Hoe is het toch mogelijk dat Urk en Schokland - twee dichtbij elkaar gelegen eilanden in de Zuiderzee – zo’n verschillende ontwikkeling hebben gekend? Urk werd een florerende gemeenschap; Schokland raakte in 1859 ontvolkt
Op beide eilanden was de visserij het hoofdmiddel van bestaan. Urk was een
protestants bolwerk; Schokland overwegend katholiek. Welke factoren zijn
doorslaggevend geweest voor die verschillende ontwikkeling? Speelde de
godsdienst een belangrijke rol? Waren de bestaansmogelijkheden ongelijk? Was de
grond waarop de bewoners leefden zo verschillend? Is er sprake geweest van
mentaliteitsverschillen? Kortom, er zijn vele vragen. We gaan terug in de tijd
en beginnen met een verkenning van Urk, zo omstreeks 1850, dus vlak voor de
ontruiming van Schokland in 1859.
We beschikken over een uitvoerig reisverslag van prof. P. Harting [1] en de
Marker onderwijsman F. Allan [2].
Prof. Pieter Harting (1812-1885) was een veelzijdig onderzoeker: bioloog, arts,
wiskundige, hydroloog en geoloog. Hij was nauw betrokken bij de samenstelling
van de geologische kaart van Nederland en was een van de eerste Nederlanders die
de evolutietheorie van Darwin accepteerde.
Harting was nog onlangs (2010) in het nieuws naar aanleiding van enkele in 1877
verdwenen schedels van het Urker kerkhof. Hij was niet de 'dief', maar wel de
onderzoeker van de schedels. Dat bestuderen van schedels was in die tijd zeer
gebruikelijk.
Na de Franse tijd was er een sterk verlangen om de nationale
eenheid te versterken. Partijschappen binnen de natie dienden tot het verleden
te behoren. Zelfs het Wilhelmus - het zogenaamde partijlied van de Oranjes -
werd vervangen door Hendrik Tollens ‘ Wien Neęrlands bloed door d' ad'ren
vloeit, van vreemde smetten vrij' [3]. Vermoed werd dat de eilandbewoners van o.a. Marken, Urk en Schokland' onvermengd en van vreemde smetten vrij' waren.
Harting hoopte de oer-Nederlander [4] op Urk te vinden.
Francis Allan (1826-1908) was onderwijzer en leraar aan de Rijkskweekschool te
Haarlem. Toen hij zijn boek over Urk schreef was hij hoofdonderwijzer op Marken.
Hij baseert zich vooral op het onderzoek van zijn voorganger Harting.
Harting schrijft over Urk: komend vanuit Lemmer rijst Urk als een groene heuvel hoog boven het water uit. De schipper verzekert hem dan dat het een rots is. Op het eiland aangekomen verzamelt Harting - met de welwillende medewerking van burgemeester P. Nentjes - diverse gegevens. De 'rots' heeft de lengte (zonder de Staart}van 1800 meter, de grootste breedte van 680 meter en een totale omtrek van 4.230 meter. Een wandelaar kan binnen het uur een rondje Urk maken. De oppervlakte bedraagt volgens de kadastrale meting ruim 80 hectare. Het gehele eiland is omgeven door paalwerk en een stenen glooiing, met uitzondering van de zuidkant bij de haven en een deel van de oostkust. Het hoogliggend gedeelte beslaat ongeveer een vijfde deel van het eiland. Het laag liggende gedeelte is vrijwel geheel vlak en verheft zich maar weinig boven de oppervlakte van de zee.
