Arnoldus Legebeke, onderwijzer op Emmeloord, stelde in 1859 een lijst samen met de op ‘zijn’ school aanwezige leermiddelen. Hij had die lijst moeten maken in verband met de ontruiming van Schokland. Het is op zich al een bijzonderheid dat zo’n complete lijst uit de 19e eeuw bewaard is gebleven. Interessant is de vraag of de ideeën van de Verlichting ook het eiland hebben bereikt. We nemen plaats in de schoolbanken van Arnoldus Legebeke en ontdekken dat hij ook buiten het onderwijs veel heeft betekend voor de Schokker bevolking.
Met de onderwijswetten van Van der Palm en Van der Ende werden in de
Bataafs-Franse tijd (1795-1813)veel ingrijpende veranderingen in onderwijsland
doorgevoerd. De bekende leuze “Vrijheid, gelijkheid en broederschap”was op veel
terreinen een inspiratiebron. De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden werd
in 1795 een eenheidsstaat waardoor aan de onderlinge ruzies tussen de gewesten
een einde moest komen.
(Adellijke)geboorte mocht geen rol meer spelen en het onderwijs diende de basis
te leggen voor een nieuwe samenleving, te beginnen bij de jeugd die
moet leren wat goed en kwaad is en wat de nieuwe gedragsregels - de normen en
waarden - zijn. Door de verstandelijke vermogens (de rede) van de jeugd te
stimuleren kan die betere samenleving tot stand komen.
Het kind mag niet langer als een kleine volwassene behandeld worden maar als
iemand met een eigen beleefwereld, gericht op de toekomst.
Het veelal kerkelijk uitgedragen standpunt dat de mens van nature
geneigd is tot alle kwaad is een verwerpelijke gedachte en leidt alleen maar tot
pessimisme. Kerk en staat werden gescheiden, katholieken en protestanten
verkregen gelijke rechten voor de wet.
De schoolmeester werd als volksopvoeder een belangrijk man die met
een betere opleiding, goede leermiddelen en schoolgebouwen dat
alles mogelijk moest maken. Jammer was dat de centrale overheid er geen
zak met geld naast legde. De gemeenten en/of een particuliere
instelling als de Maatschappij tot Nut van het Algemeen dienden het
karwei te klaren. We zullen zien hoe dat op Schokland uitpakte.
Arnoldus Legebeke werd op 11 februari 1809 geboren in Wijhe, een
stadje aan de IJssel. Legebeke was dus enigszins bekend met
het water aleer hij op 23–jarige leeftijd als onderwijzer naar
Emmeloord vertrok.
Over zijn jeugd en opleiding weten we maar weinig, maar overeenkomstig de nieuwe
schoolwetten kunnen we toch aardig wat invullen. Ieder onderwijzer moest een
bewijs van goed zedelijk gedrag, een bewijs van bekwaamheid en de aanstelling
aan een school kunnen overleggen eer hij aan de slag kon als onderwijzer.
Het Rijk had 35 schoolopzieners aangesteld en Legebeke zal door een opziener in
zijn omgeving ondervraagd zijn. Over de inhoud van het examen weten we opnieuw
niet alles, maar aangezien er landelijke boekenlijsten waren opgesteld en bovendien beschikken over de
Emmeloordse inventarislijst, kunnen we toch een heel eind komen.
Voor de Bataafs-Franse tijd was het aanvaarden van de Gereformeerde
geloofsbelijdenis het belangrijkste criterium om benoemd te worden. In de nieuwe
wetgeving was de predikant vervangen door de schoolopziener/ inspecteur en werd
het geven van leerstellig onderwijs verboden. Dat laatste zou alleen maar tot
onderlinge ruzies over theologische kwesties leiden. De jonge Legebeke diende te
beloven dat hij de kinderen zou opvoeden in alle “Maatschappelijke en
Christelijke deugden”. In die doelstelling konden gereformeerden, katholieken en
humanisten zich vinden en Legebeke zal als katholiek er geen enkele moeite mee
gehad hebben. Hij werd op Emmeloord benoemd tot onderwijzer in de derde rang.
