de vereniging
schreef dat 80% van de scheepvaart naar het Noorden langs de Noordpunt van
Schokland ging. In het Gat van Ens (bij de Middelbuurt) stond in de regel
slechts vijf voet water (circa 1½ meter) en dat was veel te weinig voor de
moderne scheepvaart met dieper stekende schepen.
Het verzoek was ondertekend door voorzitter P. van Verschuure, lid A. B. Pot en
secretaris J. Nolen. Rijkswaterstaat liet weten dat het verzoek aan het
verkeerde adres was gericht. Dit soort zaken ressorteerde onder het Loodswezen.
Opmerkelijk is wel dat de voorzitter dat blijkbaar niet wist.
Maar het probleem kwam daarna wel op de tafel van de minister van Marine.
Het Ministerie van Marine ging voor het einde van het jaar 1920 over tot
aanbesteding van een ‘motorgebouw cum annexis voor een misthoorninstallatie ten
dienste van het Loodswezen te Emmeloord op Schokland’.[7]
Op het eiland was Rijkswaterstaat de zetbaas van de overheid. Zij stelde een
rechthoekig stuk grond ter grootte van 192 m² -van 16 bij 12 meter -ter
beschikking, kadastraal bekend onder sectie M. no.127 van de gemeente Kampen.
Rijkswaterstaat eiste dat het terrein met grenspaaltjes afgebakend werd en wees
op de mogelijkheid om de bouwplaats op te hogen. Ter adstructie werden enkele
hoge waterstanden vermeld: in 1825 was dat 3.58 meter boven Amsterdams Peil, in
1855 3.16 +A.P. en in 1862 3.09 + A.P. Ter geruststelling werd toegevoegd dat er
de laatste jaren geen hoge vloedstanden waren geweest.
Rijkswaterstaat stelde nog als voorwaarde dat een drietal jonge bomen verplaatst
moesten worden.
Tijdens de bouw mocht de opzichter gebruik maken van de voormalige
pastorie van
de hervormde gemeente op de Middelbuurt. De beide voorkamers stonden ter
beschikking van de ingenieur van Rijkswaterstaat en aangezien die meestal niet
aanwezig was op het eiland kon de opzichter daar gebruik van maken.
Rijkswaterstaat vond het prima dat Hendrik Smit en de tijdelijk tweede
havenmeester Harm Smit in de functie van assistent met de bediening van de
misthoorn werden belast.
De hoofdingenieur van Rijkswaterstaat -Directie Gelderland en Overijssel –
schreef er nog bij dat de beambten broeders waren, die in goede verstandhouding
leven en met ijver en plichtsbetrachting hun werk deden.[8]
Een ondernemend visserman uit Urk, H. C. Kramer, was met f 8.505 de laagste
inschrijver. Als het met de visserij wat minder liep, zocht hij als aannemer in
de bouw naar een aanvullende broodwinning. Zijn bestekken zijn bewaard gebleven
en de nazaten waren zo attent om de stukken in 2001 aan de gemeente
Noordoostpolder aan te bieden.[9]
De prijs voor het kleine gebouwtje van 6 bij 6 meter was vrij hoog, vooral als
je het bedrag vergelijkt met de naastbij gelegen visafslag die in de boeken
stond voor f 1.940. Blijkbaar vereiste een misthoorninstallatie een heel ander
onderkomen.
Je ziet dat al meteen aan de buitenkant van het gebouwtje, dat zeer solide
gebouwd is. Over wat er in heeft gestaan is, zoals gezegd, weinig bekend.
Kramers bestekken omvatten wel de tekeningen van het gebouw, maar niet wat erin
stond.
Van de op het dak staande misthoorn weten we wel iets meer. Er is namelijk een
foto uit de Katholieke Illustratie van 1931 waarop een man de misthoorn op het
dak inspecteert. Maar dat is dan ook alles. Gelukkig beschikken we over een
plattegrond uit het Nationaal Archief waarop de plaats van de onderdelen van de
misthoorninstallatie waren ingetekend (zie bijgevoegde plattegrond). Voor een
leek zijn daar veel vraagtekens bij te plaatsen, bijvoorbeeld over de functie
van de diverse onderdelen.