De noordoostpunt - de hiervoor genoemde Staart - is een geliefde rustplaats voor vele robben. De geoloog Harting staat te popelen om de spa in de grond te steken. Van de samenstelling van de bodem wist men in die tijd nog maar weinig. Met een drietal jongelieden gaat hij op 29 maart 1851 aan de slag, terwijl vuurtorenwachter A. Schraal een oogje in het zeil houdt. Hij begint zijn onderzoek bij het bekende Hervormde Kerkje aan zee, 9,2 meter boven A.P. Daar komt hij al gauw tot de ontdekking dat de bodem van Urk niet zomaar haar geheimen prijsgeeft. De grondboor raakt in de harde ondergrond onbruikbaar. Af en toe moet zelfs de koevoet gebruikt worden. Na veel zwoegen stelt hij vast dat 'de bult' uit vier verschillende lagen is opgebouwd. De bovenste laag 8,3 meter dik, bestaat uit een geelachtig rood gekleurde (kei)leem, en is plaatselijk zo hard, dat de grondboor er niet doorheen komt. Verder afdalend naar beneden zijn er leemverbindingen en tenslotte de zandlaag. Harting verrichtte met dit onderzoek baanbrekend werk. Van in de ijstijden aangevoerde materialen had hij nog geen weet, maar zijn gissing dat de herkomst van de (zwerf)keien richting noorden gezocht moest worden, zouden door latere onderzoekers bevestigd worden. De grazige groene heuvel (gekleurd door gras) blijkt inderdaad een "rots" in zee te zijn!
Harting veronderstelt dat de Urkers een nagenoeg onvermengd ras
vertegenwoordigen. Urkers trouwen vrijwel altijd met vrouwen van het eiland.[5]
Omstreeks 1850 is het inwoneraantal 1232: 629 manlijk en 603 vrouwelijk
Opvallend is dat de bevolking sedert 1814 verdubbeld is. Ook de vloot is sedert
1750 toegenomen van 46 naar 125 schuiten, samen 3.400 tonnen. De veestapel
bestaat uit 85 runderen[6], 18 kalveren en 4 paarden. Op het hoge gedeelte mag
ieder Urker gezin twee koeien weiden op de gemeenteweide. Rogge - en tarwebrood,
aardappelen en vis vormen het hoofdvoedsel. Op het eiland zijn 10 broodbakkers.
Groenten worden vrijwel niet gegeten. Over de gezondheidstoestand is Harting
zeer positief. Veel Urkers bereiken een hoge leeftijd.
Het oostelijke deel van het eiland bestaat uit hooiland, door de eigenaren met
paaltjes in percelen gedeeld. De wintervoorraad voor het vee is niet toereikend
en er moet van elders hooi worden aangevoerd. In de grasmaand worden maaiers
(met zeisen) van elders ingehuurd.
Beide schrijvers zijn vol lof over de stevig gebouwde, welgevormde Urkers met
brede schouders en heupen, blond haar en blauwe ogen. Onder de vrouwen zijn er
velen, die aanspraak op schoonheid kunnen maken. Het blanke vel en de grote
donkerblauwe ogen zijn opvallende kenmerken. Zorgelijk is alleen dat de middelen
van bestaan niet in gelijke mate toenemen met de bevolkingsaanwas. In strenge
winters moet soms meer dan de helft van de inwoners op kosten van de provinciale
kas onderhouden worden. Aan een mogelijk verlaten van het eiland wordt geen
moment gedacht. Omstreeks 1850 is er alle vertrouwen in de toekomst.
Evenals Urk lag ook Schokland als een groene stip in de zee. Ook hier domineerde het groen van het grasland. Maar het silhouet vanuit zee gezien is wel verschillend. Het eiland tekende zich af als een lange streep in het water. Slechts drie kleine groepjes huizen verhieven zich duidelijker boven de waterspiegel. Zo zag en beschreef G. Adriaanszoon Mees (1802-1883) het eiland toen hij in 1847 per boot vanuit Kampen naar Schokland reisde.[7] De Deventer apotheker B. Meijlink (1796-1862) nam in 1858 dezelfde route.[8] Mees en Meijlink zijn de beste informanten over de toestand op het eiland zo vlak voor de ontruiming.