Een schoolmeester die kon lezen, schrijven, de beginselen der rekenkunde kende
en enige aanleg had in het omgaan met kinderen werd gerekend te behoren tot de
vierde rang (de laagste). Voor de derde rangsbevoegdheid gold hetzelfde maar met
de aantekening dat kennis van rekenen, zowel met hele als gebroken getallen,
en de toepassing daarvan in het dagelijks leven een vereiste was. Er waren
slechts weinig onderwijzers in Nederland die een eersterangs bevoegdheid bezaten
waarvoor kennis van natuur- en wiskunde noodzakelijk was. De materiёle positie
van de onderwijzers op Schokland was niet slecht. Wegens de geringe
vermogenspositie van de gemeente betaalde het Rijk, en soms aanvullend de
Provincie, het onderwijs.
Legebeke werd bij Koninklijk Besluit van 23 juni 1841 bovendien benoemd tot
havenmeester van Emmeloord. Daarvoor ontving hij een jaarlijkse vergoeding van
100 gulden. Met een inkomen van in totaal 650 gulden behoorde hij tot de beter
betaalden in de provincie Overijssel.
Legebeke werd onderwijzer in Emmeloord waar
driekwart van de katholieke Schokkers woonde, waar ook de
kerk stond en de pastoor woonde. Op Ens
(Middelbuurt) was de bevolking overwegend hervormd
en daar was de predikant dan ook gehuisvest. De scholen op Emmeloord en Ens waren
openbare scholen waarvoor gelijke rechten golden en soortgelijke leermiddelen aanwezig waren.
Toen pastoor Doorenweerd in1808 naar
Kampen vertrok vertelde hij met trots dat het schoolgebouw op Emmeloord zodanig
vernieuwd was, dat zelfs een aanzienlijke stad voor het nederige dorpje moest
wijken.
Op het moment dat Legebeke naar Schokland kwam stond er dus al een goed schoolgebouw.
Jammer is wel dat we er geen tekening van bezitten, maar met enige fantasie kunnen
we er toch een voorstelling van vormen. We beschikken namelijk over tal van
onderhoudsnota’s. Beide scholen waren stenen gebouwen. Dat was op het eiland al
heel bijzonder, want de vissers woonden in armoedige houten huisjes. Op
Emmeloord omvatte de school (inclusief woonhuis, erf bleek en straatje) een
oppervlakte van 370 m². Op Ens was het schoolcomplex kleiner en had slechts een oppervlakte
van 120 m².
In een der onderhoudsrekeningen lezen we dat er op het schoolmeestershuis een
torentje stond. Daarin hing waarschijnlijk de bel in voor het luiden van de
schooltijden.
Volgens de nieuwe wetten diende er in de lokalen voldoende licht en ventilatie
te zijn. Daar voldeden de scholen op Emmeloord en Ens aan, want er is
zelfs sprake van “houten raampjes met papier beplakt (…)passende voor de ramen
en aan touwtjes hangende, om naar willekeur te worden op en neder gelaten”.
Op de rekeningen staan soms leuke bijzonderheden: “Op den zolder zal eene bedstede worden getimmerd,
ingang hebbend door middel van twee opgeklampte deuren op het kamertje”.In de
keuken zal de ingang van het secreet worden veranderd en zal de “zitting
beweegbaar gemaakt worden met een bak of ton onder dezelve”.
Op de schoorsteen van de keuken zal een houten koker gesteld worden om de afvoer
te verbeteren.
In de Bataafs-Franse tijd werden - zoals gezegd - veel
veranderingen/hervormingen doorgevoerd. De reeds eerder genoemde pastoor
Doorenweerd gaf bij zijn vertrek naar Kampen hoog op van de verbeterde
schoolsituatie.
Johannes de Wit, onderwijzer op Emmeloord, was
een van de pioniers die het nieuwe klassikale lesgeven meteen in 1808
invoerde. Dat was de nieuwe trend! Voordien riep de schoolmeester zijn pupillen
een voor een naar de katheder en was het onderwijs - althans volgens de nieuwlichters – te
weinig productief. De leerlingen kregen veel te weinig beurten.
Voor de nieuw benoemde schoolmeester golden strengere regels: hij moest beloven dat hij zich uitsluitend bezig zou
houden met het geven van onderwijs. Bijklussen als doodgraver, voorzanger etc.
mocht niet meer. In de praktijk werd dit de eerste jaren nog vaak oogluikend
toegelaten gezien de bestaande traditie en het nog steeds (te) magere salaris
van de meester.