Via de
website van ‘Thijs van de Toren’ kwamen we meer te weten over een
misthoorn en wat nog leuker was: het kwam tot nadere contacten met de bewoner
van het ‘Paard van Marken’.Thijs Spijker betrok in 2003 met zijn vrouw Liliane
de beroemde vuurtoren van Marken, die vanwege de vorm bekend werd als het ‘Paard
van Marken’.Zij is trouwambtenaar en hij is verliefd op de oude inventaris van
de vuurtoren - na de automatisering op non-actief gesteld. Zo was de misthoorn
reeds in 2001 buiten werking gesteld. De heer Spijker probeert die oude niet
meer functionerende onderdelen nieuw leven in te blazen. Dat gebeurt
bijvoorbeeld met de oude Bronsmotor, de gangmaker van de vroegere
misthoorninstallatie. Volgens Spijker was die motor, fabrieksnummer 1250, in
Appingedam omstreeks 1920 gefabriceerd.
De bijbehorende antieke compressor, merk
‘W. A. Hoek machinefabriek no.92’, werd ook weer door hem bedrijfsklaar gemaakt.
Verder waren er onderdelen met veel achterstallig onderhoud zoals olievaten,
luchtvaten en koelvaten.
Spijker schrijft op zijn website over de Bronsmotor:“Het is een oude
scheepsmotor die voor die tijd in een gemaal op Schokland heeft gestaan.”
Op dat moment ging er bij mij een lampje branden. Er was op Schokland nooit een
gemaal geweest, wel een misthoorn die overbodig werd na de drooglegging. Het zal
toch niet waar zijn dat die Bronsmotor werkelijk afkomstig is van Schokland. Ik
stelde hem die vraag en Thijs Spijker zei, dat hij voor 99% zeker wist dat de
motor van Schokland afkomstig was – zij het dan misschien niet uit het gemaal maar
uit het misthoorngebouwtje.
Hij had intussen de oude mistbel - de voorloper van de misthoorn - al weer laten
luiden en hij was er zeker van dat dat ook met de oude misthoorn zou gaan
lukken.[10]
Met de aanwijzingen van Thijs Spijker kunnen de puzzelstukjes in elkaar
geschoven worden. Samen met de in het Nationaal Archief gevonden plattegrond van
het op Schokland aanwezige gebouwtje[11] kan een betrouwbare reconstructie
gemaakt worden. De Bronsmotor was een voor die tijd moderne en zeer degelijke
machine die op petroleum liep. Opvallend was het zware vliegwiel(zie foto), dat
diende voor het verkrijgen van een gelijkmatig toerental. De machine was zwaar,
maakte veel kabaal en diende op een solide fundament te staan.
Aannemer Kramer had niet voor niets een betonnen vloer moeten aanleggen. Even
terzijde: er waren al elektrische motoren in aantocht, maar Schokland en ook het
‘Paard van Marken’ waren niet op het elektriciteitsnet aangesloten.
De motor zorgde voor de aandrijving van de compressor die op haar beurt de lucht
naar de luchtketels stuwde tot circa 8 bar. Die hoge druk was noodzakelijk voor
een snel en langdurig functioneren van de misthoorn. De lucht stroomde langs een
membraan, een trilplaatje in de hoorn, waardoor het geluid ontstond dat door
sommigen vergeleken wordt met het loeien van een ‘zieke’ koe.
Ter voorkoming van oververhitting van de motor waren twee koelvaten aangesloten.
Als de temperatuur te hoog opliep volgde automatisch een overschakeling naar een
tweede koelvat. In de bergplaats op Emmeloord stonden nog reserve olievaten. Ook
was een kolenbergplaats ingetekend. Er kon dus gestookt worden, wat uiteraard
prettig was voor het bedienend personeel maar vooral bedoeld was om bevriezing
van het koelwater te voorkomen.
Naast de ingang was een klein portaaltje met toegang tot een WC, die bestond
uit een privaatton met trechter. Het spreekt vanzelf dat er ook een kleine
werkruimte was.
Met de toelichting van Thijs Spijker en de foto’s van de Bronsmotor is er
voldoende duidelijkheid over het functioneren van een misthoorn zo omstreeks
1920.
Harm Smit vertelt in ‘De kroniek van Harm Smit’ dat de opening van de op het dak
staande misthoorn naar het zuidwesten was gericht en dat er naast het
misthoorngebouw nog twee reserve luchtketels stonden op twee betonnen
steunpunten.[12]
Toch zijn er nog enkele vraagtekens bij de al of niet verplaatsing van de
misthoorn van Schokland naar Marken. Thijs Spijker wist niet waar hij over die
verplaatsing gelezen had. Dus gingen we op zoek naar schriftelijke bewijzen. Die
waren in de gedigitaliseerde inventarissen van het Loodswezen niet te vinden.