Schoklands neergang blijkt al lang voor 1859 te zijn begonnen. Van
1812 tot ca 1850 loopt de vissersvloot terug van 70 naar ca. 57 schepen. Daarmee
is Schokland een uitzondering op de regel. Vollenhove groeit van 16 naar 30, 't
Gooi (Huizen) van 60 naar 103, Volendam van 70 naar 101 vissersschepen.[9]
Pieter Korver meent dat de Schokker visserij al tijdens de Franse tijd achteruit
gegaan is. Hij kon er geen afdoende verklaring voor geven.[10]
Met behulp van de lezing van Lucas Seidel (1821), gehouden voor een vergadering
van de Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen in Kampen, verkrijgen we iets meer
zicht op de gang van zaken.[11] In die lezing vertelt de schout /burgemeester
van Schokland dat de eilanders voor ongeveer veertig jaar - omstreeks 1780 dus -
nog in goeden doen waren. Maar in de jaren twintig kondigde de achteruitgang
zich duidelijk aan.
Oorzaken waren, zo meende hij: a) de grote stijging van het aantal vissers op de
Zuiderzee (toegenomen concurrentie dus); b) de afname van de vraag naar vis; c)
de prijsstijging van ijzer, touw, netmaterialen, kleding en levensmiddelen.
Deze door Seidel genoemde factoren troffen echter alle Zuiderzeevissers. Seidel
licht ter verklaring van de achteruitgang echter een tipje van de sluier op als
hij melding maakt van de introductie (d) van de nieuwe vismethode met het
kuilnet. Dit net werd over de zeebodem gesleept. De vangst werd daarmee sterk
vergroot en de naam wonderkuil is geboren.[12] Seidel blijkt er, vanwege de
grote slijtage van het visgerei, geen voorstander van te zijn. Hij is op dat
moment waarschijnlijk de vertolker van de gevoelens van de Schokker vissers.
Tenslotte maakt hij gewag van de verstoring van de markt door de massale aanvoer
van een nieuw soort tanige haring (e)waardoor de prijzen sterk gaan dalen.
Opvallend is dat niet meedoen van de Schokkers met de wonderkuil. Het betekende
een verslechtering van de positie![13]
Er zal mogelijk meer aan de hand geweest zijn met de Schokker visserij. In zijn boek over de Zuiderzeevisserij wijst Ypma op het verhaal van een Monnikendammer visserijdeskundige die in 1851 vertelt dat de achterstand van de Schokkers te wijten is aan de overdreven neiging om alle Roomse feest- en heiligendagen stipt te vieren. 'De Schokkers stellen hun beroepsplichten in de schaduw der kerkmuren'.[14] Dit in tegenstelling tot de katholieke Volendammers, die het vissen met de kuil tot een succesverhaal wisten te maken.
Alvorens de bewering van de Monnikendammer onder de loep te nemen vergelijken we Urk en Schokland qua oppervlakte en bodem. Harting had duidelijk gemaakt dat Urk -weliswaar iets kleiner van oppervlakte dan Schokland - een ‘rots’ een keileembult was, waarop je veilig kon wonen. De stormvloed van 1825 leverde het bewijs: op Schokland verdronken 13 mensen, op Urk geen slachtoffers. In plaats van grondverlies wisten de Urkers in de negentiende eeuw nog 'verdronken land' terug te winnen. Er volgde toen zelfs een spectaculaire bevolkingsgroei. Op Schokland stagneerde de groei en was er in de jaren vijftig al sprake van krimp. We weten intussen dat krimp van de bevolking desastreuze gevolgen kan hebben: minder bedrijvigheid en minder inkomsten. Vele jonge Schokkers verlieten al sedert 1830 hun geboorteplaats en vertrokken naar vooral Vollenhove. In 1830 blijken er meisjes op de schuit van vader mee te vissen als waarschijnlijk gevolg van het vertrek van de jonge mannen.[15] Door het landverlies werden de mogelijkheden op het eiland ook steeds kleiner. De veestapel nam zienderogen af en op het moment van de ontruiming liepen er nog maar 9 koeien rond.