Met de invoering van het klassikale systeem veranderde ook de inrichting van
de lokalen.
Er kwamen schrijftafels (met inktpotjes)die een geheel met de zitbanken vormden.
In de tijd dat Legebeke op Emmeloord werkte werd in een rapport uit 1842 nog
melding gemaakt van verbeteringen, maar jammer genoeg niet verder toegelicht.
De meester zal erg blij zijn geweest met het landelijk verbod op het gebruik van stoven.
Tijdens de lessen moeten die stoven als zeer hinderlijk zijn ervaren. Zowel op Ens als
Emmeloord, zo lezen we, werd een nieuwe
kachel geplaatst en behoorden de gevaarlijke stoven (voorzien van gloeiende
kooltjes) tot het verleden.
“Nog zal bij de kagchel (geschreven volgens de in 1804 ingevoerde spelling
Siegenbeek) geleverd worden twee el nieuwe pijp (...)”.
Het jaar 1842 was voor de inmiddels ruim 30-jarige onderwijzer zeer
ingrijpend. Op Ens was in 1834 - met rijkssubsidie - een nieuwe
kerk gebouwd (thans nog bestaand en
onderdeel van Museum Schokland) en acht jaar later
kregen – eveneens met rijkssubsidie – de katholieken een
nieuwe kerk. Voor de katholieken een
jubeljaar: een ruim gebouwde kerk en pastorie op een erf van 430 m².
Maar met de nieuwe kerk ontstond ook een felle ruzie waarbij Legebeke
was betrokken. Hij was op 5 mei 1842 met Geertruida ten Peese,
logementhoudster in Kampen, getrouwd. Zij was weduwvrouw en eerder
gehuwd geweest met Johannes Petrus Tikkel, die in Kampen op 26 juni
1841 was overleden. Opmerkelijk was dat uit de nalatenschap van Tikkel
een bedrag van 333 gulden ter beschikking werd gesteld aan de pastoor
van Schokland en dat Legebeke dit bedrag zou gaan verrenten tegen 4,5%
per jaar. Van deze rente moesten ten eeuwigen dage 8 missen per jaar
voor de ziel van J. P. Tikkel gelezen worden. Het betekende dat de
fundatie telkens doorgegeven moest worden aan een eventueel nieuwe
pastoor. Dit kon zonder problemen geregeld worden. Toch raakte het
jong gehuwde paar verwikkeld in een onsmakelijke zaak, bekend geworden
als de kwestie Schuurman. De ruzie ging over de verdeling van de
zitplaatsen aan de voet van het altaar. In de oude situatie stonden aan
beide zijden van het altaar banken, speciaal bedoeld voor de vroedvrouw
en de schoolmeester. Met de nieuwbouw was dat vanwege de plaatsing van
de preekstoel niet meer mogelijk. De banken werden achter elkaar
geplaatst. Volgens de bestaande traditie namen Legebeke en zijn vrouw
plaats in een van die twee banken. De schoolmeester en zijn vrouw
behoorden tot de rijkste en de aanzienlijkste mensen van het eiland en
droegen in belangrijke mate bij aan de armenkas. Pastoor Johannes de
Swart (1842-1845) had - veelal gebruikelijk in die tijd - de
toewijzing van de banken zo geregeld dat vrouwen en mannen van elkaar
gescheiden zaten. Voor marskramer Andries Ludgerus Schuurman, getrouwd
met de vroedvrouw, was in de nieuwe situatie geen vaste plaats
ingeruimd. Allerlei praatjes deden de ronde over deze Schuurman. Hij
zou te oud, geen goed christen, eigenlijk Jood, landloper en een soort
bedelaar zijn. Kortom: niet iemand die voor in de kerk hoorde te
zitten. Dat vond ook Legebeke. Hij liet Schuurman weten dat als hij
niet goedschiks uit de bank zou vertrekken, het dan maar kwaadschiks
moest gebeuren. Schuurman liet het er niet bij zitten en schreef
brieven tot zelfs aan de minister toe. Ook aartspriester Van Kessel
wordt partij in de ruzie maar Schuurman krijgt uiteindelijk geen
gelijk.