Wel de vermelding dat er in 1918 – dus twee jaar voor de plaatsing van de
misthoorn op Schokland - ‘een motorkamer en luchtketel ten behoeve van een
misthoorninstallatie in de lichttoren van Marken was geplaatst’.[13] De vraag is
dan wel: zou die misthoorn op Marken dan al na een paar decennia de geest hebben
gegeven en vervangen zijn door die van Schokland? Het antwoord op die vraag heb
ik niet gevonden.
Op Urk is in dezelfde tijd (1918) ook een misthoorn geplaatst. En net als op
Marken: ook met een Bronsmotor. Die is bewaard
gebleven en bevindt zich thans in
het Bronsmotoren -museum in Appingedam.[14]
Het Loodswezen had duidelijk voorkeur voor die motoren die een uitstekende
reputatie genoten. Afgezien van de wel of niet verplaatsing van de Bronsmotor
van Schokland naar Marken, zijn er overtuigende argumenten voor de stelling dat
er in het misthoorngebouwtje op Schokland ook een Bronsmotor met toebehoren moet
hebben gestaan.
Na de inpoldering werd het misthoorngebouwtje uiteraard overbodig, maar niet
afgebroken. Dat was opmerkelijk omdat er veel van het oude Schokland verdween.
Op een vlak na de oorlog gemaakte foto, uitgegeven door boekhandel Logtmeier uit
Steenwijk, is te zien wat er met het stenen gebouwtje gebeurde. Het werd
ingepakt als een houten blokkendoos. Op zichzelf was het niet vreemd dat er
vanuit Steenwijk belangstelling bestond voor de Noordoostpolder,want het nieuwe
land was (tijdelijk) ingedeeld bij de provincie Overijssel.
Door het gebouwtje dubbelwandig te maken werd het geschikt gemaakt voor
permanente bewoning? Na de oorlog was er gebrek aan van alles en nog wat en in
de polder en vooral aan woonruimte. Zo maakte de Directie Wieringermeer (Noordoostpolderwerken)
de lichtwachterwoning en het misthoorngebouwtje gereed voor bewoning. De
Groninger familie Olthof verhuisde in 1946 naar de misthoorn.
Dirk Landsman, oud-beheerder van Museum Schokland voerde in 1980 gesprekken met
F. M. Omta, de bewoner van de lichtwachterwoning. De door hem gemaakte
bandopname is bewaard gebleven.[15] Omta vertelde dat de heer Olthof als bewaker
in dienst was van Zuiderzeewerken. Er was enig toezicht gewenst vanwege de
opruiming van de paalwerken, waarbij veel materiaal gestolen kon worden. De
familie Omta beschikte over elektriciteit en waterleiding. Hij mocht met
toestemming van de Directie Wieringermeer de elektriciteit aftappen van een van
de eerste staatsboerderijen aan de Oud -Emmeloorderweg. De Directie zorgde voor
meer comfort door juist boven de keuken - op zolder dus - een grote watertank te
plaatsen. Die faciliteiten waren niet aanwezig in huize Olthof en de familie
haalde het water bij buurman Omta. 's Avonds beschikte de familie alleen over
een petroleumlamp. Op 28 mei 1949 was het geïsoleerde misthoornhuisje zelfs
kraamkamer. De naam van de jonggeborene was Bert Olthof.[16]
Toen woonruimte minder schaars werd en de polderwerkzaamheden zich naar het
westen verplaatsten kwamen beide gebouwen weer vrij. Aan het eind van de jaren
vijftig werden er de oudheidkundige bodemvondsten ondergebracht en werd het
gebouwtje toegewezen aan de afdeling Oudheidkundige Bodemvondsten. Sedert 1941
was in overleg met het hoofd van de Dienst der Zuiderzeewerken contact geweest
met prof. dr. A. E. van Giffen van de Rijksuniversiteit van Groningen. Onder
diens supervisie werd in 1941 P. J. R. Modderman benoemd om toezicht te houden
op de archeologische vondsten in de nieuwe droogvallende polder. Later werd
Modderman opgevolgd door Gerrit van der Heide.