Mees schrijft over de ongelukkige situatie op het eiland dat palen en nog eens palen Schokland moesten beschermen en dat het land meer geschikt was voor het leven van eenden en ganzen dan voor mensen. Na een bezoek aan het eiland in de jaren vijftig vertelt J. Zeehuisen, de burgemeester van Genemuiden, dat de melksters door het koude water moesten waden om de koeien en schapen te kunnen melken.[16] En tenslotte is er het getuigenis van R. T. Ortt, de ingenieur van Rijkswaterstaat, die na de ontruiming het volgende aan de Overijsselse Commissaris des Konings schrijft: "De graslanden zijn niet goed vlak en van bulten en putten voorzien en het drasachtig terrein is door het vee geheel kapot gelopen. De koeien zakken hier tot over de knieën in en vertrappen daardoor alle planten en wortels en eten de stengels af van het weinige riet, dat hier en daar nog opschiet, zodat die planten kwijnen en weldra sterven; het geheel heeft alzo veel van een modderpoel..."[17]
Kan Rijkswaterstaat, de beheerder van de paal- en dijkwerken, verantwoordelijk
gesteld worden voor die 'modderpoel'? In het begin van de negentiende eeuw liet
Rijkswaterstaat langs de westkust een stenen dijk aanleggen. Dat zou een
verbetering moeten zijn in vergelijking met de door paalworm aangetaste houten
paalwerken. Maar afdoende bescherming bood die dijk niet vanwege de verzakkingen
in de veenachtige ondergrond. Voor het Rijk was het jaarlijkse onderhoud een
kostbare aangelegenheid. Voor de eilanders - vooral die van Ens - was het
onderhoud een welkome aanvulling op het inkomen.
Meijlink gaat in het Aanhangsel (bij zijn reisbeschrijving) speciaal in op de
verslechterde situatie na de stormvloed van 1825 toen het eiland vrijwel geheel
onder water verdween en hele dijktrajecten werden weggeslagen. Rijkswaterstaat
kwam na de vloed met een nieuwe aanpak en verlaagde, volgens Meijlink, de
glooiing van de westelijke stenen dijk met een meter. Voor 1825 lag die 1˝ meter
boven dagelijks water, na 1825 was dat slechts een halve meter. De kruinhoogte
kwam op gelijke hoogte te liggen met die van het maaiveld. Je kon, zo dacht men
bij Rijkswaterstaat, het water beter gereguleerd toelaten. Het water zou dan
weliswaar vaker over de dijk slaan, maar bij het terugvloeien zou een laagje
slib achterblijven. Op de lange termijn werd het laagliggende land dan minder
kwetsbaar. Het directe gevolg is evenwel geweest dat er een vernatting van de
weilanden plaatsvond. Meijlink meent dat de door Rijkswaterstaat verlaagde dijk
een niet onbelangrijke oorzaak is geweest van het verval en de armoede. De
veestapel verminderde drastisch en de bevolking raakte vrijwel geheel
afhankelijk van de opbrengst van de visserij. Toen de visvangst stagneerde bleef
er niets anders over dan het ophouden van de hand... en uiteindelijk het
verlaten van het eiland.
Los van Meijlinks mening moet ook vermeld worden dat de inklinking van het veen
voor een autonome bodemdaling zorgde.
In de negentiende eeuw was er nog geen leerplicht. Schoolverzuim was niet
strafbaar en kinderen werden al vroeg betrokken bij het aanvullen van het
gezinsinkomen. De eilandbewoners zullen daarop geen uitzondering zijn geweest.
Was Schoklands neergang misschien te verklaren uit - in vergelijking met Urk
- het geven van slechter onderwijs? Die vraag kan moeilijk bevestigend beantwoord
worden. De Schokker jeugd beschikte over de zeer moderne en kostbare leesmethode
van P.J. Prinsen. Op Urk werd daarentegen nog met een verouderde methode
gewerkt. Je zou dus verwachten dat de jeugd op Schokland beter beslagen ten ijs
kwam. Maar uit onderzoek is gebleken dat de beheersing van de kunst van het
schrijven op Schokland weer lager was dan op Urk. Meer Urkers konden hun
handtekening onder een huwelijksakte zetten dan Schokkers.[18] Was het kunnen
schrijven een voorwaarde om een goede visser te zijn?