Interessant is dat je met de ruzie een inkijkje krijgt in de
katholieke gemeente op Schokland. Uit de gevoerde correspondentie
blijkt dat de Schokkers niet zwaar gebukt gingen onder hun zonden. We
vernemen namelijk van de pastoor dat er nauwelijks
inkomsten via de biechtstoel worden verkregen: Schokkers lieten
zich slechts eenmaal per jaar in de biechtstoel zien.
Uit de correspondentie blijkt ook nog dat er zangers waren die in het koor
mochten plaatsnemen. Daar zal schoolmeester Legebeke ook af en toe
gezeten/gestaan hebben.
Het echtpaar Legebeke kreeg drie kinderen op Schokland.
Uit de inventarislijst van Legebeke blijkt dat lezen - overeenkomstig de Verlichtingsideeën - verreweg het belangrijkste vak op school was. Voorop stond namelijk de opvoeding tot een goed en deugdzaam lid van de maatschappij. Kinderen moesten opgevoed worden tot dienstbaarheid aan de samenleving en het onderwijs diende niet primair gericht te zijn op de individuele ontwikkeling. De Schokker jeugd beschikte over de zeer moderne leesmethode van P.J. Prinsen. Het was een kostbare methode met tal van 'gereedschappen' die niet iedere school kon betalen. Op Urk bijvoorbeeld moest men zich behelpen met goedkoper materiaal.De kinderen leerden lezen met de klankmethode van Prinsen, waarbij de woorden naar de klank en niet naar de uitspraak van de afzonderlijke letters in het alfabet worden uitgesproken. Het woord 'boek' werd nu geleerd als 'b-oe-k', in plaats van als 'bee-oo-ee-kaa'. De letterkast - ook wel leesmachine genoemd - bestond uit drie delen: links de kast met de klinkers, rechts de kast met medeklinkers en in het midden het zogenaamde zetraam. De set bestond ook nog uit twee of drie stokjes voor het aanwijzen, letterplankjes en negen 'tafels' waarop de woordjes in opklimmende moeilijkheidsgraad gepresenteerd konden worden. Bijbelverhalen boden de kinderen ook veel leesstof. Op de inventarislijst staan: '10 boekjes Geschiedenis van Jozef, 3 stuks Brave Jozef; 3 stuks Korte schets der Bijbelsche geschiedenis' en dan nog de 'Bijbelsche Geschiedenis' van Verweij”. Grappig is nog dat in het verslag van de inspecteur uit 1802 stond dat de kinderen tijdens het lezen veel moeite hadden met het al of niet gebruiken van de 'h' aan het begin van een woord. Zo werd onder de tafel uitgesproken als 'Honder de tafel ligt de ond met een alf bot'.
Rekenen
kwam pas op latere leeftijd aan de orde en het schoolgeld daarvoor was
hoger. Op veel scholen gold het vak vooral voor leerlingen van meer
gegoede ouders. Wegens de armoede op Schokland was, zoals al eerder
werd gezegd, het onderwijs gratis. Op het platteland zagen velen het
nut van rekenen niet direct in en rekenboekjes namen slechts een kleine
plaats in op de Emmeloordse inventarislijst. Dat is te verklaren uit de
bestaande situatie in Nederland. In de eerste helft van de 19e eeuw was
er nog geen sprake van een industriële ontwikkeling. Kinderen
verbleven in de naaste omgeving van de woning.
Opvallend was dat cijferwerk met ingewikkelde berekeningen vaak centraal stond. We geven enkele
voorbeelden uit de boekjes van Baudet. Velen van ons zullen – levend in de tijd van het
digitale rekenmachientje – moeite hebben gehad met dat cijferwerk.
In 1820 voerde de regering het metrieke stelsel in, gebaseerd op het
Franse stelsel. Voordien was het een warwinkel van maten en
gewichten die per gewest, soms per streek verschilden. Met de vorming
van de eenheidsstaat diende op iedere school een houten
Nederlandse el (voortaan een meter genoemd) aanwezig te zijn en werd de
Nederlandse mijl een kilometer, een roede tien meter, een palm een
decimeter, een duim een cm en een streep een millimeter.