In de Leeuwarder Courant van 1959 werd verteld dat Van der Heide zich ten doel
stelde om de boeiende historie van het drooggelegde land wereldkundig te
maken.[17] Als depotruimte kreeg het Museum de lichtwachterwoning en de
misthoorn toegewezen. De Leeuwarder: “Dat misthoornhuis, dat in de oorlog met
planken buiten om de stenen muren was beslagen, is ontmanteld. Daarbij kwam een
wand van mooie kleine steentjes te voorschijn. Het is bestemd voor het
onderbrengen van de studiecollecte gesteenten. Een lelijke schuur is weggebroken
en het is nu weer een aardig huisje geworden, dat de naam ‘De misthoorn’ heeft
gekregen (…).”
Ook de aanwezige schuurtjes, waaronder het gebouwtje van de
visafslag, werden
verwijderd. Door gebruikmaking van deze nieuwe lokaliteiten kreeg Museum
Schokland meer ruimte voor het opstellen van de
geologische collectie.
Sedert 1996 fungeert ‘De misthoorn’ als informatiecentrum. Op enkele publicatieborden wordt de geschiedenis van Schokland verteld. Hopelijk volgt er nog eens een aanvulling met de geschiedenis van de misthoorn. Op de site van ‘Thijs van de Toren’ staan veel interessante weetjes over het ‘Paard van Marken’.Op Open Monumentendagen laat Thijs zijn misthoorn (mogelijk dus afkomstig van Schokland) weer loeien.
Aaldert Pol
Noten
[1] In De Noordoostpolder van 23 februari 2001 besteedde ik ook reeds aandacht
aan de misthoorn.
[2] Wijkend water, 1941 p.229
[3] Gerrit van Hezel / Aaldert Pol, Schokland en omgeving. Stichting Matrijs,
2008. p.73 e.v.
[4] Oud-Kraggenburg kende een soortgelijke installatie.
[5] De Leeuwarder courant, 7 april 1910.
[6] Nationaal Archief,Toegangsnummer 2.16.05, inv.no.379
[7] Met de invoering van de Loodsenwet in 1859 ressorteerde het Loodswezen onder
het Ministerie van Marine.
[8] Nationaal Archief,Toegangsnummer 2.16.05, inv.no.381
[9] Het originele bestek bleek nog op zolder te liggen bij de nazaten van
aannemer Kramer. Zij overhandigden de bestekken in 2001 –weliswaar aangetast
door de tand des tijds – aan de gemeente Noordoostpolder
[10] Website ‘Het paard van Marken ‘met veel gegevens.
[11] Nationaal Archief, Marine/Loodswezen,Toegangsnummer 2.16.05 (1906-1929),
inv.no.38.
[12] Harm Smit, De kroniek van Harm Smit’ in: Het Schokker Erf 16 (1991).
[13] Nationaal Archief, afdeling Marine/Loodswezen, Toegangsnummer 2.12.10,
inv.no.330
[14] Op Urk werd in dezelfde tijd (1918) een misthoorn geïnstalleerd. De daar
aanwezige Bronsmotor is thans te bezichtigen in het museum te Appingedam.
[15] Collectie Dirk Landsman, Museum Schokland.
[16] Gastenboek oude internetsite Schokkervereniging
[17] Leeuwarder Courant van 24 februari 1959
Illustraties
1 Overzicht van de situatie op de Noordpunt omstreeks 1920.Nationaal Archief,
Toegangsnummer. 2.16.05, inv.no.381.
2 De misthoorn van Wiebe Wijnbelt.
3 Huidige situatie Noordpunt. Foto: Aaldert Pol
4 Bestektekening Nationaal Archief. Toegangsnummer 2.16.05, inv.no.381.
5 Het ‘Paard van Marken’ 2x Foto’s: Thijs Spijker en Aaldert Pol.
6 De Bronsmotor in het ‘Paard van Marken’. Foto: Thijs Spijker.
7 Plattegrond interieur misthoorngebouwtje. Nationaal Archief Toegangsnummer
2.16.05,inv.no.381.
8 Inspectie van de misthoorn. Katholieke Illustratie 1931
9 Bronsmotor uit Urk (1918).Thans: Bronsmuseum Appingedam.
10 De ‘geïsoleerde misthoorn’ met ernaast de visafslag. Foto: Logtmeier’s
uitgeverij, Steenwijk.
Bron: De Vriendenkring, no.4, Winter 2013, pag.15-24