De medische verzorging was op Schokland beter georganiseerd dan op Urk. Daartoe
zijn meerdere aanwijzingen. De pokkenepidemie van 1844/45 ging zonder
slachtoffers aan Schokland voorbij, terwijl er op Urk slachtoffers vielen. Daar
waren principiële bezwaren tegen het inenten van kinderen. Op Schokland moesten
de kinderen toen al een pokkenbriefje meenemen naar school.[19]
Urkers en Schokkers genoten,.naar de maatstaven van die tijd, een goede
gezondheid. Meijlink - apotheker van beroep - wijst er in zijn beschrijving van
Schokland op dat het consumeren van vis zeer gezond is. Er werden hoge
leeftijden bereikt. Op de terreinen van onderwijs en gezondheid zullen de
verschillen tussen Urk en Schokland niet zo groot zijn geweest.
Over de mentaliteit van Urkers en Schokkers zijn de meningen verdeeld. Mees
typeert de Schokker als een bedaard, niet dapper en enigszins vreesachtig
persoon, behorend tot de categorie bescheiden mensen. Urkers waren veel
brutaler. Mees laat de beurtman vertellen dat de Urkers zelfs een kwalijke
reputatie hadden. Als er enige dagen een schuit -zonder bemanning - in de haven
lag dan was de lading snel verdwenen. Opmerkelijk is weer dat Meijlink de
onverschrokkenheid van de Schokkers prijst. Hij vindt dat zij ten onrechte
aangemerkt worden als luie, geheel onbeschaafde, zedeloze wezens die aan
knellende armoede ten prooi zijn gevallen.
Vanuit Kampen, de plaats waar vele Schokkers naar toe
verhuisden, werd weer zeer
negatief over de Schokkers gesproken. In de Kamper Courant van oktober 1858
werd, nadat de Tweede Kamer het wetsontwerp tot ontruiming van Schokland had
ontvangen, verwijtend naar de Schokkers verwezen.[20] Zij zijn -aldus de krant
-niet kwaad, maar hebben het drieledige gebrek van a) de neiging onbezorgd te
leven; b) zolang ze wat hebben het te verteren; c) niet te sparen voor de kwade
dag. Een onpartijdig oordeel? De Kampenaren deden er alles aan om te voorkomen
dat de Schokkers naar Kampen verhuisden. Ook de Schokker pastoor
Ter Schouw laat
zich in een brief aan de Commissaris des Konings van Overijssel [21] in 1858
nogal laatdunkend over de Schokker uit. "Hij is iemand die zich volstrekt niet
weet te redden, maar gered moet worden. Daarin gelijkt hij het kind. En aan die
weinige ontwikkeling schrijf ik zijne maatschappelijke gebreken toe: als daar
zijn zorgeloosheid, lusteloosheid, gemis aan eergevoel, het niet bezitten van de noodige spaarzaamheid, dat daarom nog geen verkwisting is, het niet vooruitzien
in de toekomst. (...) Die maatschappelijke gebreken hebben tot zijnen
maatschappelijken ondergang bijgedragen en zeker dezelve verhaast."
André Geurts
- kenner van de Urker geschiedenis - komt in een vrij uitvoerig artikel tot de
conclusie dat de Urkers - met behoud van hun eigenheid - zeer flexibel hebben
gereageerd op zich wijzigende omstandigheden.[22]
Was de flexibiliteit van de Urkers en hun ondernemerschap mogelijk een gevolg
van de godsdienstige gezindheid?
De Duitse socioloog Max Weber schreef omstreeks 1900 dat katholieken meer
Bourgondisch leven, meer genieten van het leven, minder spaarzaam en minder
ondernemend zijn dan protestanten. Weber meent dat het ontstaan van het
kapitalisme, met alle nadruk op hard werken en zuinig zijn, te danken is aan het
protestantisme.[23]
Sascha Becker, econoom en verbonden aan de universiteit van Warwick, toetste de
theorie van Weber en oordeelde daarentegen dat er helemaal niet zoiets is als
een protestantse { werkmentaliteit. Niet het harde werken, maar het
leesonderwijs dat Maarten Luther invoerde, heeft de protestanten opgestuwd in de
economische vaart der volkeren.