Het voor 1820 gebruikelijke Nederlandse pond werd een kilo. Ook een stel koperen
gewichten en een stel inhoudsmaten behoorden tot de nieuwe uitrusting. Die laatste groep was weer te verdelen
in droge waren als granen, bonen, meel, zout etc. waarbij een schepel tien liter
en een kop een liter werd. Bij de natte waren werd een vat honderd liter, een kan een
liter, een maatje een deciliter, een vingerhoed een centiliter.
Op de Emmeloordse inventarislijst prijkten ‘10 stuks Ned.
Graanmaten, zeven stuks Ned. Vochtmaten, negen stuks Ned. Gewigten'.
Met die aantallen krijgt de lezer de indruk dat er ook in dit opzicht
sprake is geweest van een goed toereikende uitrusting.
Schrijven was voor de kinderen in de 19e eeuw heel moeilijk te leren
en werd trouwens ooknog steeds van minder belang geacht. Het doel
van het onderwijs was immers het vormen van goede staatsburgers. Dat
was te bereiken door veel opvoedkundige verhalen te lezen. Schrijven
werd bovendien als zeer moeilijk ervaren met al die lussen en zwepen.
Ondanks het feit van een versimpeling van de letters met rechte en
schuine lijntjes bleef het voor de kinderen, zelfs in die
vereenvoudigde vorm, moeilijk. Het schrift was geheel anders van
karakter dan de gedrukte letters.
Hoeveel kinderen op Emmeloord schrijfles kregen is niet precies bekend.
Nog even terzijde: als iemand in de 19e eeuw bekende dat hij zijn handtekening niet kon zetten
dan betekende dat niet dat hij analfabeet was. Het was best mogelijk dat hij vlot
kon lezen. Zowel op Ens als Emmeloord was de ganzenveer vervangen door een
stalen pen en waren er twaalf inktkokers in gebruik. Maar ook de griffel en de lei
waren nog steeds niet uitgebannen. De school op Emmeloord leverde in 1859 ‘25
leijen' en drie pakjes griffels in.
De schoolmeester zelf was veel mobieler dan in de oude situatie. In de negentiende eeuw had hij zijn plaats achter de robuuste katheder moeten opgeven en stond hij veelal voor de klas. Hij gebruikte veelvuldig het schoolbord met de krijt(jes) tijdens het lesgeven. In het Enser lokaal waren vier borden, in het Emmeloorder lokaal waren er drie.
Op beide scholen op Schokland was een kaart
aanwezig van Nederland en van Overijssel. De kaart van Nederland was uiteraard verplicht om de - sedert de Bataafs-Franse tijd-
gevormde eenheidsstaat aan de 'man' te brengen. Op de tweede plaats was kennis van de eigen provincie van
belang. Schokland behoorde tot de provincie Overijssel en vandaar de
aanwezigheid van deze kaart.
Na de Napoleontische oorlogen en de bevrijding van Nederland door de
geallieerden was sprake van een breed gedragen natiegevoel.
Soortgelijke gevoelens leefden bij veel Europese volken. Het was de
voorbode van een nieuwe tijd: de Romantiek.
Zo had het dankbare volk in 1813 de terugkeer van het Oranjehuis toegejuicht.
En ook de Nutsredenaars zongen in koor en uit volle borst: “Heil, heil dat
Vaderland, het welk eenen Koning zegent, die doordrongen van het gevoel dezer
waarheden, de verlichting en beschaving onzer Natie, door de meest gepaste
middelen, met al zijn vermogen, voorstaat en uitbreidt”.
J. P. Heije (1809-1876), dokter te Amsterdam en voorzitter van 't Nut, werd
beroemd met zijn bundels volks- en kinderliederen.
Wichers, de schoolmeester op Ens - door de inspectie geprezen om zijn zangkunst -
zal zeker de liedjes van Heije als De Zilvervloot, De Ruyter en Zie de maan
schijnt door de bomen, met veel enthousiasme hebben gezongen. Door iedere
'goede' Nederlander diende het idee van de eenheidsstaat bevorderd te worden en aan het
onderwijs in nationale geest werd veel aandacht besteed.