'Luther wilde dat mensen zelf de Bijbel gingen lezen', legt Becker uit. 'Dus
vertaalden protestanten de Bijbel en investeerden ze van het begin af aan meer
in onderwijs. Maar lezen is niet alleen goed voor het geloof, ook voor zaken
doen. Dat gaf een voordeel.'[24] Individuele verantwoordelijkheid is beslissend
voor goed ondernemerschap.
De deskundigen zijn het met elkaar niet eens. Over de rol en betekenis van de
godsdienst wordt ook thans nog volop gediscussieerd in verband met de
Eurocrisis. Het overwegend katholieke Zuid-Europa zou het financieel veel
slechter doen dan het overwegend protestantse Noord-Europa. Maar er zijn in
ieder geval duidelijk uitzonderingen op de regel: IJsland is overwegend luthers,
Griekenland oosters-orthodox en Polen katholiek. En juist Polen – weliswaar met
buitenlandse steun -is thans economisch succesvol.[25]
We zagen ook dat de katholieke Volendammers zeer voortvarende vissers waren.
Het beantwoorden van de vraag of de godsdienst een bepalende factor is geweest
is niet zo gemakkelijk. Op Schokland kende het overwegend protestantse Ens
weliswaar minder armoede, maar dat kan ook - mede - een gevolg zijn geweest van
de uitstraling als bestuurscentrum van het eiland. Daar woonde de
burgemeester,
de dominee, de politieman, de geneesheer en de waterstaatsambtenaar.
Jaarlijks werden daar de meeste dijkwerkers ingehuurd.
De verklaring van de opgang van Urk en de neergang van Schokland is niet zo
simpel te duiden; de zaak is complexer dan wel eens wordt verondersteld. Er
blijven zeker tal van vragen. Bijvoorbeeld of de veranderingen van
Rijkswaterstaat na 1825 wel adequaat zijn geweest.
Wel is duidelijk dat de Urkers een ander slag mensen zijn/waren dan de
Schokkers. Meerdere schrijvers verwijzen naar de al of niet gepaste
vrijmoedigheid van de Urkers. Ze hebben in ieder geval flexibel gereageerd op
veranderende omstandigheden. Het heden levert het bewijs: de Urker visserij
behoort tot de wereldtop.
De Schokkers daarentegen hebben waarschijnlijk niet altijd adequaat gereageerd
op nieuwe ontwikkelingen. Ze lieten het gebruik van de wonderkuil
(aanvankelijk)aan zich voorbijgaan en verzwakten hun concurrentiepositie. We
zagen in het voorgaande reeds dat het een omstreden zaak is om de godsdienst een
positieve/negatieve rol toe te kennen in de ontwikkeling van een gemeenschap.
Duidelijk is wel dat godsdienst alleen niet toereikend is om het verschil in
ontwikkeling tussen de eilanden te verklaren. Het katholieke Volendam werd een
bloeiende vissersgemeenschap. Maar - zie Becker - het is ook te simpel om de
factor godsdienst geheel uit te sluiten.
De door pastoor Ter Schouw geuite classificatie, dat de Schokkers domme en
weinig ondernemende mensen zijn, is - gezien de onderwijsvoorzieningen – wel erg
zwaar aangezet. Maar een kern van waarheid is best mogelijk. Dan is de opmerking
van de pastoor een testimonium paupertatis, een bewijs van eigen onvermogen. Dan
zou de katholieke kerk (te) weinig hebben bijgedragen aan de persoonlijke
ontwikkeling van de Schokkers. Becker verwees naar het lutheranisme waarin het
lezen van de bijbel en het persoonlijk onderzoek een grote rol speelde. Dat
gebeurde niet of nauwelijks in de katholieke kerk. Het calvinisme, waarin
- evenals in het lutheranisme - het persoonlijk Bijbellezen een grote rol speelt,
heeft de ontwikkeling van Urk mede bepaald.
Tenslotte nog iets over het te eenzijdig benadrukken van de slechte mentaliteit van de Schokkers. Dat beklemtonen raakte in die tijd in de mode. Het was mede een gevolg van de in 1841 verschenen roman van E. J. Potgieter Jan, Jannetje en hun jongste kind.[26] Potgieter meende dat Nederlands achteruitgang in de negentiende eeuw te wijten was aan de lamlendige mentaliteit van het volk, aan de alom heersende 'jansaliegeest'.
De huidige geschiedschrijvers denken over die achterstand genuanceerder. De
neergang en/of opgang van een dorp, stad of land is vaak een complexe zaak. En
datzelfde kan ook gezegd worden van Schoklands neergang.
Belangrijk is zeker geweest dat de Urkers onder een gelukkig gesternte zijn
geboren. De keileembult was een veilige basis voor een expansief bestaan.
'Schokkers eiland',een veeneiland, was daarentegen in 1859 verworden tot een
troosteloos landschap. Je kon daar met de beste wil van de wereld geen
fatsoenlijk bestaan meer opbouwen. Het eiland was in de woorden van
waterstaatsingenieur Ortt een 'modderpoel'. Om te overleven moesten de Schokkers
het eiland verlaten en hun heil elders zoeken. De gehechtheid aan het eiland en
aan elkaar heeft het verblijf nog lang gerekt tot 1859. Volgens de 'Wet van den
16den December 1858' verlieten 588 mensen het eiland. Urk had toen reeds meer
dan het dubbele aantal inwoners.
Dankzij het schedelonderzoek van Harting (op Urk) en later van
De Froe (op
Schokland)[27] weten we dat er met de Urker en Schokker schedels niets loos is
geweest.
Aaldert Pol
Met dank aan Gerrit van Hezel
Bron: De Vriendenkring,Cultuurhistorisch tijdschrift voor Flevoland, 52e jaargang nr.1,Voorjaar 2012, pag.15-28
Noten
1 P. Harting, Het eiland Urk, zijn bodem, voortbrengselen en bewoners.
Hoogleraar aan de Utrechtse
Hoogeschool. Met een plaat, kaart en doorsneden. Utrecht, 1853.
2 F. Allan, Het eiland Urk en zijne bewoners, Schrijver van het eiland Texel en
zijne Bewoners; het
eiland Ameland en zijne Bewoners, enz. Met een kaartje, Amsterdam 1857.
3 In 1932 werd het Wilhelmus weer in ere hersteld.
4 Na de Duitse bezetting werd schedelonderzoek tot 'besmet gebied' verklaard.
Schedelkenmerken waren
onderdeel van de nazi-ideologie. De Urker schedels zijn intussen herbegraven op
het kerkhof bij het
Kerkje aan zee.
5 A. K. Bootsma, E. S. Bootsma en R Bootsma-Halma. Tweezaam? Een
historisch-demografisch
onderzoek van Schokland en Urk, 1812-1859. Kampen, 2002. pag. 59,60 Urkers
trouwden vaker binnen
de eigen gemeente dan Schokkers; 4% van de Urker mannen trouwde met een
niet-Urker vrouw; 6%
van de Schokker mannen trouwde met een niet-Schokker vrouw.
6 Allan houdt het op een zestigtal.
7 G. Mees Azn, 'Schokland', in: Overijsselsche almanak voor oudheid en
letterkunde 12 (1847) 267-330.
Zie ook De Vriendenkring, Themanummer, 150 jaar ontruiming van Schokland, nummer
4, winter
2009. Toen Mees het eiland bezocht waren er nog drie bewoonde buurten:
Emmeloord, Ens en de
Zuidert (in 1855 ontruimd). In dit artikel gaat het uitsluitend over het
katholieke Emmeloord.
8 B. Meijlink, Beschrijving van Schokland en de Schokkers, met eenige losse
gedachten en gesprekken
op een Zondagsreisje her en derwaarts, Kampen 1858.