We weten niet precies hoe de katholieken op Emmeloord op de vaderlandse
liedjes hebben gereageerd. Zij zullen de liederen uit de Tachtigjarige
oorlog waarschijnlijk met minder enthousiasme hebben gezongen: in die
oorlog domineerden de calvinisten en werd gevochten tegen de katholieke
koning Filips II. Dat niet enthousiast meezingen op Emmeloord zou
kunnen slaan op een opmerking van inspecteur Van Ingen uit het
onderstaande rapport.
Het onderwijs op Schokland was zeker
niet slecht. Dat bleek wel uit een in de jaren dertig uitgebracht verslag van
schoolopziener mr. J. J. van Ingen, raadslid te Kampen. Hij kwam persoonlijk
naar Schokland, en bracht verslag uit aan de landelijk inspecteur mr. Henricus
Wijnbeek(1832). Hij rapporteerde het volgende:
“Dit eiland heeft drie wijken: Wijk1 of de Zuiderbuurt, waar de vuurtoren staat;
wijk 2 of de Molenbuurt, Ens geheten; en wijk 3 of Emmeloord. Die wijken hebben
gemeenschap met elkaar door planken liggende op het paalwerk langs de zee. De
twee eerste wijken bevatten 178 protestantse en 120 roomse bewoners, wijk 3
daarentegen 404 roomsen en 11 protestanten.
Er zijn twee scholen op het eiland, de ene te Ens, voor wijk 1 en 2, de andere
voor wijk 3. De onderwijzer J. W. Wichers te Ens is van de protestantse, die te
Emmeloord, A. Legebeke, van de roomse godsdienst. De klankmethode wordt
aangewend door middel van de letterbak. De leestoon en het schrijven zijn beter
te Ens. Daar wordt ook de zangkunst beoefend, te Emmeloord niet. In
laatstgenoemde school daarentegen wordt meer werk gemaakt van het
oordeelscherpend hoofdrekenen en van de getallenleer. In beide scholen is het
stelsel maten en gewichten voorhanden en zijn de leerlingen daarmee goed bekend.
De beide onderwijzers zijn zachtzinnig en braaf en in hun scholen heerste veel
welvoeglijkheid, waarin de Schokkers anders niet uitmunten. De lokalen zijn
bijna vierkant, te Ens met invallend licht links van de leerlingen en van boven;
te Emmeloord aan beide zijden. Laatstgemeld lokaal is het beste.
Te Ens gaan vijftig, te Emmeloord bijna honderd kinderen naar school. In dat
getal zijn begrepen de kinderen, die arbeiden in de
weverijen, welke onlangs in de beide wijken zijn opgericht; doch deze gaan
slechts eenmaal in de week naar school: 's dinsdags, van een tot half drie.'
De inspecteur blijkt dus best tevreden te zijn over het onderwijs op Schokland.
Legebeke kreeg in 1858 ook nog een pluim op de hoed van burgemeester J.
Zeehuizen (Genemuiden), die vlak voor de ontruiming het eiland bezocht in
verband met een mogelijke komst van Schokker gezinnen naar Genemuiden. Hij
roemde Legebeke wegens “zijne gulle ontvangst, voorkomendheid, gevoegd bij zijn
zucht voor het welzijn der Schokkers (…)”.
Hoewel de leerplicht pas in 1901 werd ingevoerd gold deze plicht -
merkwaardig genoeg - wel voor bedeelden en kinderen werkend aan de weefgetouwen.
Dat waren er op Schokland in de tijd van Legebeke vele tientallen. Bij het niet
nakomen van de verplichting werd de uitkering ingehouden. De achterliggende
gedachte was dat bedeelden niet werkloos en op kosten van de staat behoorden te
leven. Onderwijs kon hen afhouden van het 'slechte pad'.
Van de kinderen werd verwacht dat ze zich ordelijk gedroegen. En als ze dat niet
deden waren (strenge) straffen noodzakelijk. Er waren critici die de aanpak te
streng vonden. In een Amsterdams tijdschrift sprak men in 1822 schande over de
lichamelijke straffen op de scholen: (...)” men hangt den luiaards, of
overtreders der schoolwetten, een stuk hout, dat van 4 tot 6 pond zwaar is, om
den hals (...) Men sluit hem, na den tijd van onderwijs, in het schoolvertrek en
bindt hem aan eene tafel vast. Men plaatst hem in een eene mand of zak en hangt
hem dus aan den zolder”. In de berichtgeving over Schokland worden dit soort
praktijken niet gemeld.
In het bovengenoemde inspectierapport van 1832 stond dat er ongeveer 150
kinderen naar school gingen. Dat aantal zou sterk teruglopen en gelijke tred
houden met de afname van de bevolking. In 1850 kregen nog 110 kinderen kosteloos
onderwijs. Enkele jaren later (in 1858) rapporteerde de burgemeester aan
Gedeputeerde Staten van Overijssel, dat er op Ens 20 jongens en 12 meisjes, op
Emmeloord 30 jongens en 25 meisjes kosteloos onderwijs ontvingen. Ook vermeldde
hij dat de schoollokalen zeer goed onderhouden werden.
Bij het snuffelen in het Historisch Centrum Overijssel (HCO, Zwolle) kom je onder indruk van de vele buitenschoolse activiteiten van Legebeke. Hij was lid en soms secretaris van tal van commissies die zich bezighielden met de armoede op het eiland, het toezicht op de weverijen, het inzamelen van gelden ten behoeve van de armen. Ook verdedigde hij de Schokkers tegen - wat hij meende - de lastertaal van buiten. In Nederland werden vissersgemeenschappen in het algemeen als weinig geciviliseerd neergezet. Veelal trouwens berustend op vooroordelen. Heel belangrijk is Legebekes bemoeienis geweest met de ontvolking van Schokland in 1859.Over die ontruiming worden (te) vaak onzinnige verhalen verteld. De Schokkers zouden bijvoorbeeld gevlucht zijn voor het water. En dit wordt dan gezegd tegen nota bene vissers die leefden van en op het water. De werkelijke reden was dat er sedert jaren sprake was van hongersnood. De visserij stagneerde en omdat het vrijwel de enige inkomstenbron was ontstond er een noodsituatie. Schokker vrouwen werden zelfs betrapt op bedelen in naburige gemeenten. Het is voor velen een raadsel dat het vertrek van de Schokkers zo vlot is verlopen. Een vissersgemeenschap - denk aan Urk - is immers zeer gehecht aan de geboortegrond.
Dat vrijwel vlekkeloos verlopen is vooral te danken aan de schoolmeester op
Emmeloord, aan Legebeke. Hij stelde in 1857 een rapport
op met de namen van alle Emmeloordse families (449 personen waarvan 133
kinderen beneden en 51 boven de15 jaar) en hij liet weten dat de
bevolking een vertrek accepteerde als het Rijk een redelijke
schadeloosstelling betaalde om elders een nieuw bestaan op
te bouwen. Hij had zijn rapport opgesteld op verzoek van de
Commissaris van de koning in Overijssel. De Commissaris was bang voor
heftig verzet en voor veel politieke heisa. In de hoogtijdagen van het
liberalisme stond vrijheid immers hoog genoteerd. Legebeke stuurde zijn
rapport op 25 juli 1857 naar de Commissaris. We kunnen hier slechts het
slot van zijn rapport opnemen. Legebeke maakte duidelijk dat de
Schokkers vrijwillig zouden vertrekken als zij geldelijk gecompenseerd
zouden worden. En hij liet zwart op wit weten dat een ontvolking nog
voordelig was ook (zie slot rapport). Wie kon er dan nog tegen zijn!
Het complete rapport is op deze website te vinden.
Legebeke had uiteraard van tevoren contact gehad met de in 1856 aangetreden
pastoor H. F. J. ter Schouw, die, nauwelijks op Schokland gearriveerd, al meteen
was begonnen met het zoeken naar een definitieve oplossing van de Schokker
armoede.
In ‘Schokland verlaten’ verwijzen de schrijvers Bruno Klappe en Wim Veer naar
een artikel in de Kamper Courant waarin de pastoor over de ontvolking van het
eiland zegt “Eere zij den ontwerper van dit plan”. Bovengenoemde schrijvers
filosoferen daarna over wie die ontwerper dan wel geweest kan zijn: de ingenieur
van Waterstaat, de heer Ortt ofwel de heer Backer, de Commissaris van de koning
in Overijssel.