9 Y.N. Ypma, Geschiedenis van de Zuiderzeevisserij, 1962, pag. 125 e.v.
10 Pieter Korver, De ontruiming van Schokland en de ondergang van de Schokker
visserij. In: De
Vriendenkring, Cultuurhistorisch tijdschrift voor Flevoland, 43e jaargang, nr.l,
lente 2003.
11 Aaldert Pol, Lucas Seidel en de Zuiderzeevisserij (1821). In: De
Vriendenkring, Cultuurhistorisch
tijdschrift voor Flevoland, 42e jaargang nr l, lente 2002
12 De kuil is een dicht net, met een soort schepnet, dat - in tegenstelling tot
de dwarskuil - tussen twee
schepen (een span) gespannen wordt, die er snel mee voor de wind afzeilen. Zo
schept de kuil alles op
wat er voorkomt. Men noemt deze kuil wel de wonderkuil vanwege de grote vangst,
maar ook de
moordkuil omdat miljoenen kleine visjes op deze manier van vissen vernield
worden.
13 Hans van der Smissen, Nederlanders en de zee, Unieboek, Bussum. 1983. Vanwege
de nadelen van
het vissen met de kuil kwam de beperking dat er alleen tussen 15 mei en 15 juli
met de wonderkuil
gevist mocht worden, pag. 149.
14 Y. N. Ypma, Geschiedenis van de Zuiderzeevisserij, 1962, pag. 127. Ypma
beroept zich op een artikel
van K. M. De Haringvisserij, Nw. Nederlands Magazijn 1851,p.266 e.v.
15 Ypma, pag. 126, noot 4.
16 Zeehuisen, J.,'Een bezoek op het eiland Schokland op 2 september, 1858,
Nederlandsche
Volksalmanak (1859) 138-147.
17 HCO, Toegangsnummer 25, inv. no.14437
18 Bootsma, pag. 57.
19 Gerrit van Hezel/Aaldert Pol,
Schokland en omgeving Leven met water, Uitg.
Matrijs, Utrecht, 2008. Zie de hoofdstukken over onderwijs en gezondheidszorg, pag. 126 e.v.
20 Kamper Courant van 24 oktober 1858.
21 HCO,Toegang 25, inv. no. 14423.
22 A. Geurts, Wonderlijk Urk; Opmerkelijke berichten over een (voormalig)eiland
en zijn bewoners. In:
Cultuur Historisch Jaarboek voor Flevoland. Ooit Zuiderzee, 2005 p 81 e.v.
23 Max. Weber, Die protestantische Ethik und der Geist des Kapitalismus (eerste
uitgave in 1905, later
volgde een versie waarin hij de kritieken op de eerste uitgave verwerkte en
becommentarieerde)
beweerde hij dat dankzij het ascetische leven van calvinisten (hard, rationeel
en systematisch werken,
maar niet mogen genieten van het verdiende geld) veel winst werd gemaakt,
waarmee investeringen
voor nieuwe activiteiten gedaan konden worden.
24 Sascha O. Becker, Ludger Woessmann, Was Weber wrong? A human capital theory
of protestant
economic history. Cesifo Working Paper No. 1987, category 4: Labour markets. May
2007. Zie ook:Maarten Keulemans, Katholieken zijn helemaal niet luier dan protestanten.
Volkskrant, 09/10/11.
25 Zie Historisch Nieuwsblad, no.6,2011,pag. 34.
26 E. J. Potgieter. Jan, Jannetje en hun jongste kind. 1841 Zie: Themanummer
Spiegel historiael. 11/12,
november/december 2003: Hoe Jan Salie op stoom kwam. Nederland en de Industriële
revolutie
27 Griffioen, dr. F. M. M., 'Schokland. een stukje opgegraven verleden. Met een
inleiding van B. Klappe,
in: Het Schokker Erf 12 (1989).
Prof. De Froe had in 1940 onderzoek gedaan op
Schokland, pag. 20-57.