Ik meen dat zij Legebeke hadden moeten noemen. Misschien was hij niet de
bedenker, wel de uitvoerder. Hij was de enige op het eiland die als onderwijzer,
havenmeester en een lang verblijf op het eiland over voldoende kennis beschikte
om zo’n gedegen rapport samen te stellen. En …hij zal het vertrouwen van de
vissersgemeenschap hebben gehad.
En dan tenslotte: Legebeke wist ook dat hij op de steun van de burgemeester van
Schokland, G. J. Gillot, kon rekenen.
Het Kamper gemeentebestuur was niet toeschietelijk om de
Schokkers onderdak te verlenen. Uiteindelijk kregen zij toestemming zich buiten
de stadsgrenzen te vestigen in Brunnepe. Legebeke kocht daar aan de Noordweg
twee woningen onder een kap met een grote lap grond erbij. Die lap grond
verdeelde hij in 21 stukken ten behoeve van evenzoveel Schokker gezinnen. Hij
hielp daarmee 97 mensen ( klein en groot) aan onderdak.
Ieder gezin betaalde hem hiervoor slechts f 23,81. Daarop werden huisjes gebouwd
van 3,25 meter breed en ruim 4 meter diep. In totaal zouden zich 312 Schokkers
in Kampen vestigen.
Arnoldus Legebeke vervolgde zijn loopbaan als onderwijzer in Kampen. In de
Kamper Courant van 19 april 1866 lezen we: “Door Z. M. is voor 1866 wachtgeld
verleend aan de gewezen onderwijzer der Hervormde gemeente op Schokland C.
Rigter te Kampen ten bedrage van f 650,00 en aan den gewezen onderwijzer en
havenmeester op Schokland A. Legebeke, mede wonende te Kampen, ten bedrage van f
700,00”. In het Archief van Onze Lieve Vrouwekerk is een vervolg te vinden op
het wel en wee van de familie. Geertruida ten Peeze, echtgenoot van Arnoldus
Legebeke, overleed in 1883. Voor haar werd, evenals voor haar eerste echtgenoot,
een fundatie gesticht. Legebeke zelf overleefde zijn vrouw ruim slechts twee jaar en
overleed in 1885. Op internet zijn de nazaten van Arnoldus Legebeke bezig met
het samenstellen van een uitvoerige genealogie. Daaruit blijkt dat de op
Schokland geboren zoon Gerardus Joannes Legebeke (1847-1893) in 1882 hoogleraar
werd aan de Polytechnische school te Delft.
Bij zijn dood legateerde hij f 1800,- aan de Kamper pastoor ter ondersteuning
van de arme Schokkers.
Over de inhoud van het onderwijs op Schokland zijn we met behulp van de inventarislijst aardig wat te weten gekomen, over de manier van lesgeven van Legebeke minder. Wel weten we dat het eiland Schokland volop profiteerde van het na de Franse tijd gevoerde nieuwe onderwijsbeleid en dat de Schokkers het goed getroffen hadden met hun onderwijzer. Indrukwekkend is het werk van Legebeke betreffende de ontvolking. Dankzij zijn bemoeienis verliep de ontruiming geruisloos en konden de Schokkers elders een nieuw bestaan opbouwen. De Schokkervereniging zou nog eens kunnen overwegen om Legebeke op te nemen in de Schokker eregalerij.
Aaldert Pol, Emmeloord.
Dit artikel is verschenen in het blad Rondom Schokland, 56e jaargang nr 4, winter 2016.
Bronnen:
Met dank aan Theo van Mierlo uit Kampen voor de toezending van de gegevens uit het archief van Onze Lieve Vrouwekerk.
Illustraties
- l Inventarislijst, HCO. Toegangsnummer 25, inv. nr. 14455
- 2 Brave Hendrik, internet
- 3 R. K.-kerk, ruzie over de zitplaatsen (nr.8).
Bruno Klappe, Het Schokker Erf 4, p.9-18
- 4 voorblad rekenboek van Baudet, www.schoolmuseum.uba.uva.nl
- 5 Over de Schokker zeden. Kamper Courant 19 augustus 1857.
Bruno Klappe, Het Schokker Erf nr. 80
- 6 Brunnepe – plattegrond aankoop grond Legebeke Ab en Bruno
Klappe, Het Schokker Erf 13, p.15 -13